Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore BHV Lesboek

BHV Lesboek

Published by Vuurrood Veiligheid, 2018-03-03 11:14:38

Description: BHV lesboek 4.0 - compleet

Search

Read the Text Version

BLUSMIDDELEN 3.2 BLUSTOESTELLEN Blustoestellen moeten op de werkvloer zodanig worden geplaatst dat 3.17 bij een brand het blustoestel zo snel mogelijk kan worden ingezet. A A N TA L Blustoestellen moeten goed zichtbaar en bereikbaar zijn. In de prak- 3.18 BLUSMIDDELEN tijk betekent dit dikwijls dat de locatie van het blustoestel met een Blustoestellen op de werkvloer pictogram wordt aangeduid en de loopafstand naar een blustoestel zijn op loopafstandWELK BLUSMIDDEL niet meer dan 30 meter bedraagt. In de praktijk worden draagbare blusmiddelen brandblussers genoemd. Brandblusser is locatie gericht BRANDSLANG- In de nieuwe norm NEN 4001 is aangegeven hoeveel brandblussers er geplaatst HASPEL geplaatst moeten worden. Daarbij wordt uitgegaan van een aantal factoren zoals: 3.19 - Hoe groot is het risico op brand? - Hoeveel mensen zijn aanwezig? Brandslanghaspels: - Wat is de grootte van het gebouw, object en A (verkoeld) werkvloer? PAS OP bij elektra! Hoe groter het risico, het aantal aanwezige mensen en het gebouw of object, hoe meer brandblussers er moeten worden geplaatst. Bij een groot risico kan men uitgaan van ongeveer één brandblusser per 100 m2. Bij het minste risico kan men uitgaan van ongeveer één blus- ser per 300 m2. Een draagbaar blustoestel moet op de werkvloer voorzien zijn van gemiddeld 6 liter of 6 kilo blusmiddel, en zo moet de brandslanghaspel rechtstreeks zijn aangesloten op de waterleiding. Er is keuze uit draagbare blussers: poeder, sproei-schuim of CO2. Daar- naast zijn er vaak al vanaf de aanbouw van een gebouw of object brandslanghaspels die vastzitten aan de muur. Deze zijn allemaal niet gevaarlijk voor mensen en dieren. Het type blusmiddel hangt af van het brandgevaar en de aanwezige elektronica. De keuze van het blus- middel hangt af van het brandrisico, maar ook eventueel gevaar bij het gebruik van het betreffende middel. Denk bijvoorbeeld aan zicht- belemmering (poeder) of bevriezing bij huidcontact (CO2). Brandslanghaspels zijn in veel gebouwen verplicht aanwezig. Brandslanghaspels zijn alleen geschikt voor brandklasse A. Water kan vaste stoffen zeer goed verkoelen en neemt hierdoor het gevaar voor herontsteking ook weg. De brandslanghaspel is het meest gebruikte blusmiddel ter wereld. De brandweer gebruikt grotere, losse slangen om met water te blussen. De slang is op een haspel gerold en is permanent aangesloten op het waterleidingnet. De lengte van de slang is afhankelijk van de brand compartimentering maar komt vaak voor in 20, 25 of 30 meter. De spuitmond heeft een kraan die drie standen kent; dicht, sproeistraal, gebonden straal. De sproeistraal is vooral handig om een groter gebied rond de brand te verkoelen. Tevens werkt de sproeistand als een hitteschild en kunnen vlammen gemakkelijker op afstand worden gehouden of gedoofd. De stoomvorming werkt daarnaast verstikkend. HOOFDSTUK 3 BRAND 49

3.2SPROEISCHUIM- Voor kantoren of vergelijkbare situaties worden in het algemeen ook 3.20 BLUSSERS sproeischuimblussers toegepast. Deze brandblussers hebben een hoog blusvermogen op vaste stoffen, brandklasse A, en zijn veilig te Sproeischuimblusser: A , BPOEDERBLUSSER gebruiken bij elektronica als er op staat “voorzichtig bij elektrische Verkoeld en verstikt NEVENSCHADE installaties”. Zoals computers, kopieermachines en apparatuur dat niet werkt met krachtstroom maar met netstroom. Na een blusactie 3.21 kan het schuim eenvoudig worden opgeruimd met water. Dit blusmid- del kan zonder gevaar worden gebruikt voor mensen en dieren. Poederblusser: A, B, C De poederblusser wordt normaal gesproken toegepast als het brand- Verstikkend gevaar zeer hoog is of in ruimtes waar het poeder geen nadelig effect/ Elektrische apparatuur nevenschade heeft. Bijvoorbeeld buiten bij benzinestations. Poederblussers hebben een zeer hoge bluscapaciteit en kunnen universeel worden ingezet voor het blussen van de brandklassen A, B en C. Bovendien kan hiermee onder spanning staande apparatuur worden geblust. 3.22 3.23 KOOLZUUR- Met een ander blusmiddel in poedervorm kan deze ook worden uitge- Metaalblusser: D poederSNEEUWBLUSSER voerd voor brandende metalen, brandklasse D. 3.24 Deze poeders bestaan uit een mengsel van zouten en zijn vrij onscha- CO2 BLUSSER delijk voor mensen en dieren bij een blussing. Doordat de poeder Koolzuurblusser: B van zout, dun en licht is kan deze ook vlammen wegnemen door de Verstikt, geen nevenschade EXPANSIEKOKER poederwolk die bij activering vrijkomt. Pas op bij blussen met CO2, De koolzuursneeuwblusser ook wel CO2 blusser genoemd, is geschikt uitstoottemperatuur en ver- voor het blussen van vloeistofbranden, brandklasse B, en branden in stikking onder spanning staande apparatuur. Het grootste voordeel van een koolzuursneeuwblusser is dat de blusstof (CO2) geen reststoffen en nevenschade achterlaat bij gebruik. Deze blusser moet in één bluspo- ging worden gebruikt om zuurstoftoevoer te voorkomen zodat dit de brand verstikt. De CO2 vloeistof verlaat de brandblusser cilinder met -79 graden Celsi- us via een hogedrukslang en verschijnt als blusgas uit de sneeuwkoker. Ook wel een kenmerk van de CO2 blusser is de bluskoker, de expansie- koker genoemd. Dit blusgas verkoelt de brand nihil maar is wel nog zeer koud voor aanraking, dus pas op bij blussen van personen en dieren en voor het blussen in kleine ruimtes met gevaar tot zuurstof- tekort, bijvoorbeeld een toilet.50 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.2 3.26 VETBLUSSER De vetblusser is bedoeld voor brandklasse A en brandklasse F. Deze Vetblusser: A,B,F 3.25 blusser ziet er hetzelfde uit als een sproeischuimblusser maar bevat 3.27EMULGERENDE een speciale blusstof, chemisch blusschuim, dat specifiek is bedoeld EIGENSCHAP om een brandende frituurbak af te dekken en adequaat te blussen. Het chemisch blusschuim heeft een emulgerende eigenschap, waar-AANVULLENDE door een afsluitende laag wordt gevormd door vermenging met de BRAND- brandende vloeistof. Bovendien heeft het een sterk koelende werking, waardoor de tempe- BEVEILIGING ratuur van de vloeistof snel afneemt en onder de zelfontbrandings- temperatuur komt. BLUSDEKEN Naast de blusmiddelen voor de basis brandbeveiliging kan men aanvul- lende brandblussers plaatsen voor bijzondere risico’s zoals machines, computerruimtes, schakelkasten en gevaarlijke stoffen en dergelijke. Voor aanvullende brandbeveiliging zijn alle type blustoestellen toege- laten, dus ook kleinere brandblussers. Met het gevaar van open vuur op de werkplek is het risico zeer groot dat mensen kunnen vlamvatten. Hiervoor moet een makkelijk blus- middel dicht bij de hand zijn en dit is volgens gebruiksvoorschriften ook vereist. Denk hierbij aan de blusdeken. De blusdeken is bedoeld om een beginnende brand te kunnen afdekken en hiermee de brand te kunnen verstikken. Het doek bestaat uit een niet of zeer slecht brandbaar materiaal al dan niet gecoat met een brandwerend middel. Op de houder van de blusdeken staat altijd een gebruiksaanwijzing afgedrukt zonder brandklasse en het formaat. Het formaat is van belang om goed te kunnen inschatten of de deken groot genoeg is om de brand geheel te kunnen afdekken. Op brandblussers zit een Europese normering. In Nederland mogen alleen brandblussers met een Nederlands typekeur in de handel worden gebracht. Een dergelijk toestel voldoet aan het Besluit Draag- bare Blus-toestellen van 1997 en aan de NEN-EN 3. Het typekeur wordt afgegeven door het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. HOOFDSTUK 3 BRAND 51

3.2 3.28 3.29 VERZEGELING Als de verzegeling van een blusmiddel is verbroken, dan moet het 3.30 BLUSTOESTEL apparaat opnieuw worden gekeurd. Als het blustoestel daarvoor van zijn plaats wordt gehaald wordt doorgaans een reserve-brandblusser Controle blusmiddelen niet ONDERHOUD ter vervanging geplaatst. Aan de toevoerkraan van een brandslang- verplicht bij privéblussersBLUSMIDDELEN haspel is ook een zegel bevestigd. Wel verplicht op de werkvloer De keuring van blusmiddelen is niet altijd verplicht. Privé is men normaliter niet verplicht om de brandblusser en/of brandslanghaspel periodiek na te laten kijken. Een uitzondering kan zijn wanneer dit is opgelegd door bijvoorbeeld de verzekering. Zakelijk is de regelgeving op de werkvloer dat men verplicht is om blusmiddelen minimaal één keer per twaalf maanden te laten controleren door een deskundig persoon. De blusmiddelen worden dan voorzien van een onderhoudsticker, zegel en garantie dat door een erkend REOB onderhoudsbedrijf dient te worden gedaan. Zuurstof Koelen verdringen X = NIET * = REDELIJK Water ** * ** = GOED Schuim * ** Sproeischuim ** ** Poeder A-B-C x * Blusdeken x ** Zand x ** Koolzuursneeuw (CO2) x ** Vetblusser ** **52 HOOFDSTUK 3 BRAND

DEURPROCEDURE 3.3BENADEREN VAN DE Bij het benaderen van een brandmelding moet de deurprocedure Alarm BMI? BRANDMELDING worden uitgevoerd. Benader de brand vanaf het BHV verzamelpunt of Alarm omstanders! brandmeldpaneel, of in overleg met de ploegleider. Alarmeer volgens de in het Bedrijfsnoodplan en/of ontruimingsplan vastgestelde proce- Veiligheid? dure. Brand? Na een brandmelding benader je de brand. Zorg voor veiligheid van Slachtoffers? jezelf, omstanders en het eventuele slachtoffers. Maak een beoorde- ling van de situatie. Bij constatering van brand word de brandweer gealarmeerd en komt de prioriteit te liggen bij het in veiligheid bren- gen van de mensen (ontruiming). 3.31DEURPROCEDURE Bij onvoldoende assistentie houd je de prioriteit bij je eigen veiligheid Pak een blusmiddel PROEFSTOOT en die van het eventuele slachtoffer. Pak een blusmiddel in de omge- ving van de brandmelding. 3.32 Algemene regels: - Benader een brand met twee BHV-ers; Doet de blusser het? - Neem een blusmiddel mee; Nevenindicator: - Test uw blusmiddel met een proefstoot; zie hoofdstuk 3.6 - Schat in of de deur te openen is; - Beoordeel de brand; - Blijf altijd laag. Voer door middel van een proefstoot een controle uit of het blusmid- del werkt voordat de gevarenzone wordt betreden. Bekijk het etiket op het blusmiddel, “hoe te activeren”! Werkt het niet, probeer dan een ander blusmiddel. Bij aanwezigheid van een BMC, die boven de deur brandt waar de melding vandaan komt, wordt vaak gebruik gemaakt van nevenindica- toren. De nevenindicator is gekoppeld aan de automatische melder in de ruimte achter de betreffende deur. HOOFDSTUK 3 BRAND 53

3.3 Is er zicht op de locatie van de melding door middel van ramen? 3.33 Zo niet: 1. Hoe heet is het achter de deur? Voel met de rug van de hand aan de kieren tussen post en deur. Gebruik van de rugzijde van de hand voorkomt brandletsel aan de grijpzijde van de hand. 3.34a 3.34b Te veel rook deur gesloten houden Brandcompartimentering; zie hoofdstuk 4.3 Bij warme deur: - Is er hoge temperatuur in de ruimte achter de deur; - Houd de deur gesloten; - Indien veilig, mogelijk de deur koelen met water; - Geef deze informatie door aan de ploegleider/ HBHV; - Denk bij uitbreiding van rook aan compartimentering. Bij koude deur: - Houd toch rekening met brand achter de deur; - Hanteer de deurprocedure; - Zie je rook, houd de deur gesloten; - Denk bij uitbreiding van rook aan compartimentering. 2. Waar zitten de scharnieren? Neem de juiste positie. 3.35a 3.35b 3.35c Toedraaiende deur54 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.3 3.36a 3.36b 3.36cBACKDRAFT Afdraaiende deur Hallo is daar iemand? ROET 3. Hoe open je de deur? Je moet de deur vasthouden om hem bij Beoordeel het slachtoffer nood te kunnen sluiten. Zet bij een toedraaiende deur de voet Bel opnieuw 112 melding vlak achter de deur. Met de collega met blusmiddel achter je en slachtoffer(s) blijf laag. Bij een afdraaiende deur ga je naast de deur zitten met Zie hoofdstuk 3.4 de collega met blusmiddel achter je en blijf je laag. Open de deur eerst 10 cm en wacht minimaal 10 seconden. Hier 3.37 door krijgt de brand beperkt zuurstoftoevoer en kan een inschat- ting worden gemaakt of er kans is op gevaar van een backdraft. 3.38 4. Roep of er iemand is en of er eventuele slachtoffers zijn. Bij aanwezigheid van slachtoffer(s): - Probeer het slachtoffer gerust te stellen; - Laat iemand melden dat er een slachtoffer is; - Geef het slachtoffer opdracht naar uw stemgeluid te komen; - Houd contact met het slachtoffer; - Stel gerichte vragen; - Laat ambulance alarmeren. 5. Betreed de ruimte met een blusmiddel en volg de blusprocedure. De deurprocedure is bedoeld om te voorkomen dat een brand die door een tekort aan zuurstof is gesmoord plotseling veel zuurstof krijgt door het openen van de deur. Hierdoor zou de brand zich zeer snel explosief kunnen ontwikkelen doordat nog voldoende hitte en brandbare rookgassen aanwezig zijn (de zogenoemde backdraft). Signalen die duiden op gevaar voor de BHV zijn: - Gele of bruine rook uit de brandende ruimte; - De ruimte lijkt te “ademen”, rook wordt door kleine openingen uitgeblazen en teruggezogen; - Ramen trillen een beetje; - Ramen krijgen een zwarte brand aanslag met roet; - Aangrenzende ruimten en deuren zijn (zeer) heet. Indien deze signalen worden opgemerkt bij een inzet richt de BHV-er zich primair op het insluiten van de brand en zo snel mogelijk ontrui- men van het betreffende bouwdeel. HOOFDSTUK 3 BRAND 55

3.4 BLUSPROCEDUREBLUSPROCEDURE De blusprocedure moet worden uitgevoerd om veiligheid van jezelf en omstanders te waarborgen. Benader de brand vanaf het BHV verza- melpunt of brandmeldpaneel of in overleg met de ploegleider. Voer Deurprocedure: eventueel de deurprocedure uit. zie hoofdstuk 3.3 3.39 Algemene regels: 2 BHV-ers of een assistent - Alarmeren; 3.40a - Benader een brand met twee BHV-ers; - Neem een blusmiddel mee uit de omgeving van de brand; Brandklasse? - Beoordeel de brand (juiste blusmiddel); BLUSSEN - Schat in of de brand te blussen is; 3.40b 3.40cBLUSTECHNIEK - Blijf laag; - Let op rookgassen. Zie etiket blusmiddel brand- De brandklasse wordt door middel van een etiket en de desbetreffen- klasse en hoe te activeren de letter op de brandblusser weergegeven. Brandend vet/vloeistoffen nooit met water blussen. 3.41 De BHV-er start alleen een bluspoging als er sprake is van een begin- nende brand. Een beginnende brand is een brand op de plaats waar Proefstoot deze is ontstaan en nog niet verder is uitgebreid. Voor een goede veilige oefening hanteer de volgende blustechniek: 1. Test het blusmiddel voor gebruik door middel van een proef- stoot. Werkt het niet, probeer dan een ander blusmiddel. Kijk voor het betreden van de gevarenzone op het etiket van het blusmiddel, “hoe te activeren”. 2. Benader de brand laag met twee BHV-ers en houd een veilige afstand. Warmte en rook stijgt en is dus opgehoopt boven in de ruimte. Houd bij een brand in de buitenlucht de windrichting in de gaten. Benader de brand met de wind mee. Benader de brand laag56 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.4 3.42a 3.42b 3.42c NACONTROLE 3. De te ondernemen actie bij een kleine brand (brand zonder Afstand houden, zie blusstraal NABLUSSEN extreme uitbreiding): Probeer de brand te blussen van voor Alleen blussen als er duidelijk naar achter en van de uitgang verder de ruimte in door laag zicht is BRANDSLANG- in de basis van de vlammen te spuiten en niet er overheen of in Contoleer het gebluste vuurHASPEL GEBRUIK het midden van de vlammen. door er minimaal 190 graden 4. Voer een nacontrole uit door middel van minimaal de brand om heen te kunnen kijken van verschillende invalshoeken te bekijken. Loop hiervoor dus om de oorspronkelijke brand kern heen. Controleer de onder- Compartimentering nomen actie, maar laat de locatie niet onbeheerd achter. In Sluit ramen en deuren veel gevallen is nieuwe ontbranding denkbaar dus blijf naar het gevaar kijken en blus eventueel na. Een draagbaar blusmiddel 3.43 wordt doorgaans helemaal leeggespoten. 5. Loop achteruit terug waarbij de tweede persoon jou vooruit Elektra nooit met water lopend terug begeleid. blussen! De te ondernemen actie bij een grotere brand (brand met extreme uitbreiding): 3.44 - Roep om hulp; - Laat de brandweer alarmeren; - Stel de personen in de omgeving in veiligheid; - Voorkom uitbreiding, denk aan compartimentering; - Doe geen bluspoging als dit onverantwoord is. Druppellende branden van boven naar beneden afblussen. Gebruik van de brandslanghaspel: - Draai eerst de hoofdkraan geheel open. De slang komt hierdoor onder druk te staan. Doe een proefstoot. - Rol nu, zo mogelijk samen met nog een persoon, de slang geheel uit in de richting van de brand. - Open de spuitmond op de stand ‘sproeistraal’. De spuitmond heeft een kraan die drie standen kent namelijk; dicht, sproeistraal en gebonden straal. De sproeistraal is vooral handig om een groter gebied rond de brand te verkoelen. De stoom van het verdampende water werkt ook verstik- kend. Tevens werkt de sproeistand als een hitteschild en kunnen vlam- men gemakkelijker op afstand worden gehouden of worden gedoofd. HOOFDSTUK 3 BRAND 57

3.4 3.45a 3.45b 3.45cGEBRUIK VAN DE De blusdeken haal je uit de hoes door aan de koordjes te trekken. De 3.46 BLUSDEKEN blusdeken wordt bij de hoeken vastgepakt en gedeeltelijk om de eigen handen gewikkeld zodat het vuur de handen niet kan verwonden. De blusdeken zorgt ervoor dat, als de brand goed afgesloten is, de brand verstikt. Het is dus zuurstof verdrijvend. Bij het gebruik van een blus- deken is het belangrijk dat de deken minimaal een half uur blijft liggen. Door het optillen van de deken kan zuurstof bij de brandstof komen, en wanneer de temperatuur van de brandstof nog hoog genoeg is, kan het weer ontbranden. Kijk dus niet te snel of het vuur wel uit is en gebruik indien mogelijk ook een verkoelend blusmiddel (brandslang- haspel). De blusdeken is in verschillende maten verkrijgbaar. Overzicht verschillende blusmiddellen 3.47a 3.47b 3.47c 3.47d58 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.4 FLASHOVER Denk na het beëindigen van de alarmtoestand aan nazorg. Als een Beëindiging alarmtoestand: SNELLE blustoestel is gebruikt dient het apparaat opnieuw gevuld, gekeurd en zie hoofdstuk 4.2 BRAND- verzegeld te worden. Vaak wordt tijdelijk een vervangend blustoestel Herkeuren blusmiddelen geplaatst tot de hervulde brandblusser terug is. Backdraft: UITBREIDING Gevaren bij brand zijn de temperatuur, de rookgassen (o.a. koolmo- zie hoofdstuk 3.3 noxide) en de onverwachte en zeer snelle uitbreiding. ROOKGASSEN Met de term Flashover wordt het explosief ontbranden van de in 3.48KOOLMONOXIDE een ruimte aanwezige rookgassen aangeduid. Dit wordt ook wel een vlamoverslag genoemd. Dit kan ook gebeuren als er lucht/zuurstof de 3.49 ruimte binnenkomt, bijvoorbeeld als er een deur geopend wordt met een backdraft. Koolmonoxide is zelf onzicht- Door hoge temperatuur die in de rookgassen aan het plafond ontstaat baar, reukloos en smaakloos kunnen alle brandbare materialen door de explosie vlam vatten. De temperatuur in de gaswolken worden gevoed door een brand in WIST JE DAT dezelfde of een andere ruimte. vdeDueeeunrmro.boerkaensetdneonsvliaeectrhldijtodooeffnrehrdseotboirj Een flashover is herkenbaar aan een aantal signalen: - Bij brand; - Samenhangen van gele of bruine rook bij het plafond; - Temperatuur in de ruimte en deuren zijn zeer heet. Een flashover is een gevaarlijke situatie voor zowel de BHV-ers als voor brandweerlieden. De meest gebruikte methode om een flashover tegen te gaan is de sproeistraal van de brandslanghaspel op de brand te richten. Sommige gebouwen hebben automatische systemen die voor afvoer van hete gassen en rook zorgdragen; de zogenoemde warmte en rookgasafvoer. Door het wegnemen van branddriehoek factoren is een flashover niet meer mogelijk. Bij brand zal de rookontwikkeling en rookverspreiding meestal sneller verlopen dan de uitbreiding van het vuur. Voor slachtoffers vormen rookgassen niet alleen een gevaar omdat rookgassen brandbaar zijn. Het grootste gevaar van rookgas is het inademen van hete rook met als gevolg verbranding van de luchtwe- gen of vergiftiging. Rookgas is levensbedreigend, daarom moet altijd worden voorkomen dat aanwezigen rook inademen. Bij een ontruiming mogen mensen maximaal dertig seconden aan rook worden blootgesteld. Één van de stoffen die altijd vrijkomt bij brand is koolmonoxide. Kool- monoxide is zelf onzichtbaar, reukloos en smaakloos. Inademen van koolmonoxide leidt na enige tijd tot verstikking door verdrijving van zuurstof uit het bloed. Koolmonoxide kan voorkomen bij onvoldoende ventilatie in een ruim- te met de buitenlucht, of door onvolledige verbranding in bijvoor- beeld de centrale verwarming ketel (CV ruimte). HOOFDSTUK 3 BRAND 59

3.5 GEVAARLIJKE STOFFEN BIOHAZARD Biologische stoffen of bacteriën die een risico voor de gezondheid 3.50 LEGIONELLA kunnen vormen vallen ook onder gevaarlijke stoffen, samengevat onder de term biohazard. Stilstaand water gevaar vanGEVAARLIJKE STOF Hieronder valt ook Legionella. Dit is de verzamelnaam van een groep legionella S C H O O N M A A K- van 48 verschillende bacteriën die de veteranenziekte veroorzaken. MIDDELEN Legionella komt bijvoorbeeld voor in een douche of sproei-installatie 3.51 zoals brandslanghaspels. In het bouwbesluit wordt voorgeschreven R- EN S-ZINNEN dat brandslanghaspels een permanente aansluiting op waterleidingen Koolmonoxide: hoofdstuk 3.4 moeten hebben. In stilstaand water van deze waterleidingen bestaat het gevaar dat de legionellabacterie zich kan ontwikkelen die dode- 3.52 lijk kan zijn voor mens en dier. Met name als dit in de longen terecht komt doordat het in damp- of stoomvorm wordt ingeademd. Daarom Bekijk etiket van producten worden brandslanghaspels gecontroleerd op deze bacterie en wordt RI&E: zie hoofdstuk 1.2 de kraan verzegeld om oneigenlijk gebruik van de brandslag tegen te gaan. Gevaarlijke stoffen op het werk zijn stoffen die gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van werknemers. Deze stoffen kunnen zitten in verpakte producten, zoals schoonmaakmiddelen, lijmen en verven. Ook kunnen gevaarlijke stoffen tijdens het werk ontstaan. Voorbeeld hiervan zijn rookgassen (koolmonoxide). Wat is het risico? Een onderverdeling wordt gemaakt in: - Brandgevaarlijk; - Oxiderend; - Explosief; - Corrosief; - Giftig; - Radioactief; - Slecht voor het milieu; Op de verpakking van producten is aangegeven of ze gevaarlijke stof- fen bevatten. Het gevaarsymbool/pictogram geeft aan om welk type gevaar het gaat. De R- en S-zinnen op het etiket geven meer informatie over de gevaar eigenschappen (Risk-zinnen) van de stof en de veiligheid aanbevelin- gen (Safety-zinnen). Een werkgever is verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkplek voor werknemers. Als onderdeel van de Risico Inventarisa- tie en Evaluatie (RI&E) moet een werkgever ook de blootstelling aan gevaarlijke stoffen beoordelen. Onder meer door te inventariseren aan welke stoffen werknemers worden blootgesteld en in welke mate. Waar de blootstelling volgens de normering te hoog is, moeten maat- regelen worden getroffen. Gevaarlijke stoffen worden geclassificeerd naar de eigenschappen of de omstandigheden en ingedeeld in gevarenklassen, die per wetgeving verschillen. Er zijn verschillende nationale en internationale wetten en voorschriften van toepassing voor productie, vervoer, opslag, gebruik en afvalverwerking waarbij de exacte definitie kan verschillen.60 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.5 VN-NUMMER De gevaarlijke stoffen die onder vervoerswetgeving vallen, hebben 3.53 een uniek VN-nummer. Risico’s van een gevaarlijke stof zijn vastge-PUBLICATIE-REEKS legd in een veiligheidsinformatieblad voor die stof. Of vereenvoudigd Eisen die worden gesteld GEVAARLIJKE beschikbaar in werkinstructiekaarten die aanwezig moeten zijn op aan gevaarlijke stoffen op de STOFFEN een werkplek met deze producten. werkvloer De eisen die worden gesteld aan de opslag van gevaarlijke stoffen zijn BRANDWERENDE in Nederland geregeld met de Publicatie-reeks Gevaarlijke Stoffen. 3.54 KAST Men dient zich bij veilig opslaan van gevaarlijke afvalstoffen te houden aan de PGS15 wetgeving, wat betekent dat men zich aan de volgende Melden welke gevaarlijke stof eisen moet houden: 3.55 - Onbevoegden mogen geen toegang krijgen en in sommige situaties is ventilatie nodig; - Bij calamiteiten behoren stoffen zo opgeslagen te zijn dat ze niet kunnen exploderen; - Bepaalde stoffen mogen niet bij elkaar bewaard worden; - Brandgevaarlijke goederen dienen te worden opgeslagen in een brandwerende kast. Draagbare blustoestellen worden afhankelijk van risico’s, gemeentelij- ke verordeningen en verzekeringsmaatschappij verplicht gesteld in de omgeving van deze stoffen. Plaats blusmiddelen op goed bereikbare plaatsen: - In de vluchtwegen; - Bij hogere brandrisico locaties. Alarmeer direct 112 wanneer het incident of calamiteit met of in de buurt van gevaarlijke stoffen is. Maak kenbaar om welke gevaarlij- ke stoffen het gaat en in welke hoeveelheden. Start hierop volgend de ontruimingsprocedure. De brandweer heeft voor een inzet met gevaarlijke stoffen betere beschermende middelen tot haar beschik- king. Bij explosiegevaar wordt automatisch door gealarmeerd naar de professionele hulpverlening EOD (Explosieven Opruimingsdienst Defensie). Enkele pictogrammen op verpakkingen van gevaarlijke stoffen: 3.56a 3.56b 3.56c Bio hazard Ontvlambare stoffen Irriterende stoffen 3.56e 3.56f 3.56d Giftige stoffen Radioactieve stoffen Oxiderende stoffen HOOFDSTUK 3 BRAND 61

3.6 BRANDBLUSINSTALLATIESBRANDBLUS Onder brandblusinstallaties wordt verstaan; sprinklerinstallaties, 3.57I N S TA L L AT I E blusgasinstallaties, watermistinstallaties en schuimblusinstallaties. De meest voorkomende installatietechnische voorzieningen zijn ter bestrijding, beheersing of ontdekking van brand. BRANDMELD- 3.58 3.59 I N S TA L L AT I E Voor ontdekking van brand kan onder andere ook een brandmeldin- Brandmeldinstallatie:NEVENINDICATOR stallatie (BMI) worden toegevoegd. De BMI en brandblusinstallatie zie hoofdstuk 5.4 kunnen voorzien zijn van een doorgekoppeld systeem en verschillen- Certificering/onderhoud de typen melders. De bovengenoemde installaties kunnen uiteraard Jaarlijks controle ook zelfstandig geïnstalleerd worden door middel van een directe melder. 3.60 Bij een brand die gelijk wordt geblust door een automatische brand- blusinstallatie is de werkvloer voor korte tijd niet begaanbaar. Het voorkomt een gehele bedrijfssluiting. Al deze installaties moeten op maat worden gemaakt en zijn van toepassing voor verschillende situ- aties. Brandblusinstallaties zijn te vinden: - In de nabijheid van vluchtwegen; - Bij hogere brandrisico locaties; - Waar andere blusmiddelen nevenschade kunnen veroorzaken. Of het nu olieopslagtanks, raffinaderijen, industriële productie omge- vingen, computer en telecommunicatie ruimtes of opslagruimtes voor chemische producten zijn, elke installatie wordt specifiek ontworpen om aan de gestelde veiligheidseisen te voldoen. Een certificatiesche- ma is of wordt ook wel opgesteld in samenwerking met de brandweer en verzekeraars met de gestelde eisen. Bovendien wordt voor een brandmeldinstallatie vanuit het Gebruiksbesluit naar het certificatie- schema verwezen ook voor de certificering en onderhoud. Brandblusinstallaties zijn herkenbaar aan een nevenindicator op een veilige plek. Een nevenindicator is een lamp boven een deur die toegang geeft tot een ruimte waar een melder is geplaatst. Deze lamp gaat branden als de betreffende melder in de ruimte heeft gealar-62 HOOFDSTUK 3 BRAND

SPRINKLER- meerd. Hierdoor weten omstanders en hulpverleners snel in welke 3.6I N S TA L L AT I E ruimte deze melding zich bevindt. En dat deze gevaar aanduidt of een belemmering in blussing geeft bij toegang, als het om een blusinstal- 3.61 BLUSGAS- latie gaat. 3.62I N S TA L L AT I E Sprinklerinstallatie Een sprinkler is een betrouwbare vorm van brandbeveiliging. Sprinkle- ARGON rinstallaties werken 24 uur per dag volautomatisch. Een sprinklerin-WATERMIST- stallatie is een brandblusinstallatie waarmee een beginnende brandI N S TA L L AT I E wordt gedetecteerd door temperatuurverhoging, waarna deze direct activeert en er wordt geblust met water. De brand wordt verkoeld en heeft geen kans meer tot herontsteking. Niet gevaarlijk voor mens en milieu. Sprinklerinstallaties worden vooral toegepast bij bedrijven waar zowel volumeopslag en grote oppervlaktebewaking als ook direct blussen van belang is en water nevenschade of het watergevaar niet van toepassing is. Sprinklerinstallaties kunnen zijn aangepast aan de aard van het bedrijf. Zo wordt bij vorstrisico gebruik gemaakt van droge sprinklerleidingen of kan een schuimvormend middel zijn toegevoegd om de bluswer- king te versterken. Blusgasinstallatie Blusgas is een vorm van brandbeveiliging die vooral aan te bevelen is voor afgesloten technische ruimten. Nadat een brand door rookmel- ders is ontdekt, wordt de ruimte automatisch binnen korte tijd gevuld met een blusgas dat de brand snel verstikt. Blusgas tast deze kostba- re systemen niet aan, wat blussen met bijvoorbeeld water of schuim wel zou doen. Bij een goede blusgasinstallatie is het voldoende na een blussing goed te ventileren. De ruimte is dan direct weer klaar voor gebruik en reparatie. In blusgasinstallaties worden onder meer zogenaamde “clean agent” blusgassen toegepast. Clean agent blusgassen zijn minder milieube- lastend en zijn naar blusprincipe in twee hoofdgroepen in te delen: - Zuurstofverdringende blusgassen; - Chemisch blusgas (gehalogeneerde koolwaterstoffen). Bij blussing ontstaat geen gevaar voor mens of dier, schade of mistvor- ming. Inmiddels is het gebruik van blusgas helemaal geen probleem meer voor het milieu. Bekende gasvorm is Argon en CO2. Ze worden gewonnen uit de omgevingslucht die u inademt. Watermistinstallaties Een watermistinstallatie is geschikt als alternatief voor sprinklerin- stallatie, ook veilig voor mens en milieu. Deze kan worden toegepast onder natuurlijke ventilatie omstandigheden. Bij hoge temperatuur en detectie, onderdrukt het onmiddellijk de temperatuur door middel van mistdruppels. De mistdruppel is vanwege zijn minuscule omvang in staat snel warmte te onttrekken aan de brand en zuurstof te verdringen door middel van stoomvorming. Hierdoor wordt de brand snel en effectief bestreden. Het zeer snel koelende effect zorgt in de snel oplopende hitte van een brand voor HOOFDSTUK 3 BRAND 63

3.6 3.63 optimale bescherming van mensen en materialen. Er is maar een 3.64 beperkte waterhoeveelheid benodigd. Zo is er beperking op het risico DROGE van waterschade voor waardevolle gebouwen en monumenten.STIJGLEIDING Schuimblusinstallaties In afgesloten objecten/ruimten waar chemicaliën of verf worden opgeslagen of waar het risico van vloeistofbranden aanwezig is, wordt vaak gekozen voor een schuimblusinstallaties. Het voordeel van schuim is dat het op vloeistof blijft drijven, zodat deze wordt afgeslo- ten van zuurstof. De brand verstikt hierdoor zonder dat er schadelijke dampen vrijkomen. Droge blusleiding In veel hoge gebouwen en objecten vindt men een blusinstallatie voor de brandweer. Dit is de droge blusleiding, ook wel droge stijgleiding genoemd. Deze zijn te vinden in of aan gebouwen en objecten met meerdere verdiepingen. Deze droge blusleidingen mogen niet worden gebruikt door de BHV-er en kunnen zonder de benodigde pompen ook niet worden gebruikt. Ze bestaan uit stalen pijpen die door het gebouw of object lopen, in sommigen gevallen ook onder terreinen door. Waar ze vaak zichtbaar zijn, is in garages en vluchttrappenhuizen. Op elke verdieping zitten op bepaalde afstanden van elkaar afsluiters met een aftappunt. Op een plaats waar de brandweerwagen (met pomp) dicht bij het gebouw kan komen, zit een aansluitpunt waar de brandweer de slan- gen op kan aansluiten. Op deze manier kan er snel veel vermogen aan water worden verspreid op het hele bedrijventerrein. Er hoeven hier- door bijvoorbeeld geen losse slangen door de trappenhuizen te lopen die de vluchtroute versperren. Dit systeem brengt bij juist gebruik mens en dier niet in gevaar en draagt ook niet bij aan ozon afbraak of broeikaseffect.64 HOOFDSTUK 3 BRAND

OPDRACHT H3BESCHRIJVING Doel:+ EN – PUNTEN Informatie over blusmiddelen begrijpen door het onderzoeken en vergelijken van de aanwezige blusmiddelen op de werkvloer. Duur: 20 minuten Voor wie: alle BHV-ers. Uitleg: Als BHV-er hoor je te weten welke blusmiddellen in je bedrijf aanwezig zijn. Beschrijf: - Welk type blusmiddel het is? (soort blusstof, blusduur en minimale hoeveelheid op de werkplek) - Per blusmiddel, wat de blussende werking is? (blusafstand en uitleg werking op branddriehoek) - Waar je dit type blusmiddel voor kan gebruiken? (brandklassen) Geef per groep van maximaal 2 personen bovengenoemde 3 punten aan voor de onderstaande blusmiddelen: 1. De blusdeken 2. De poederblusser 3. De sproeischuimblusser 4. De vetblusser 5. De brandslanghaspel 6. De CO2 blusser Evaluatie: Hangen er bij jou in het bedrijf voldoende en de juiste blusmiddelen? Moet het BHV-plan bijgewerkt worden? HOOFDSTUK 3 BRAND 65



4ONTRUIMING 1.24.1 Het ontruimingsplan 724.2 Ontruimingsprocedure 754.3 Preventie ontruiming 79 Opdracht 84HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 67

4.1 HET ONTRUIMINGSPLAN PERSOONLIJKE Een werkvloer moet voldoen aan alle benodigde veiligheidsvoor- Beoordeel de RI&E BESCHERM schriften. Er is een RI&E van de werkvloer en er worden persoonlij- - RI&E? ke beschermmiddelen (PBM) gebruikt op de werkvloer. Bijvoorbeeld - Evacuatie plattegronden? MIDDELEN (PBM) veiligheidshandschoenen, veiligheidsbril en ademmaskers. - BHV certificering? Er zijn op verschillende plaatsen ontruimings- of evacuatieplattegron- - Brandpreventie?ONTRUIMINGSPLAN den. Ook zijn er voldoende en goede blusmiddelen op de werkvloer en - Verbandmiddelen?BEDRIJFSNOODPLAN verschillende personeelsleden hebben een BHV certificering met de - AED? beschikking over een verbandtrommel en eventueel een AED. Dan stel je jezelf de vraag: “Werken deze investeringen daadwerkelijk 4.1 als zich een calamiteit voordoet?” - Wat is de reactie tijdens een alarmering op de werkvloer? 4.2 - Wat zijn tekortkomingen in preventie etc.? - Hoe handelen de BHV-ers en werknemers? Het ontruimingsplan In het ontruimingsplan, dat vaak onderdeel uitmaakt van het bedrijfs- noodplan, legt men vast hoe men zich voorbereidt op calamiteiten en hoe hiermee om te gaan. Het ontruimingsplan bevat de organisa- tiestructuren, procedures en afspraken voor calamiteitensituaties. In het plan beschrijft men wie welke taken en bevoegdheden heeft bij calamiteiten en hoe afstemming met andere organisaties en regelge- ving plaatsvindt. Hierin staat ook hoe er moet worden gehandeld bij verschillende soorten calamiteiten met de interne bedrijfsprocessen. Een ontruimingsplan is noodzakelijk wanneer: - Er risico’s bestaan voor brand, explosie, gaslek etc.; - Het gebouw meer dan één verdieping telt; - Er meerdere personen tegelijkertijd in het gebouw aanwezig zijn. 4.368 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

4.1V E R Z A M E L P L A AT S Een organisatie die wettelijk verplicht is een brandmeldinstallatie te Verplicht? BHV hebben is in Nederland ook verplicht een ontruimingsplan te hebben. Dit heeft invloed op de RI&E. In een gebruikersvergunning wordt deze Ontruimingsprocedure: EVACUATIE verplichting vaak expliciet genoemd. zie hoofdstuk 4.2 PL AT T EG R O N D E N Wat in een ontruimingsplan moet worden beschreven is voorgeschre- Alarmeringsprocedure: alarm- ven in de NTA 8112. nummers dienen eenvoudig te ONTRUIMINGS- De inhoud van het ontruimingsplan zal in grote mate worden beïn- vinden zijn OEFENING vloed door de aard van de risico’s en de grootte van het gebouw(com- plex) of bedrijfsoppervlak. Duidelijk moet zijn hoe te handelen in geval 4.4 van een calamiteit. Er staat in dit plan omschreven: Tekeningen / plattegronden: - Duidelijke BHV-taken en verantwoordelijken van de diverse zie hoofdstuk 4.3 bedrijfsprocessen en/of afdelingen; - Alarmering, wie, wanneer, welke wijze, en hoe de interne 4.4 alarmering georganiseerd is; - Wie is geautoriseerd om hulpdiensten te alarmeren, op welke BHV oefeningen zijn wijze en in welke volgorde; zeer belangrijk - Verzamelplaats op een terrein waar het gevaar niet te Evaluatie aanschouwen is en voldoende mensen kunnen verzamelen met de bereikbaarheid van de externe hulpverlening. Van elke verdieping van het gebouw dient er een duidelijke tekening te zijn met daarop aangegeven: - Vluchtrichtingen; - Vluchtwegen; - Blusmiddelen/EHBO materialen; - Brandmelders; - Eventuele hoofdafsluiters gas/water/elektra; Hoe vaak moet je een ontruimingsoefening houden? De NEN 4000 geeft het volgende aan: “Een belangrijk onderdeel van een BHV-organisatie is het uitvoeren van oefeningen, ten minste één maal per jaar en vaker als de RI&E of belangrijke veranderingen in de organisatie daartoe aanleiding geven.” De ontruimingsoefening wordt verplicht gesteld bij een gecertificeerd c.q. verplicht ontruimingsplan. Het houden van oefeningen heeft mede tot doel om te beoordelen in hoeverre de BHV-organisatie in de praktijk functioneert en competent is. Uitgangspunt van oefeningen is om de BHV-organisatie af te stem- men op haar taken en waar nodig te verbeteren, beter voorbereid zijn op realistische incidenten/calamiteiten en de paniek die onverwachts hierin naar voren komt. HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 69

4.1 4.5 ENSCENERING Enkele fases van een stappenplan voor een ontruimingsoefening 4.6 MATERIALEN (in moeilijkheidsgraad): Fase 0: De BHV-organisatie wordt onderling getraind in de Voorbereiding LOTUS- afgesproken communicatieprocedures ten behoeve van eenSLACHTOFFERS BHV inzet Achteraf: Fase 1: Het personeel wordt ingelicht over de dag en het tijdstip Bijstellen van de oefening. Dit is ter controle van het BHV - Logboek ontruimingsplan in de praktijk. - BHV- procedures Fase 2: Het personeel wordt ingelicht over de dag of week van de - Ontruimingsplan oefening maar geen tijdstip. Daadwerkelijke oefening - Ontruimingsplattegronden vanuit het onverwachtse. Fase 3: Het personeel wordt niet ingelicht over de oefening. Het verantwoordelijke Hoofd BHV organiseert deze met het management. Realistisch oefenen met behulp van lotus- slachtoffers en diverse ensceneringmaterialen. Fase 4: Het personeel wordt niet ingelicht en de oefening is complex. Met eventueel ook deelname aan de oefening door de plaatselijke hulpdiensten. Bij de voorbereiding behoort een voorbespreking met de aanwezige alarmorganisatie, beheerder brandmeldinstallatie (BMI) / BHV-or- ganisatie uit de omgeving en zo nodig de plaatselijke hulpdiensten. Hierbij kunnen lotusslachtoffers en diverse ensceneringmaterialen bij de oefening worden ingezet, zoals (nep)rook, licht- en geluidseffecten vuur (nep/echt), namaakbom etc. Een lotusslachtoffer is iemand die is opgeleid om als slachtoffer te acteren en stoornissen of letsels zo natuurgetrouw mogelijk kan uitbeelden. De gegrimeerde namaakwonden van de lotusslachtoffers zijn vaak nauwelijks van echt te onderscheiden. Nabespreking/evaluatie met de alarmorganisatie en BHV-organisatie. Een evaluatieverslag opmaken. De opmaak van het ontruimingsplan eventueel bijstellen zoals procedures en de ontruimingsplattegron- den. Geef een verklaring af in het logboek dat er een ontruimingsoefening heeft plaatsgevonden en dat de werkvloer hiermee voldoet aan de wetgeving.70 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

ONTRUIMINGSPROCEDURE 4.2 ONTRUIMINGS- Het doel van een ontruiming is ervoor te zorgen dat alle aanwezige Ontruimen: PROCEDURE personen op een effectieve en efficiënte manier, binnen een zo kort rustig, kalm, maar snel mogelijke tijd, een gebouw verlaten. Als het moment komt waarop Target: 10 min. maximaalCRISISBEHEERSINGS- een gebouw moet worden ontruimd, is het van belang dat iedere PLAN aanwezige weet wat hem of haar te doen staat. 4.7 Een crisisbeheersingsplan en een crisisbestrijdingsplan zijn varian-CRISISBESTRIJDINGS- ten op het ontruimingsplan, maar richten zich nadrukkelijker ook op Ontruimingsplan: PLAN dreigingen (van terroristische aanslagen), verstoring van de openbare zie hoofdstuk 4.1 orde (blokkades, demonstraties etc.) en de rechtsorde (gijzelingen, Iedereen ontruimd? kapingen, bommeldingen etc.). Geheel of gedeeltelijk Het ontruimingsproces moet zo zijn dat iedere aanwezige in het ontruimen gebouw een even grote kans heeft om zonder enig letsel het gebouw te verlaten en de aanwezigheid bekend wordt. Afhankelijk van het incident/calamiteit zal het gebouw geheel of gedeeltelijk moeten worden ontruimd. Dit is sterk afhankelijk van het bedrijf en de grootte van het gebouw/bedrijfsoppervlak. 4.8 Voor de BHV-er ligt bij een ontruiming een belangrijke taak in het Preventie ontruiming: controleren van het gebouw op achterblijvers en het begeleiden van zie hoofdstuk 4.3 de mensen naar de verzamelplaats. Voor deze taak moet de BHV-er inzicht hebben in de ontruimingsprocedure. De ontruimingsprocedure verloopt in 5 stappen; 1. Melding 2. Verzamelen van BHV-team 3. Ontruiming 4. Begeleiding en opvang evacués 5. Beëindiging alarmtoestand Stap 1. Melding De melding van een calamiteit wordt gedaan via het interne alarm- nummer of via BMC van het betreffende gebouw. De receptionist/ beveiliging zorgt ervoor dat de melding direct wordt doorgegeven aan de locatieleider /ploegleider BHV van het pand. HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 71

4.2 Hierop volgend wordt zo nodig de professionele hulpdienst die bij Externe hulpverlening deze calamiteit wordt verlangd gealarmeerd. Ook worden, voor zover - 112 nodig, de directeur/werkgever, de grondeigenaar en de beheerder - verantwoordelijken BMI/de technische dienst (TD) gewaarschuwd. - eigenaar De ploegleider/leidinggevende laat zich informeren over de situatie - TD en besluit zo nodig het BHV-team van het gebouw te laten oproepen. Ploegleider Hij is degene die de beslissingen neemt tot de komst van de profes- sionele hulpdiensten. In sommige bedrijven is in het ontruimingsplan Professionele hulpverlening vastgelegd dat de directie toestemming moet geven voor ontruiming krijgt de leiding ter plaatse van het pand. Na aankomst van de professionele hulpdienst neemt deze de leiding Preventie communicatie: in handen. De opdrachten van de professionele hulpdienst worden zie hoofdstuk 5.3 ook opgevolgd door de BHV-organisatie. Ieder is verplicht om deze opdrachten op te volgen. In de regel zal de BHV door de eigen ploeg- 4.9 leider aangestuurd worden op verzoek van de hulpdienst. Stap 2. Verzamelen BHV-team Slow-whoop Als de ploegleider besluit het BHV-team in te zetten roept hij deze op de vooraf afgesproken wijze op. De BHV moet binnen enkele minuten op de plaats van het incident inzetbaar zijn. De leden van de bedrijfshulpverlening nemen de veiligheidsmiddelen mee en gaan naar het afgesproken BHV-verzamelpunt om instructies van de ploegleider te ontvangen. Als er niet voldoende bedrijfshulp- verleners beschikbaar zijn, kan het BHV-team van een ander pand te hulp geroepen worden of omstanders kunnen worden gevraagd om assistentie te verlenen. In de meeste bedrijven stuurt de ploegleider, afhankelijk van de melding, twee BHV-ers om de situatie te verkennen. Aan de hand van de informatie van de verkenningsploeg krijgen de overige BHV-ers instructies. Bij ernstige situaties zoals explosiegevaar of een snel om zich heen grijpende brand wordt doorgaans direct opdracht tot volledige ontrui- ming gegeven. Stap 3. Ontruiming Het besluit tot ontruiming van delen of van het gehele pand wordt genomen door de ploegleider. Het ontruimingssignaal wordt gegeven middels de slow whoop en/of de omroepinstallatie of megafoon. Soms wordt een ontruimsignaal gegeven in het bouwdeel/verdieping waar een automatische alarmmelding is afgegaan. Er zijn ook (veelal grote) gebouwen waar het ontruimingsalarm in fasen wordt geactiveerd.72 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

4.2 NOODOMROEP- Het ontruimingssignaal (slow whoop) wordt indien mogelijk vooraf- 4.10BERICHT NEDERLAND gegaan door een omroepbericht met gesproken tekst, bijvoorbeeld: - Attentie, attentie: Evacuatieplattegronden NOODOMROEP - er is een dringende reden om dit gebouw te verlaten. BERICHT ENGELS - u dient uw werkzaamheden of het bezoek in het gebouw per 4.11 direct te beëindigen. Geen liften gebruiken! VERMISTEN - sluit ramen af en doe deuren achter u dicht, maar niet op slot. Wordt er iemand vermist? - neem uw jas en tas mee. Gelijk doormelden - volg de aanwijzingen van de bedrijfshulpverlening op. - begeeft u zich via de nooduitgangen naar de verzamelplaats ... De locatie van de verzamelplaats wordt genoemd op de vluchtroute- tekening of wordt ter plaatse door de ploegleider vastgesteld. Signaal en omroepbericht worden enkele malen herhaald, eventueel ook in de Engelse taal: - Attention, attention: - you are urgently requested to leave this building. - please stop your activities at once. - close doors, windows and cabinets. - don’t forget your coat and bag. - follow the instructions of the Emergency Assistance team. - please go to the meeting point ..... through the emergency exits. Stap 4. Begeleiding en opvang evacués Het BHV-team leidt medewerkers en bezoekers via de vluchtroutes naar de verzamelplaats en laat geen liften gebruiken. De hoofdingang blijft zoveel mogelijk vrij voor de professionele hulpdiensten. Ook zorgt het BHV-team dat niemand in het gebouw ach-terblijft en besteedt in het bijzonder aandacht aan invalide en mindervalide personen die altijd naar de (nood-)uitgangen worden begeleid. Ieder- een is verplicht de aanwijzingen van leden van het BHV-team op te volgen. Voor zover mogelijk controleren de BHV-ers op de verzamelplaats of alle bewoners van het pand buiten zijn. Deze procedure is bij scho- len en zorginstellingen vrij gebruikelijk. Indien nodig wordt ook een EHBO-post ingericht. Indien blijkt dat er personen worden vermist, wordt dit onmiddel- lijk aan de ploegleider doorgegeven. Het BHV-team kan dan, uitslui- tend als de situatie dit nog toelaat, de opdracht krijgen een nieuwe zoekactie te ondernemen. In alle overige situaties rust deze taak bij de professionele hulpdiensten. Personen die hulp behoeven, worden overgedragen aan professione- le hulpdiensten. De ploegleider zorgt voor registratie van personen die naar een ziekenhuis zijn gebracht. De registratielijst wordt ook ter beschikking gesteld aan politie of brandweer. HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 73

4.2 4.12 BEËINDIGING Stap 5. Beëindiging alarmtoestandA L A R M T O E S TA N D Na verkenning/controle door de professionele hulpdiensten wordt bepaald of het gebouw weer kan worden betreden. Alle evacués die zijn geregistreerd kunnen, indien ongedeerd en niet actief bij de Nazorg hulpverlening betrokken, de verzamelplaats verlaten. De technische dienst, de beheerder en de schade-experts inventariseren de even- Logboek: tuele schade. zie hoofdstuk 1.2 Zolang het pand niet door de professionele hulpdiensten is vrijgegeven en niet door de bedrijfsverantwoordelijken toegankelijk is verklaard, mag niemand het gebouw betreden. Na het vrijgeven van het gebouw wordt vaak eerst de beveiligings- maatregelen hersteld om ongewenst bezoek en diefstal te beperken alvorens iedereen teug kan keren. Dit is afhankelijk van het bedrijfsbe- leid rond veiligheid en beveiliging. Het logboek wordt bijgewerkt over de gebeurtenissen en de gevolgen. Alle externe contacten alsmede contacten met slachtoffers en fami- lieleden worden eventueel door de BHV organisatie/externe hulp- organisaties onderhouden. WIST JE DAT arJaecmhbteiejnrejeeennmbdoreaeuntrdeslndueiten?74 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

PREVENTIE ONTRUIMING 4.3 ONTRUIMING Preventie op het gebied van ontruimen door de BHV-er is terug te Preventie PREVENTIE vinden in bouwkundige preventie, brandpreventie en communicatie communicatiemiddelen: preventie. zie hoofdstuk 5.3 BOUWKUNDIGE De basis van de wetgeving rondom brandpreventie is het bouwbesluit Brandpreventie: PREVENTIE 2012. In dit bouwbesluit worden de bouwkundige eisen en gebruiks- zie hoofdstuk 3 voorwaarden geformuleerd. Vanuit deze regelgeving wordt alle semi- Installatietechnische voorzie-BRANDWERENDHEID regelgeving aangestuurd, zoals NEN en NEN-EN normen. Deze NEN ningen ter bestrijding, beheer-BRANDSCHEIDINGEN normen geven invulling aan enkele kort omschreven eisen in het sing of ontdekking van brand: bouwbesluit. De NEN-EN normen zijn gebaseerd op Europese regel- - Sprinklerinstallatie: BRANDCOMPAR- geving zie hoofdstuk 3.5 TIMENTERING Een aantal belangrijke bouwkundige voorzieningen: - Blusgasinstallatie: - Constructie van gebouwen (hout/beton); zie hoofdstuk 3.5BRANDVERTRAGING - Lichtsterkte in gebouwen (buitenlicht/werklicht); - Brandmeldinstallatie WEERSTAND - Brandwerendheid en brandscheidingen; (BMI): zie hoofdstuk 5.4 - Trappen/liften/vluchtroutes. - Droge stijgleiding: BRANDDOORSLAG Brandwerendheid door middel van brandscheidingen wordt ook wel zie hoofdstuk 3.5EN BRANDOVERSLAG brandcompartimentering genoemd. Brandcompartimentering en de brandwerendheid hebben samen 4.13 (WBDBO) het doel het brandproces te vertragen. Compartimenten verdelen WBDBO: weerstand tegen de ruimte in meerdere stukken, waardoor een eventuele brand zich branddoorslag en brandover- BRANDDEUREN minder snel ontwikkelt en uitbreidt. slag AUTOMATISCHE Brandvertraging is de periode dat materiaal een brand of andere grote DEURSTOPPERS hittebronnen zonder zelf te ontvlammen, kan weerstaan. 4.14 Brandcompartimentering is de weerstand verhogen tegen brand- doorslag en brandoverslag tussen twee ruimtes, uitsluitend de buiten- 4.15 lucht. De kortste tijd die een brand nodig heeft voor de uitbreiding van Pas op met deurstoppers in de ene naar de andere ruimte. doorgaande gangen Omdat brandcompartimentering de uitbreiding van een brand remt is dit bij een ontruiming van groot belang. Zeker als dit samengaat met minder valide personen, bejaarden, kinderen, of veel bezoekers die de weg niet weten en dus lang in de gevarenzone aanwezig kunnen zijn, wordt door compartimentering tijd gewonnen voor de ontruiming. Voor compartimentering worden branddeuren, rolluiken en/of geïm- pregneerde gordijnen gebruikt. Deze toepassingen laten vaak toe dat brandcompartimentscheidingen wel kunnen worden gebruikt in vluchtroutes. Branddeuren, ook wel klapdeuren, komen vaak voor in grotere gebou- wen. Ze zijn vaak herkenbaar in de vluchtroute aan de zogenoemde kleefmagneten. Deze kleefmagneten worden aangestuurd door de BMC en ontspannen bij alarmering zodat de deur zich sluit. Automatische deurstoppers houden de deur niet op slot uiteraard! HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 75

4.3 BRANDWEERLIFT Indien deze aanwezig is kan de brandweer tijdens een brandmelding 4.16 VLUCHTROUTE gebruik maken van de zogenoemde brandweerlift. Brandweerlift is een lift met extra voorzieningen (lifttechnisch, bouwkundig en elek- Sleutel brandweerliftNOODVERLICHTING trotechnisch) welke zijn aangebracht om de brandweer de gelegen- 4.17 TRANSPARANT- heid te geven deze lift te gebruiken voor evacuatie of vervoer van VERLICHTING blusmiddelen ten tijde van brand en/of andere calamiteiten. Nooduitgangen vrij houden In ieder gebouw moet een veilige en goed toegankelijke vluchtroute Noodverlichting: zijn. De toegang tot de vluchtroutes mag dus niet afgesloten zijn. Jaarlijks controleren Een veilige route loopt over vloeren en vaste trappen, heeft doorgan- gen van minstens 80 cm breed en is goed toegankelijk. In de meeste gebouwen geldt de eis dat alle mensen binnen 30 meter ten minste een volgend brandcompartiment moet kunnen bereiken. Deze afstand is er op gebaseerd dat een ieder in staat moet zijn binnen 30 seconden, met ingehouden adem, de vluchtroute te bereiken met ondersteuning van noodverlichting en transparantverlichting. Noodverlichting is verlichting die automatisch inschakeld bij uitvallen van alle electriciteit. De transparantverlichting geeft doorgaans de vluchtroutes aan en brandt meestal permanent. Transparantverlich- ting wordt ook vaak als noodverlichting gebruikt. Bij noodverlichting en transparantverlichting is de lamp voorzien van zowel een aansluiting op het lichtnet als van een batterij die de lamp bij stroomuitval van elektriciteit voorziet. De transparantverlichting is pas doeltreffend als deze is voorzien van pictogrammen met de vluchtrouteaanduiding. 4.18VLUCHTROUTE- De ontruimingsplattegrond is ook wel bekend onder de namen vlucht- 4.19 TEKENINGEN tekening, vluchtwegplattegrond, of evacuatietekening. Dit type teke- ning treft men aan in (openbare) gebouwen en geeft naast de vlucht- Opmaken van ontruiming routes en de blusmiddelen ook de markering “U bevindt zich hier” plattegrond weer. Het doel van de tekening is het ondersteunen van bewoners en bezoekers bij het ontvluchten van een gebouw in geval van een cala- miteit zoals brand of een bommelding. Hoewel er een grote verscheidenheid bestaat aan uitvoeringen van deze tekeningen, is de NEN 1414 een solide uitgangspunt welke leidend is voor de opzet.76 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

4.3 Van elke gebouwlaag dient er tenminste 1 tekening te zijn met daarop 4.20 aangegeven: - Vluchtrichtingen; (droge) stijgleidingen: - Vluchtroutes; zie hoofdstuk 3.6 - Blusmiddelen/EHBO materialen; - Brandmelders; 4.21 - Eventuele hoofdafsluiters gas/water/elektra.PANIEKSLUITINGEN De basis voor de ontruimingsplattegronden zijn actuele bouwkundige plattegronden waarop de nodige informatie met betrek- king tot (nood)uitgangen op correcte wijze wordt weergegeven. De gebruikte symboliek zoals blusmiddelen, (nood) uitgangen, de vlucht- richtingspijlen en de toe te passen kleuren staan hierop vermeld. Daarnaast is het van groot belang dat de tekening alleen informatie toont welke in geval van calamiteiten daadwerkelijk relevant is. Nuttige aanvullingen op deze tekeningen zijn bijvoorbeeld de hoofdafsluiters en/of de aansluitingen van de (droge) blusleidingen, de brandmelders, en de slow-whoop. Het kan zelfs tot gevaarlijke (levensbedreigende situaties leiden als de locatie van dit soort voorzieningen niet duidelijk is! De BHV-organisatie is mede verantwoordelijk er op toe te zien dat de vluchtroutes en nooddeuren vrij worden gehouden van obstakels. Nooduitgangen zijn er voor noodgevallen. Ten tijde van echte nood kan de nooduitgang zonder extra handelingen worden geopend. De normen waar een deur aan moet voldoen voor de toepassing als nooddeur zijn vastgelegd in NEN-EN 179 en 1125 voor sluitingen op nood- en vluchtdeuren. De duwbalk op nood- en vluchtdeuren staat bekend als de panieks- luiting. Dit is een duwbalk die over de gehele breedte van de deur is gemonteerd en eventueel is aangesloten op de BMI. Deze paniekslui- ting zorgt ervoor dat de deur met een enkele handeling is te openen. Vrij toegankelijk gebouw 4.22 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 77

4.3BRANDWEERKLUIS Brandweerkluizen en sleutelbuizen zijn ontworpen om, in geval van Sleutel van de kluis deponeren brand, de brandweer een snelle en onbelemmerde toegang tot een bij de plaatselijk brandweer pand te verschaffen, van buiten naar binnen. Een sleutelbuis bevat centrale doorgaans 1 of enkele sleutels. De brandweerkluis bevat vaak meer- dere sleutels en soms is hierin ook een plattegrond van het gebouw te dkckoEuWaeronleardnIrmSobedTonieetkrJevnEnieeoteeerDolonnlAdinngmuTggeie?tebglnulaosknkekg-nebnij vinden. De kluis of sleutelbuis zijn doorgaans op een goed bereikbaar punt bij aanrijplaats van de brandweer in bijvoorbeeld de voorgevel van het gebouw/object bevestigd. Het voorkomt dat daardoor onno- dige schade ontstaat, doordat de brandweer zich met geweld toegang moet verschaffen. Een brandweerkluis biedt slimme oplossingen voor het beveiligen en beheren van sleutels van een gebouw/object zonder dat de eventuele beveiligingsalarmcentrale wordt gedeactiveerd. Dus het alarm gaat wel af. Niet iedereen die dagelijks gebruik maakt van de lift, realiseert zich dat als deze lift uitvalt of niet gebruikt mag worden (bijv. bij brand) iedereen het pand via de trap moet verlaten. In de praktijk blijkt dat niet iedereen daartoe in staat is. 4.23EVACUATIESTOEL Bij een calamiteit kunt u dan ook worden geconfronteerd met hulp- Hulpmiddel de evacuatiestoel behoevende personen. Denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid op de Oefen met evacuatiestoel werkvloer van carapatiënten, zwangere vrouwen, gehandicapten of personen met blessures en de bezoekers. Handig deze op de boven- Daarom heeft de BHV in veel gebouwen tegenwoordig de beschikking ste verdieping zichtbaar te over de zogenoemde evacuatiestoel. plaatsen Het vereist wel enige oefening om deze stoel te bedienen maar hij kan in alle gebouwen en objecten met meerdere verdiepingen en veel 4.24 trappen de BHV helpen om mindervalide personen snel via de trap in veiligheid te brengen. Hierbij draagt deze stoel bij aan het redden van levens. Vooral in zorginstellingen ziet men meer en meer soortgelijke voorzie- ningen maar dan voor liggende patienten, zoals de evacuatiematras of een draagstoeltje. Omdat bij een calamiteit als brand elke seconde telt moet de BHV-er goed bekend zijn met de preventiehulpmiddelen die in zijn pand beschikbaar zijn!78 HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING

OPDRACHT H4ONTRUIMINGSOEFENING FASE 1Doel:Toepassen ontruimingsprocedure. Oefenen enverbeteren.Duur:2 uur maximaal, inclusief mondeling evaluatie.Voor wie / wie is verantwoordelijk:Bedrijfshulpverlening organisatie en eindverantwoordelijke werkge-ver.Uitleg:Werk op papier uit hoe je binnen je bedrijf een ontruimingsoefeninguitvoert (fase 1) met het volgende scenario.Gaslek procedure:Door een technisch mankement is er een gaslek ontstaan in de tech-nische ruimte. Een medewerker ruikt en hoort het gas en alarmeertdirect de dichtsbijzijnde BHV-ers op de werkplek. De BHV-ers alarme-ren de ploegleider/ het Hoofd BHV die zijn ploeg inzet.Evaluatie:De oefening kan in praktijk worden uitgevoerd en met betrokkenenworden nabesproken. Mondeling bespreken wat iedereen heeft erva-ren en wat voor actie er is ondernomen. Moet het BHV-plan of ontrui-mingsplan worden bijgewerkt?Een andere mogelijkheid is de uitwerking als een table-top oefeninguit te voeren en na te bespreken. 4.23HOOFDSTUK 4 ONTRUIMING 79



5COMMUNICATIE 1.25.1 Communicatieproces 865.2 Alarmeren 885.3 Preventie 91 communicatiemiddelen 935.4 Brandmeldinstallatie 97 Opdracht HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 81

5.1 COMMUNICATIEPROCES COMMUNICATIE Communicatie is een informatie-uitwisselingsproces. Het is een 5.1 UITDRUKKINGS- proces waarbij kennis wordt uitgewisseld van zender naar ontvan- ger(s) via spraak, beeld of schrift. Informatie uitwisselingsproces VORMEN In de hulpverlening is het van belang dat de communicatie direct en VisualisatieREFERENTIEKADER duidelijk is. Communiceren kan op vele manieren met behulp van klank, lichaamstaal, geur, tekensystemen of andere uitdrukkingsvor- 5.2 ALARMEREN men. Vindt er communicatie plaats via beelden, dan spreekt men van visualisatie. Veel voorkomende communicatievormen zijn pictogram- men, foto’s, spraak, tekst, diagrammen en plattegronden. Spraak en tekst is een verbale vorm van communicatie, de overige genoemde vormen zijn non-verbale communicatievormen die hier in de context van communicatie gezamenlijk worden besproken als visualisatie. Voor duidelijke communicatie moet je informatie kunnen geven en kunnen ontvangen zoals observatie en luisteren. Verbaal en non verbaal. Dit gaat bewust en onbewust. Zie uitleg onderstaande tabel: Als ontvanger kun je deze communicatie opvatten als: - Meningen/ interpretatie; - Feiten; - Veronderstellingen; - Wensen; - Een gevoel. Communicatie 5.3 Zender en ontvanger Verbaal Non verbaal Verbaal en non verbaal Bewust en onbewust Praten / schriftelijk Zonder woorden - snel / langzaam - gebaren (doven mensen) 5.4 - hard / zacht - aankijken / wegkijken - klemtoon - gezichtsuitdrukking - houding - pictogrammen Bewust en onbewust Persoonlijke ervaringen en persoonlijkheid bepalen in belangrijke Duidelijke communicatie mate je referentiekader. Het referentiekader is bepalend hoe je een boodschap ontvangt. Om het refentiekader te onderscheiden voor Alarmeren: de ontvanger handhaaf je als zender nadrukkelijk de bedoelde vorm. zie hoofdstuk 5.2 Denk hierbij aan de vormen van alarmeren. Bereid je als BHV-er voor om te kunnen alarmeren tijdens een inci- dent of calamiteit en dit op de juiste wijze te melden. Besef hierbij dat stress, adrenaline en angst jou kan beïnvloeden bij het alarmeren. Zie hiervoor meer informatie in hoofdstuk 5.2 Alarmeren.82 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

5.1 5.5COMMUNICATIE- Er zijn ook communicatiemiddelen die van belang zijn voor alarmering Communicatie preventie: MIDDELEN en veel worden gebruikt in deze maatschappij: zie hoofdstuk 5.3 - Telefoon (ook via berichten); - Portofoon; 5.6 - DECT telefoons; - Oproep berichtontvanger (semafoon/pieper); - Megafoon; - Omroepinstallatie; - Computer/PDA (ook via internet); - Slow-whoop (ontruimingsinstallatie). De communicatiemiddelen die voor de BHV-er van belang kunnen zijn, worden uitgebreid uitgelegd in hoofdstuk 5.3. Communicatie preventie HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 83

5.2 ALARMEREN In de BHV gaat het over de communicatie van het melden van een 5.7 incident. De communicatie bij een interne melding en melden aan ALARMEREN externe hulpverlening (externe melding) noemen we ook alarmeren.ALARMMELDING Alarmeren is van groot belang bij calamiteiten en/of incidenten. Zonder een alarmmelding wordt er namelijk geen hulpverlening in gang gezet. Daarnaast zullen de mensen in de directe omgeving van de calamiteit gealarmeerd moeten worden, zodat zij eventueel hulp kunnen verlenen of de plaats van de calamiteit kunnen verlaten (veiligheid). Er zijn verschillende soorten alarmmeldingen: - Harde alarmmelding; - Zachte alarmmelding (stille); - Sociale alarmmelding; - Technische alarmmelding; - Valse alarmmelding. 5.8INTERN ALARMEREN Als er een noodsituatie is, wordt de BHV gewaarschuwd. Ga dan naar Ontruimingsplan geeft de het afgesproken punt waar de BHV samenkomt. Sluit indien mogelijk leidraad: MANIER VAN alvast de deuren en ramen en schakel elektrische apparatuur uit. zie ook hoofdstuk 4.1 ALARMEREN Eenmaal verzamelt met alle BHV-ers neemt de ploegleider of de aangewezen leiding van de BHV het voortouw. Deze geeft informatie Beoordeel het incident die van belang is voor alle BHV-ers en stuurt de BHV aan welke taken Waarschuw de omgeving bij zij krijgen. brand Het kan uiteraard ook zijn dat je zelf betrokken of aanwezig bent bij het incident. Het is hierbij afhankelijk van de ernst van het incident of Ontruimingsplan? de directe omgeving moet worden gewaarschuwd om hulp te roepen. Vraag de omstanders om meer informatie en indien nodig of ze u willen helpen. De manier waarop het alarm gegeven wordt, kan verschillend zijn, bijvoorbeeld door licht- en geluidssignalen (sirene) of door een telefoonnummer te bellen, maar roepen zal altijd het snelst zijn. In elk bedrijf moet schriftelijk in het ontruimingsplan worden vermeld84 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

5.2EXTERN ALARMEREN aan wie de BHV-er het incident moet melden. Dit kan mondeling of Handbrandmelder/noodknop ALARMNUMMERS telefonisch, of door het inslaan van een handbrandmelder/noodknop. en automatische melders: Automatische melders geven zonder tussenkomst van personen een zie hoofdstuk 5.3 directe melding op de brandmeldcentrale. Een incident zal hierop volgend ook extern moeten worden gemeld 5.9 om de professionele hulpdiensten in te schakelen. In een BHV plan staat: Bel 112 - Op welke manier een incident of calamiteit moet worden gemeld; Bel: 0900-8844 bij NIET - Op welke wijze de BHV-ers worden opgeroepen; spoedeisende hulp - De manier van alarmeren van de andere werknemers en andere bezoekers die op het bedrijf aanwezig zijn; - De manier waarop hulpverleningsdiensten en overheids- instanties worden gealarmeerd en geïnformeerd. Een receptiemedewerker of een beveiliging/portier moet indien deze aanwezig zijn te allen tijde geïnformeerd worden. Op het moment dat er een ongeval of brand wordt ontdekt, is het zaak dit zo snel mogelijk te melden bij het interne alarmnummer of als dat er niet is bij 112 of 0900-8844. 5.10MELDEN AAN 112 Zorg dat u het interne alarmnummer kent of bij u heeft, plus de naam Bij twijfel bel je 112 of functie van degene aan wie u uw melding kwijt kunt. Als u bij het meldnummer géén gehoor krijgt en u kunt uw melding niet op een Telefonisch: 1. wie 2. waar 3. andere manier kwijt, twijfel dan niet, maar bel het alarmnummer 112. wat Laat bij het incident nooit een slachtoffer onbeheerd achter! En informeer bij het melden: 1. Wie: jouw naam en telefoonnummer plus eventueel de afdeling; 2. Waar: de plaats van het incident of calamiteit; 3. Wat: het soort incident of wat er is gebeurd, benadruk de feiten. HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 85

5.2 Het kan bijvoorbeeld gaan om een brand, iemand die is gevallen en 5.11 een wond heeft opgelopen. Vermeld het aantal slachtoffers duidelijk.MELDING CHECKEN Degene die de melding aanhoort kan nog aanvullende vragen stellen: Laat jezelf herhalen - Wat is de toestand van slachtoffer(s) en/of van de situatie? - Wat heeft de BHV gedaan of ga jij doen? Houd de externe hulpverlening - Van wie heb je hulp nodig of welke hulpverleningsdienst moet op de hoogte van recente worden gewaarschuwd? informatie Bij de melding kan de informatie verkeerd begrepen worden en wordt er mogelijk een verkeerde actie ondernomen. Om misverstanden te Eigen veiligheid! voorkomen is het verstandig om herhaling van je boodschap te vragen. Hierdoor kun je controleren of de melding foutloos is overgekomen. 5.12 Het melden bij 112 geeft de verantwoordelijkheid om bij verandering van het incident of calamiteit de meldkamer 112 nauwkeurig op de liaHnWnebdItiSejanTnlaaJwraEmellDrenkAuEtTm?urmopeer s1e12 hoogte te houden. Bijvoorbeeld wanneer: - Er een uitbreiding van brandgevaar en/of giftige gassen/ rare geur is; - Er meer slachtoffers zijn; - Spoedeisende hulp afgemeld kan worden. - De toestand van het slachtoffer wezenlijk verandert. Het extern alarmeren moet te allen tijde een mogelijkheid zijn vanaf de werkvloer. Eigen veiligheid!86 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

PREVENTIE COMMUNICATIEMIDDELEN 5.3TELECOMMUNICATIE Telecommunicatie (samenstelling uit het griekse τηλε ofwel tèle = ver en het Latijnse communicare = mededelen) is het overbrengen van bijvoorbeeld een incident of calamiteit ter plaatse naar een alarmcen- trale voor hulp zonder dat iets of iemand zich fysiek daar naar toe verplaatst. 5.13 COMMUNICATIE Moderne vormen van telecommunicatie zijn: (mobiele) telefoon, Bel: 112 PREVENTIE radio, televisie en internet. Experimenten om te communiceren op Desnoods meerderen afstand zijn zeer oud zoals bijvoorbeeld vuur, rooksignalen, semaforen tegelijkertijd TELEFOON /OPROEP enz. Voor een betrouwbare overdracht van informatie zijn communi-BERICHTONTVANGER catiekanalen nodig zoals een coaxkabel, glasvezel of de lucht. Deze 5.14 kanalen kunnen nauwkeurig gemodelleerd worden door elektromag- PORTOFOON netische velden. Door de kanalen te koppelen met bijvoorbeeld een telefooncentra- le ontstaan telecommunicatienetwerken waarop grote aantallen gebruikers kunnen worden aangesloten, en waarmee de gewenste noodoproep kan worden gerealiseerd. Hieronder een aantal veel voorkomende BHV communicatiemiddelen. De meest voorkomende is de telefoon waaronder ook de mobie- le telefoon. Hiermee kan na het draaien van het alarmnummer de melding worden doorgegeven, waardoor beide partijen tegelijkertijd met elkaar kunnen spreken. Ook is het zenden van een getypt bericht mogelijk. De semafoon of piepers staan hiervoor ook bekend. Een portofoon is een draagbaar zend- en ontvangtoestel voor commu- nicatie tussen meerdere personen. De portofoon wordt voornamelijk gebruikt bij professionele gebruikers zoals professionele hulpdien- sten. Met een portofoon kan geluisterd worden naar de anderen die op dezelfde frequentie luisteren zonder zendkosten. Daarnaast kan één persoon zenden door middel van het indrukken van een zend- knop. Op het moment dat de zender de knop indrukt kan hij zelf niet HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 87

5.3 D EC T-T E L E F O O N S ontvangen / naar andere gebruikers luisteren. De andere gebruikers 5.15 MEGAFOON kunnen op dat moment alleen luisteren en niet zenden. Sommige bedrijven beschikken over DECT-telefoons en portofoons. 5.16O M R O E P I N S TA L L AT I E DECT staat voor Digital Enchanged Cordless Telecommunications. Het Ontruimingsinstallatie / COMPUTER/PDA is de meest standaard gebruikte draadloze telefoon in Europa. brandmeldinstallatie: Een megafoon is een hulpmiddel om een grote groep mensen toe te zie hoofdstuk 5.4 spreken. Het is draagbaar en wordt meestal in de hand gehouden. Een megafoon is trechtervormig. Met een megafoon kan de natuurlijke stem van een persoon worden versterkt in de richting van de perso- nen die de tekst moeten verstaan tot soms wel 500 meter. Soms heeft een megafoon ook een ingebouwde sirene. Een omroepinstallatie geeft je de mogelijkheid om specifieke informa- tie om te roepen in het gebouw, terrein of object. Eventueel kan een omroepinstallatie voor alarmering worden aangevuld met alarmsig- nalering, of het afspelen van vooraf opgenomen berichten die betreft ontruiming vereist zijn te weten. Een computer, en in handformaat genoemd een PDA, zijn communi- catiemiddelen die al veel tijdens werkzaamheden op de werkvloer worden gebruikt. Door middel van de juiste software (computerpro- gramma’s) kan hiermee op vele manieren worden gecommuniceerd. Overigens zijn de meeste beveiligingsystemen en brandmeldinstal- laties (BMI) op grote oppervlakten gestuurd en te besturen via dit communicatiemiddel. Een brandmeldinstallatie wordt duidelijk uitgelegd in de volgende paragraaf hoofdstuk 5.4 Brandmeldinstallatie evenals het alarmeren en/of doormelden via: - Handbrandmelder; - Detectiemelding; - Slow-whoop; - Lichtsignalering; - Alarmkaart, plattegrond; - Digitaal alarmtekst op de centrale.88 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

BRANDMELDINSTALLATIE 5.4 BRANDMELD- Een brandmeldcentrale (afgekort als BMC) is een centrale waar alle 5.17 CENTRALE (BMC) signalen van rookmelders, handbrandmelders en andere beveili- gingssensoren samenkomen. Met deze informatie kan de centrale BMI bij de receptie BRANDMELD- een gepaste reactie geven, zoals het activeren van: het ontruimings-INSTALLATIE (BMI) signaal (meestal slow-whoop signaal), de sprinkler installatie, flits- Verplicht BMI? lichten, ontgrendelen van nooduitgangen, enz. Daarnaast wordt er Is inbraakcentrale ook de in de meeste gevallen een alarmcentrale op de hoogte gebracht die BMC? de brandweer kan oproepen. De Brandmeldcentrale met alle daarop aangesloten apparaten vormt te zamen de Brandmeldinstallatie (afge- kort BMI). De BMC is doorgaans te vinden op een centrale positie op de werkvloer bijvoorbeeld bij de receptie. 5.17INBRAAKCENTRALE Beheerder BMI aanstellen Brandmeldcentrales bevinden zich zowel in particuliere woningen als in industriële ondernemingen. Verplichting hiervan is afhankelijk van de oppervlakte van de werkvloer (gebruikersvergunning) en/of de risi- co’s op de werkvloer. Vaak is het zo dat de BMI in gebouwen is gekop- peld aan het inbraakbeveiligingssysteem. De brandmeldinstallatie (BMI) is altijd aanwezig als handbrandmel- ders en automatische brandmelders zijn aangesloten in het gebouw. Er zijn van zeer eenvoudige tot zeer complexe brandmeldinstallaties: - De minimale BMI omvat slechts enkele bedieningsknoppen met als alarmgever 1 of meer handbrandmelders, een ontruimings- signaal (slow-whoop) en een resettoets; - Uitgebreidere systemen omvatten naast bovengenoemde elementen extra functies (sturingen) zoals de bediening van liften, vluchtdeuren, ventilatie en/of luchtbehandeling- systemen enz. HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 89

5.4 BEHEERDER BMI Bij brand is het in veel bedrijven mogelijk en ook verplicht om alarm 5.18 te kunnen slaan door het indrukken van een handbrandmelder. In HANDBRAND- bedrijven met een verplichte BMI is het ook verplicht om een beheer- 5.19 MELDERS der voor de BMI aan te wijzen, als opgeleid persoon. De beheerder Rookmelder plaatsen, midden BMI houdt in het logboek alle handelingen bij die aan de BMI worden van plafond, in elke ruimteBRANDMELDPANEEL verricht. De beheerder BMI is een medewerker en meestal de verant- ROOKMELDER woordelijke die de opleiding BBMI heeft gevolgd en getraind is in het 5.20 bedienen van installatie. VLAMMENMELDER Doorgaans geeft het inslaan van een handbrandmelder een direc- Vergiftiging / verblinding / IONISATIEMELDER te doormelding naar een RAC (regionale alarmcentrale) of een PAC desoriëntatie / licht ontvlam- (Particuliere Alarmcentrale). Handbrandmelders zijn altijd rood en baar THERMISCHE activeren de BMI bij het indrukken hiervan. MELDER Hierbij is het brandmeldpaneel het bedieningspaneel waarop de meldingen direct zichtbaar zijn. Dit kan doormiddel van een digitale KOOLMONOXIDE code of tekst. MELDER De meeste automatische brandmelders zijn rookmelders werkend op netstroom of batterij, vaak ook aangesloten op de BMI. Deze reageert op rook en daarmee indirect op de aanwezigheid van brand. Een rookmelder heeft dus eigenlijk een dubbele functie in één appa- raat : hij “signaleert” de rook en “alarmeert” door het geven van een geluidssignaal. Van deze dubbelfunctie kan ook gebruik gemaakt worden door twee of meer melders met elkaar te verbinden. Naast rookmelders bestaan er melders die reageren op andere verschijnselen die met brand gepaard gaan, zoals warmte of licht. In de wijze waarop het apparaat de melding waarneemt en omzet in een alarmsignaal zijn drie typen te onderscheiden: - De optische rookmelder: het woord ‘optisch’ heeft betrekking op wat wordt geregistreerd. Deze melders reageren op zichtbare verschijnselen als rook en vlammen. Dit gebeurt met behulp van een lichtgevoelige cel. Naast de bekende rookmelders die op rook reageren kennen we bij de optische melders ook de vlammenmelder. - De ionisatiemelder: dit type melder neemt de nog onzichtbare rook waar, doordat een kleine radioactieve bron reageert met de rookdeeltjes. Dit type melder is niet meer in de winkel verkrijg- baar maar wordt in oudere gebouwen nog wel gebruikt. - De thermische melder reageert niet op rook of vlammen, maar geeft een signaal op basis van een verandering in de omgevings- temperatuur. Dit type ziet men veel in bedrijfskantines en professionele keukens. Koolmonoxide is kleurloos, reukloos, smaakloos en giftig. Koolmonoxide (CO) moet niet worden verward met kooldioxide (CO2), een stof die vooral bekend is als blusmiddel. Koolmonoxide ontstaat door onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen (hout, kolen, aardolie, aardgas, propaangas, butaangas, benzine en paraffine olie) door onder meer verwarmingstoestellen. De montage van de koolmo- noxidemelders vlakbij deze toestellen is dan ook noodzakelijk.90 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

5.4 Bij alarmering kan gelijktijdig de BMI geactiveerd worden. SLOW-WHOOP Bij alarmering van de BMC brengt deze een luid alarm voort die voor 5.21 iedereen hoorbaar is in en om het bedrijf (meestal 2 tonen). Dit wordtDOORMELDING de slow-whoop genoemd. De slow-whoop betekent voor de BHV-ers: Voor privé gebruik worden vrij- EXTERN ACTIE! In het ontruimingsplan staat vermeld hoe de actie moet wel alleen rookmelders en worden uitgevoerd. koolmonoxidemelders ge- De aanwezigen (de NIET BHV-ers) dienen rustig te blijven en het pand bruikt te verlaten, daarbij dienen zij de aanwijzingen van de BHV-ers op te volgen. De BHV verwijst alle mensen naar de verzamelplaats om daar Actie voor de BHV-ers verdere instructies af te wachten. Ontruiming: zie hoofdstuk 4 Ook kan een BMI een alarmering verzorgen bij een externe ontvanger, zoals de brandweer. Deze alarmering kan overigens voorzien zijn van Verantwoordelijken: een vertraging voor doormelding zodat de BHV-er eerst kan verken- - beheerder BMI nen. Dit is bekend bij de beheerder BMI. - grondeigenaar Is er sprake van een ongewenste brandmelding dan mag er alleen - werkgever volgens het BHV plan worden gehandeld en niet zomaar de alarme- ring worden beëindigd. Alleen de aangewezen verantwoordelijke is Deactiveren alleen met toe- bevoegd samen met de externe hulpverlening de BMC te besturen. stemming Dus als BHV-er mag je niet zonder toestemming het alarmsignaal deactiveren. Het gebruik van BMI in het gebouw moet zodanig ingericht zijn dat ongewenste meldingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Uitgebreidere BMC systemen omvatten extra functies zoals de bedie- ning van: - Liften, zodat deze naar een centraal punt gaan en niet het gevaar brengen tot uitval tijdens de evacuatie. - nooddeuren, deze kunnen soms door de BMC worden 5.22 ontgrendeld Verboden lift te gebruiken - brandcompartimenteringsdeuren, zodat deze dichtvallen en tijdens alarmering zuurstoftoevoer en rookuitbreiding verkomen. - Warmte- en rookafvoerinstallaties: op de juiste locatie Deurontgrendeling geplaatste automatisch roosters. - Ventilatie en/of luchtbehandelingsystemen: deze schakelt uit bij Lichtsignalering boven alarmering, en verzorgt eventueel het voorkomen van een toegangsdeuren brand door middel van de temperatuurbeheersing. - Lichtsignalering: De nevenindicator aan de buitenzijde van een Brandblusinstallaties: ruimte waar de gealarmeerde automatische melder is afgegaan zie ook hoofdstuk 3.2 een zwaailicht of flitslicht ter attentie van alarmering van de omgeving. - Brandblusinstallaties: Deze verzorgen een blussing door middel van bijvoorbeeld water(sprinkler) of zaeoazljevalediAWscanralhrmjasteerItkSoezupjseriTnokilneaik‘o-Jtes,pamupEttpnmiaewtgDatis.lejacAadtdPnha-keT,lktkkanrssuteamiiebnnjrtestartwjaawefdvunoklaahund-ra,kductrikeihtisoosen,to,mnerjmdeener.deant argon/CO2. HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE 91

H5 OPDRACHTCOMMUNICATIE Doel: OEFENING Het doel van deze opdracht is het trainen van luisteren, informatie ordenen en duidelijk kunnen doorgeven/ c.q. melding geven. Duur: Bij een groep van minimaal vijf personen zal het 15 minuten in beslag nemen. Voor wie / wie is verantwoordelijk: De BHV-ers. Uitleg: Maak een groep van minimaal vijf personen. Eén persoon schrijft een kort bericht over een zelf bedacht of meege- maakt incident of ongeval op de werkvloer met minimaal twee slacht- offers en twee BHV-ers die verkeerd gehandeld hebben. De personen in het verhaal krijgen gefingeerde namen en letsels. De BHV-er die het verhaal heeft geschreven leest dit letterlijk voor aan een tweede persoon in de groep, zonder dat de rest dit hoort. En zo wordt het verhaal aan alle leden van de groep doorverteld. De laatste persoon schrijft het verhaal weer op en leest dit aan de gehele groep voor. Daarna leest de eerste schrijver van het verhaal zijn verhaal nog eens hardop voor. Zijn de verhalen hetzelfde? Evaluatie: Moet het vaker geoefend worden?92 HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE

6DIVERSEN 1.2B1 Inhoud verbandtrommel 67B2 Proefexamen BHV theorie 70B3 Antwoordformulier BHV theorie 73B4 Checklist BHV organisatie 75B5 Slachtoffer hulpverleningsrapport 77B6 Evaluatieformulier 79 Index referentiewoorden 81BIJLAGEN © Vuurrood Veiligheid 9637



INHOUD VERBANDTROMMEL B1De inhoud van een verbandtrommel is niet wettelijk voorgeschreven.Vaak volstaat een basis verbandtrommel. Op basis van specifiekewensen of werkzaamheden kan de verbandtrommel worden aange-vuld. In een professionele keuken is het zinvol om specialeHACCP-pleisters toe te voegen aan de basistrommel en voor eenkinderdagverblijf zijn kinderpleisters meer van toepassing. Het Oran-je Kruis heeft richtlijnen samengesteld waaraan verbandmiddelenmoeten voldoen. Deze richtlijnen zijn vooral gericht op de kwaliteitvan het materiaal.Vanuit de Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) kunnen ook specifie-ke Eerste Hulp materialen noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld een oogdou-che, evacuatiestoel, brancard, etc..Zorg dat een verbandtrommel goed en snel toegankelijk is. Het isessentieel dat het Eerste Hulp materiaal regelmatig gecontroleerdwordt. Sommige verbandproducten hebben een houdbaarheids-datum. Na iedere inzet moet de verbandtrommel zo snel mogelijkworden aangevuld om te voorkomen dat er tijdens een acute situatieiets ontbreekt.Advies basis inhoud verbandtrommelsDe hieronder gespecificeerde materialen zijn bedoeld als basis inhoudvoor een verbandtrommel. Afhankelijk van specifieke wensen ofwerkzaamheden kan deze trommel worden aangevuld. 1 x desinfectiemiddel 30 ml 1 x driekante doek 1 x eerstehulpschaar 2 x elastische zwachtel 400 x 6 cm 2 x paar handschoenen maat L bij voorkeur 10 x hechtstrips 1 x ideaal zwachtel 500 x 8 cm 1 x kleefpleister 500 x 2,5 cm op rol 1 x beademingsmasker of gelaatdoekje 1 x isolatie-/reddingsdeken 210 x 160 cm 2 x snelverband 10 x 12 cm 1 x splinterpincet 2 x steriele kompressen 10 x 10 cm 2 x steriele kompressen (1/16) 5 x 9 cm 5 x steriele kompressen niet verklevend 10 x 10 cm 1 x synthetische watten 300 x 10 cm 1 x tekenverwijderaar 1 x wondpleister 1 meter 1 x wondpleister assortiment 2 x wondsnelverband 6 x 8 cm 1 x zelfklevend fixatiezwachtel 4m x 6 cm Optioneel: 1 x hydrogel brandwondenkompres 10 x 10 cmBIJLAGEN © Vuurrood Veiligheid 9659

B2 PROEFEXAMEN BHV THEORIE1. Waar zijn de aanwezige risico’s van het 9. Wie welke taak heeft bij een ontruiming bedrijf benoemd? staat beschreven in?A) in de AE&D A) de RI&EB) in de RI&E B) het ontruimingsplanC) in de BM&C C) de ontruimingsplattegronden2. Welke elementen heb je minimaal nodig 10. We melden een incident intern of bij voor brand? 112 als het?A) zuurstof, brandbare stof, A) slachtoffer een kleine verwonding heeft B) slachtoffer een ernstige bloeding heeft ontbrandingstemperatuur C) slachtoffer een schaafwond heeftB) zuurstof, mengverhouding, 11. De noodvervoersgreep van Rautek ontbrandingstemperatuurC) zuurstof, katalysator, gebruiken we? A) bii een slachtoffer met verslikking ontbrandingstemperatuur B) bij een slachtoffer in een onveilige situatie C) bij een slachtoffer met brandwonden3. Wat wordt er in het logboek van het bedrijf 12. Wat wordt er bedoeld met brandklasse A? benoemd?A) de aanwezige risico’s van het bedrijf A) vloeistoffenB) wie welke taak heeft bij een ontruiming B) gassenC) welke preventieve maatregelen er C) vasten stoffen aanwezig zijn 13. Het waarnemen van de ademhaling4. Wat is een juiste oplossing bij doen we door? A) de hand op de borst te leggen brandbestrijding? B) kijken, luisteren en voelenA) Ruimte koelen door ventilatie C) twee vingers op de pols te leggenB) Ramen en deuren sluitenC) Wegnemen van de brandstof 14. Waar is het regelmatig oefenen van een5. Hoe dien je een spoedeisend incident te ontruimingsplan voor nodig? A) om vluchtdeuren en branddeuren te melden?A) door 0900 8844 te bellen kunnen toetsenB) door je direct leidinggevende te bellen B) om de transparantverlichting te kunnenC) door intern alarmnummer of 112 te bellen toetsen6. Wat staat er altijd in het ontruimingsplan? C) om het plan en de bhv’ers te kunnenA) waar de brandweer aankomt toetsenB) wie welke taak heeftC) welke brand het is 15. Om het ontruimingsplan en de bhv-ers te7. Om een slachtoffer te verplaatsen bij een kunnen toetsen, moet je? A) je bhv herhalingscursus minimaal 1 keer onveilige situatie maken we gebruik van?A) de noodvervoersgreep van Rautek per jaar volgenB) de noodvervoersgreep van Hendrik B) je boek minimaal 1 keer per jaar door teC) de noodvervoersgreep van Kliante nemen8. Wat verstaan we onder een beginnende C) minimaal 1 keer per jaar een brand? ontruimingsoefening houdenA) een brand die niet groter is dan 2,5 m2B) een brand die zich nog op de plaats bevind 16. Bij reanimatie plaatsen we de handen? waar hij is gestart A) op de oksellijnC) een brand die niet langer dan 2,5 minuut B) op de tepellijn C) midden borstkas aan het branden is9750 BIJLAGEN © Vuurrood Veiligheid

B217. Waarom is het belangrijk om je melding te 25. Wat wordt er bedoeld met brandklasse C? laten herhalen door de ander? (blz. 96) A) vloeistoffenA) om eventueel nog extra informatie B) gassen C) hete oliën en vetten door te gevenB) om te controleren of de melding foutloos 26. Alvorens de ademhaling te kunnen is overgekomen controleren moet je?C) om je te kunnen voorbereiden op A) de kinlift uitvoeren B) de neus dicht drukken eventuele vragen C) mond inspectie uitvoeren18. Waar wijst gaspen op? 27. Waar hangt de ontruimingsplattegrond?A) circulatiestilstand, je dient reanimatie te A) alleen op de begane grond starten B) bij de receptie, goed in zicht C) alle verdiepingen in het gebouwB) ademhaling, je dient het slachtoffer in stabiele zijligging te leggen 28. De ademhaling controleer je maximaal?C) verslikking, slachtoffer slaan op de rug en A) 5 seconden buikcompressie geven B) 2 a 3 seconden C) 10 seconden19. De diepte van de borstcompressie is? 29. Wat wordt er bedoeld met brandklasse D?A) 4 tot 6 cmB) 5 tot 6 cm A) vloeistoffenC) 4 tot 7 cm B) metalen C) gassen20. De volgende stelling is juist? 30. Wat is in de meeste ontruimingsplannenA) Geef 1 beademing in maximaal 5 secondenB) Geef 2 beademingen in maximaal 5 aangegeven? A) op welke afdeling de ontruiming start seconden B) wie welke actie moet uitvoerenC) Geef 2 beademingen in maximaal 10 C) wanneer persoonlijke eigendommen seconden mogen worden opgehaald21. In welke volgorde letten we op veiligheid? 31. Wat wordt er bedoeld met brandklasse F?A) omstanders-jezelf-slachtoffer A) vloeistoffenB) jezelf-slachtoffer-omstanders B) gassenC) jezelf-omstanders-slachtoffer C) hete oliën en vetten22. Wat wordt er bedoeld met brandklasse B? 32. Je constateert geen normale ademhaling,A) vloeistoffen eerst volgende handeling is?B) metalen A) 112 laten bellenC) gassen B) slachtoffer in stabiele zijligging leggen C) reanimatie starten23. Bij benaderen van slachtoffer is de eerste 33. Wie moet controleren of er niemand op de handeling?A) bewustzijn werkplek is achter gebleven?B) veiligheid A) de professionele hulpverleningC) ademhaling B) de bedrijfshulpverlener C) de portier24. Als het slachtoffer veilig ligt, controleer je als eerst?A) bewustzijnB) ademhalingC) circulatieBIJLAGEN © Vuurrood Veiligheid 9771

B2 34. De brandslanghaspel heeft een ……… 42. Bij het waarnemen van een koude deur werking? tijdens de deurprocedure is de volgende A) verstikkende stap? B) koelende werking A) deur openen en binnen kijken C) zuurstof verdrijvende werking B) deur procedure vervolgen C) mensen aanroepen 35. Een reanimatie bestaat uit? 43. Om een snelle en onbelemmerde toegang A) 15 borstcompressie en 3 beademingen B) 30 borstcompressie en 2 beademingen tot het pand te krijgen maak de brandweer C) 30 borstcompressie en 3 beademingen gebruik van? A) de brandweerlift 36. Om te controleren of de melding foutloos B) de brandweerkluis C) de vluchtdeuren is overgekomen, doen we het volgende? A) de melding nogmaals vertellen 44. Wat voor soort alarm geeft de sloow- B) de melding laten herhalen C) de melding tegen meerdere personen whoop instalatie? A) die geeft alleen een stil alarm vertellen B) die geeft alleen een luid alarm C) die geeft zowel een stil als luid alarm 37. De keuze van een blusmiddel is afhankelijk 45. Een droge stijgleiding in een gebouw wordt van? A) wat het bedrijf te besteden heeft gebruikt om? B) een persoonlijke keuze A) De bluswerkzaamheden van de BHV te C) afhankelijk van het brandgevaar bespoedigen 38. Waarvoor dient een brandweerkluis in de B) De bluswerkzaamheden van de brandweer gevel? te bespoedigen A) hier kan de brandweer hun persoonlijke C) De automatische blussystemen te bezittingen bewaren activeren B) een snelle en onbelemmerde toegang verschaffen voor brandweer C) hier kunnen belangrijke documenten beschermd worden tegen brand 39. Wat meld je aan 112? A) hoe, waarom en hoezo B) Wie, waarom en wat C) Wie, waar en wat 40. Waaraan kunt u bij het beademen merken dat er lucht in de longen komt? A) aan het kloppen van de slagader B) aan het ophoog komen van het buikgedeelte C) aan het omhoog komen van de borstkas 41. Welk blusmiddel heeft een sproeistraal? A) poederblusser B) brandslanghaspel C) CO2 blusser9782 BIJLAGEN © Vuurrood Veiligheid


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook