11 De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrari- sche cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Eerst een paar definities, gangbare omschrijvingen. Ze komen uit een andere geschiedenismethode, zie je ook eens iets anders dan Feniks. Wat is agrarisch-urbaan? In het Romeinse rijk bestond een agrarisch- urbane cultuur (‘urbaan’ betekent: stedelijk): de bevolking woonde zowel op het platteland als in steden en leefde vooral van landbouw (op het platteland) en van handel en nijverheid (in de steden). Het woord ‘hofstelsel’ heeft niets te maken met ‘het hof’ van een vorst, maar met ‘de hof’ in de betekenis van landgoed, ook wel het domein ge- noemd. Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden. Een vorst had meer dan één domein, er was altijd wel ergens een domein van hem met voldoende eten en drinken. Bisschoppen en kloos- ters konden ook domeinheer /grootgrondbezitter zijn. Op het domein hieronder is van alles te doen!
De kern van een hof is de versterkte boerderij, het kasteel of het klooster en met de bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter. Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht (= huur) hadden. Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden. Horigen ‘hoorden’ tot de grond die zij bewerkten. Zij mochten, zonder toe- stemming van de groot- grondbezitter, niet verhui- zen en ook niet trouwen met iemand van buiten het domein. Horigheid was, erfelijk: men werd als horige geboren en bleef dat levenslang. De vraag is hoe het mogelijk is dat een samenleving met steden kan terugval- len tot een samenleving met veel minder steden, die ook nog eens kleiner zijn. Daar zijn, voor dit onderwerp, een paar redenen voor: De Romeinen hadden ver- loren van de Germanen, die niet alleen het Ro- meinse Rijk waren bin- nengedrongen omdat het er rijker was, maar ook omdat de Germanen op hun beurt weer werden opgejaagd door Hunnen, die uit het oosten kwa- men. Attila de Hun heeft geen goede naam, hij plunderde nogal, was een vechters- baas, er werd gezegd dat: “Waar Attila is langsgekomen groeit geen gras meer”. Ook werd hij beeldend bijgenaamd Gesel Gods.
Op de kaart hiernaast kun je zien dat het heel wat groepen Germanen zijn, die, zo op ’t oog, een beetje kris-kras door Europa (en Noord-Afrika) trokken. Ze beroven de boeren wel van hun oogst, Germanen moeten immers ook eten. Het geroofde voedsel komt dan niet meer in de steden. Deze invallen van Germanen worden ook wel volksverhuizingen genoemd. Wat is het gevolg van die Germaanse invallen? De verliezende Romeinen verlaten de steden, soldaten trekken zich terug, de Romeinse bestuurders vertrekken, eigenlijk vervalt zo’n stad tot een dorp, tenzij er een bisschop zit, want het kerkelijke bestuur bleef bestaan. Een bis- schop mag je zien als de bestuurder van een kerkprovincie. Kenmerkend aspect 9 gaat ook over die bisschoppen, over Clovis en andere vorsten die christen worden en gebruik gaan maken van de geestelijken als bestuurders: bisschoppen kun- nen schrijven en de christelij- ke koning steunen.
Hiernaast een indruk van de grootte van zo’n bisdom = het gebied dat een bis- schop als kerkprovincie be- stuurt. De grenzen komen niet overeen met “gewone” provinciegren- zen, het gaat om kerkpro- vincies. Verdwijnen het Romeinse bestuur en het Romeinse leger, dan worden wegen niet alleen slechter onderhouden, maar ook onveiliger; handelaren worden beroofd en gaan steeds minder handelen, waardoor ambachtslieden in de steden ook geen werk meer hebben en de stad verlaten. Germanen kennen zelf geen stedelijke structuur, wel zijn er genoeg dor- pen. Op de afbeelding lijkt het allemaal idyllisch (lieflijk, romantisch), maar het leven kan er erg hard zijn. Een slechte oogst komt regelmatig voor, misoogsten zorgen voor honger, de armen hebben in de middeleeu- wen moeite om in hun eigen levensbehoeften te voorzien (autarkie)
Was er dan helemaal geen handel meer in de vroege Middeleeuwen? Er was wel wat internationale handel, soms in een vroegere Romeinse stad die wel was blijven bestaan, soms verscheen er op een nieuwe plaats een handels- stad die ook vaak weer verdween na verloop van tijd. Een voorbeeld van zo’n stad is Dorestad (aan de Rijn, ongeveer de tijd van Ka- rel de Grote), daar kwamen handelaren uit Engeland, Scandinavië, Zuid- Euro- pa en vermoedelijk ook van verder. Arme middeleeuwers konden die spullen (natuurlijk) niet kopen, maar niet iedereen was arm en er was ruilhandel. Later zien we in de middeleeuwen jaarmarkten ontstaan. Rondreizende koop- lieden trokken vaak van de ene naar de andere markt met hun spullen. De examenvraag
Het antwoord Informatie via YouTube? Docent Joost van Oort en zijn uitleg, zie hieronder. Op– en aanmerkingen naar [email protected]
Search
Read the Text Version
- 1 - 6
Pages: