Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore BHV Lesboek

BHV Lesboek

Published by Vuurrood Veiligheid, 2018-03-03 11:14:38

Description: BHV lesboek 4.0 - compleet

Search

Read the Text Version

BEDRIJFSHULPVERLENING



BEDRIJFSHULPVERLENING

Werkboek Bedrijfshulpverlening Versie 4.0Gepubliceerd door: Vuurrood Veiligheid, Den Haag, www.vuurroodbv.nlDruk: 4e herziene druk, november 2014Vormgeving: Fire-Red BV Ferdy CollewijnISBN: 0000.0000.0000.0000© Vuurrood Veiligheid. Alle rechten voorbehouden. Niets uit dezeuitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautoma- bestand, of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of openige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren,opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaandetoestemming van Vuurrood Veiligheid.Disclaimer: De auteurs en uitgever nemen geen verantwoordelijk-heid voor enige vorm van schade en/of verwondingen aan personenof eigendommen als gevolg van of vanwege toepassingvan andere methoden, producten of© Copyright 2014, Vuurrood Veiligheid / Fire-Red BV Alle rechten voorbehouden

INLEIDINGElk bedrijf is verplicht om maatregelen te treffen op het gebied vanveiligheid en interne hulpverlening.Veel mensen hebben hierdoor te maken met de Bedrijfshulpverle-ning (BHV). Sommige van jullie zijn beginnende bedrijfshulpverlenersen anderen hebben wellicht in de afgelopen jaren al een BHV cursusgevolgd. Dit lesboek is volgens de richtlijnen van onder andere de NEN4000 ontwikkeld.Het lesboek is makkelijk leesbaar en duidelijk ingedeeld zodat jij alshulpverlener de lesstof snel tot je kan nemen en de onderwerpenmakkelijk kan vinden.Achter in het boek kun je via de referentiewoorden de pagina(’s) metde inhoudelijke tekst achterhalen. In de linkerkolom staat het desbe-treffende referentiewoord, met daar opvolgend in het midden deinhoudelijke tekstuitleg, en rechts de actie(s) die erbij horen. referentiewoord Inhoudelijke tekst actiepuntMet de kennis en ervaringen in huis hebben we een aantrekkelijk,overzichtelijk en werkbaar lesboek ontwikkeld.Het lesboek bestaat uit vijf hoofdstukken; De BHV-er, Eerste Hulp,Brand, Ontruiming, Communicatie. Daarnaast treft u onder tabblad“Diversen” een aantal handige bijlagen aan zoals; proefexamen,Slachtoffer hulpverleningsrapport en een Checklist BHV organisatie.Elk hoofdstuk sluit af met een leerzame opdracht of oefening.Door de opbouw van het lesboek is deze tevens te gebruiken als werk-boek tijdens de oefeningen of het hulpverlenen.Hoewel er aan deze uitgave veel tijd en aandacht is besteed, kan hetvoorkomen dat er onvolkomenheden in staan. Wanneer je suggestiesof verbeteringen hebt, horen wij dit graag.Je kunt dit aangeven op het evaluatieformulier dat in de bijlagen isopgenomen.Wij vertrouwen erop dat deze leerstof een positieve bijdrage levertaan het toepassen van en preventief handelen omtrent de veiligheidin bedrijven, instellingen en inrichtingen.De redactie INLEIDING



INHOUD DE BHV-ER 1 1.1 De BHV 8 EERSTE HULP 2 1.2 BHV organisatie 9 1.3 BHV taken 11 BRAND 3 1.4 Externe hulpverlening 13 ONTRUIMING 4 Opdracht 15COMMUNICATIE 5 2.1 Benadering slachtoffer 18 DIVERSEN 6 2.2 Stabiele zijligging 20 2.3 Reanimatie 22 2.4 AED 25 2.5 Ernstige bloedingen 28 2.6 Shock 30 2.7 Brandwonden 31 2.8 Verslikking 33 2.9 Uitwendige wonden 34 2.10 Botbreuken en wervelletsel 35 2.11 Ziektebeelden 36 2.12 Overig letsel 38 Opdracht 41 3.1 Brandbestrijding 44 3.2 Blusmiddelen 49 3.3 Deurprocedure 53 3.4 Blusprocedure 56 3.5 Gevaarlijke stoffen 60 3.6 Brandblusinstallaties 62 Opdracht 65 4.1 Het ontruimingsplan 67 4.2 Ontruimingsprocedure 71 4.3 Preventie ontruiming 75 Opdracht 79 5.1 Communicatieproces 81 5.2 Alarmeren 84 5.3 Preventie communicatiemiddelen 87 5.4 Brandmeldinstallatie 89 Opdracht 92 B1 Inhoud verbandtrommel 67 B2 Proefexamen BHV theorie 70 B3 Antwoordformulier BHV theorie 73 B4 Checklist BHV organisatie 75 B5 Slachtoffer hulpverleningsrapport 77 B6 Evaluatieformulier 79 Index referentiewoorden 81 INHOUD



1DE BEDRIJFSHULPVERLENER 1.21.1 De BHV 81.2 BHV organisatie 91.3 BHV taken 121.4 Externe hulpverlening 151.5 Opdracht 17HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER 7

1.1 DE BHV INCIDENTEN, Als er in een bedrijf zich een incident of calamiteit voordoet, moeten 1.1 CALAMITEITEN alle aanwezige mensen en dieren in het bedrijf zo snel mogelijk naar buiten. De uitgang lijkt gemakkelijk te vinden, maar vaak ontstaat er Incident = kleinschalig ongeval PANIEK paniek en weten veel mensen niet meer wat zij moeten doen. Rustig blijven De kans bestaat dat een brand ontstaat of dat er slachtoffers zijn DESKUNDIGE gevallen. Wanneer deze slachtoffers zo snel mogelijk worden gehol- 1.2 BIJSTAND INTERN pen en de eventuele brand wordt bestreden, kan een uitbreiding van een incident worden voorkomen. Calamiteit = grootschalig BHV-ER Om op een goed en verstandig niveau aan het werk te kunnen gaan, ongeval moeten er op de werkvloer één of meerdere hulpverleners aanwe- BHV-ers verantwoordelijkBHV ORGANISATIE zig zijn, deskundige bijstand intern. Bedrijfshulpverleners zijn ervoor stellen op de werkvloer opgeleid om met deze situaties om te gaan, de bedrijfshulpverleners 1 BHV-er is niet voldoende! PREVENTIE (verder in het lesboek genoemd BHV-ers). Ze kunnen dan ook niet Zie ook hoofdstuk 1.3 PREVENTIE- alleen levens redden, maar ook het gebouw, aanwezige materialen/ BHV-er altijd op de werkvloer M AT E R I A A L machines en eventueel bezoekers. aanwezig Hierbij moet rekening worden gehouden dat, bij afwezigheid van een Elke seconde telt! BHV-er, deze wel vervangen moet kunnen worden. Dus één BHV-er is vaak al niet voldoende. Preventie: gericht op de Een BHV organisatie moet de volgende taken kunnen verrichten: omstandigheden van de - Verlenen van eerste hulp/ levensreddend handelen; werkplek - Beperken en bestrijden van een beginnende brand; - Het beperken van de gevolgen van ongevallen, het alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen binnen een organisatie. Werkgevers zijn hiervoor eindverantwoordelijk en dienen de BHV zo te organiseren dat de BHV-taken, na het plaatsvinden van een onge- val, op adequate wijze worden vervuld. De BHV organisatie is als eerste ter plaatse om de hulpverlening te starten. Elke seconde telt, gezien de professionele hulpverleningsdiensten pas enkele minuten na het alarmeren ter plaatse komen. Minstens zo belangrijk als het optreden bij calamiteiten en incidenten is het voorkomen ervan. Voor de werkgever of grondeigenaar van de werkvloer ligt hier een groot aandachtspunt zodat de risico’s worden ingecalculeerd en veiligheid wordt gewaarborgd met preventie. Bijvoorbeeld juiste vluchtroutes met nooduitgangen, brandmeld apparatuur, interne vastgestelde communicatie mogelijkheden, nood- plannen, persoonlijke beschermingsmiddelen en de aanwezigheid van goedgekeurde brandblussers en verbandmiddelen. Er wordt gezorgd dat de BHV-ers beschikken over een zodanige opleiding en uitrusting dat zij de BHV-taken kunnen vervullen.8 HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER

BHV ORGANISATIE 1.2 ZORGPLICHT Uit de wetgeving, waaronder de Arbeidsomstandigheden wet (Arbo- 1.3 ARBO-WET wet), blijkt dat werkgevers en grond eigenaren moeten zorgen voor Veiligheid waarborgen op de veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor hun werknemers en werkvloer HOEVEEL BHV-ERS derden: de zogeheten zorgplicht. Certificaat geldigheidsduur? De werkgever laat zich ten aanzien van de BHV bij de naleving van zijn RISICO verplichtingen op grond van de Arbo-wet bijstaan door één of meer- BHV-taken: zie hoofdstuk 1.3INVENTARISATIE EN dere werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpver- leners (BHV-ers). Deze BHV-ers dienen te worden opgeleid met een Veiligheid inventariseren EVALUATIE (RI&E) veiligheidscursus (BHV-cursus) die elk jaar dient te worden herhaald Checklist BHV organisatie: om zo de veiligheid binnen het bedrijf te waarborgen. zie bijlage 4 BHV-PLAN Het aantal BHV-ers dient zodanig te zijn dat de invulling van de Let op restrisico’sONTRUIMINGSPLAN BHV-taken onder alle omstandigheden is gewaarborgd afhankelijk van bedrijfsgrootte en -risico. 1.4 In kleinere bedrijven kan de werkgever zelf de BHV-taken uitvoeren en Bepaal aantal BHV-ers begeleiden. In grotere organisaties wijst de werkgever de werknemers aan om de BHV-taken uit te voeren. Ontruimingsprocedure: In de Arbo-wet is ook vastgelegd dat iedere werkgever een Risico zie hoofdstuk 4 Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) van zijn bedrijf dient te maken. Taak verdelen Een RI&E is een inventarisatie van gevaren en een in schatting van de kans dat deze tot incidenten kunnen leiden. Naar aanleiding van de tditdeiWejedleiIejwnSkneTeBeriHJgsiEnVevdvD?oveoAerrTrtadenentpawrlloeeover-n- RI&E zullen zogenaamde niet te voorkomen risico’s zichtbaar worden, dit noemen we de restrisico’s. De restrisico’s kunnen niet worden uitgesloten door het treffen van preventieve maatregelen. De moge- lijke gevolgen van de restrisico’s worden afgedekt met de BHV orga- nisatie. Daarnaast kunnen er in een bedrijf specifieke risico’s voorkomen die extra maatregelen vragen. Bijvoorbeeld: gevaarlijke stoffen, machi- nes, intern transport, krachtstroom, open vuren op de werkplek. Na het uitvoeren van de RI&E zal er naar aanleiding van de restrisico’s (de overgebleven, ongedekte risico’s) een bedrijfsnoodplan worden opgesteld waarin een BHV-plan met de invulling van de BHV- organisatie en een ontruimingsplan nader worden uitgewerkt. Om de werkvloer bij een (ernstige) calamiteit zo snel en efficiënt mogelijk te kunnen ontruimen bij een ongeval, onder begeleiding van de BHV is een ontruimingsplan essentieel. Lokale overheden (vertegenwoordigd door de brandweer) stellen de aanwezigheid van een ontruimingsplan vaak als voorwaarde voor het afgeven van een gebruiksvergunning. Voor het opstellen van zo’n plan is in de serie NTA 8112 de “ Leidraad voor een ontruimingsplan” opge- steld. In een ontruimingsplan wordt, door middel van procedures, aange- geven wie welke actie moet uitvoeren in geval van calamiteiten. De procedures dienen toegespitst te zijn op het gebouw en de mensen op de werkvloer. Daarnaast worden de taken van de mensen die een rol spelen bij het ontruimen weergegeven. Denk hierbij aan de directie of een BHV-er. HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER 9

1.2LOGBOEK Het aanwezig zijn van een actueel ontruimingsplan binnen een bedrijf 1.5 is natuurlijk een must, maar dit alleen is niet voldoende. Een ontrui- mingsplan is waardeloos als de mensen binnen het gebouw, en zeker Iedereen op de hoogte stellen degene die een rol hebben tijdens een ontruiming, niet op de hoogte 1.6 zijn van de inhoud van het ontruimingsplan. Het is dan ook van essen- tieel belang om na het samenstellen van het ontruimingsplan ieder- Ontruimingsoefening een op de hoogte te brengen. Daarnaast is het essentieel het plan in 1.7 de praktijk te toetsen door middel van een ontruimingsoefening. Als het BHV-plan wordt opgesteld geeft het een heldere beschrijving Houd controle en onderhoud van de totale BHV organisatie van uw bedrijf. bij via een logboek Hierin staat onder andere vastgelegd hoe incidenten en calamiteiten worden beheerst, de opgeleide hulpverleners, welke preventiemidde- len en voorzieningen er ingezet en onderhouden dienen te worden. Voor het bijhouden van onderhoudsgegevens is er het logboek. Een logboek geeft je direct inzicht in de actuele (brand)veiligheid van de organisatie. In één oogopslag zie je bijvoorbeeld wanneer onderhoud nodig is. Steeds vaker wordt vanuit brandweer, inspectie SZW (voor- heen arbeidsinspectie), GGD of milieu-inspectie een logboek vereist. Het handzame logboek is ontwikkeld om de vereiste gegevens op te slaan, zoals: - Rapportage van jaarlijkse controle en onderhoud blus- middelen, noodverlichting, bedrijfs-verbanddozen, AED’s, brandwerende doorvoeringen (compartimentering), lift, droge stijgleidingen, brandmeldcentrale (BMC) en elektronisch gereedschap; - Overzichten met projectering, status blusmiddelen en nood- verlichting; - Certificaten ter bevestiging dat alle preventie conform NEN normen zijn onderhouden en akkoord bevonden; - Checklists voor periodieke controles; - Registratie van de BHV organisatie en activiteiten. Naam BHV-Functie OVERZICHT BHV-ER(S) (*) Tel. Nr. intern BHV-opleiding(en) Datum BHV opleiding en herhalings-cursus(sen) (*) de lijst is desgewenst zelf uit te breiden10 HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER

BHV TAKEN 1.3 BHV-TAKEN Een BHV organisatie moet de volgende drie basistaken kunnen Opleiding en trainingen volgen verrichten: 1.8 DEKKING OP - Verlenen van eerste hulp/ levensreddend handelen; WERKVLOER - Beperken en bestrijden van een beginnende brand; Beoordeel de werkvloer op - Het beperken van de gevolgen van ongevallen, het alarmeren veiligheid, verdeel BHV-ers BHV-TAKEN IN en evacueren van alle werknemers en andere personen over de werkvloer of taak-BEDRIJFSFUNCTIE binnen een organisatie. gericht De werkgevers hebben de vrijheid om te bepalen hoe zij deze BHV-ta- Hanteer RI&E PREVENTIE- ken laten invullen door de werknemers. Het is mogelijk iedere BHV-er MEDEWERKER alle taken te laten uitoefenen. Daarnaast kan er voor gekozen worden 1.9 enkele mensen specifiek voor de EHBO op te leiden en anderen voorPLOEGLEIDER BHV bijv. brandbestrijding en ontruiming. In grote bedrijven worden ook Receptie/ beveiligingsdienst regelmatig specifieke ontruimers opgeleid Hierbij moet de werkgever van de taken inlichten er voor zorgdragen dat alle BHV-taken te allen tijde in voldoende mate op de werkvloer kunnen worden vervuld, afhankelijk van de RI&E. Zie BHV-plan, verantwoorde- Naast de bovenstaande algemene taken binnen de BHV is het lijk tijdens inzet misschien ook van belang dat er specialismen worden onderschei- den zoals BHV adembescherming; mangatwacht of gasdeskundige in bijvoorbeeld de petrochemie. Er kunnen ook taken aan een bedrijfs- functie worden toegevoegd. Een voorbeeld daarvan is de receptieme- dewerker die interne en externe alarmering regelt bij incidenten. Of de beveiligingsdienst voor ook het op afstand houden van publiek en het vrijhouden van de aanrijd route van de externe hulpverlening. De BHV-er heeft een uitvoerende taak en werkt, gebaseerd op eigen veiligheid en aansprakelijkheid, het best in duo’s. Elk bedrijf moet ten minste één preventiemedewerker in dienst hebben die de maatregelen kan uitvoeren. Bij kleine bedrijven mag de directeur als preventiemedewerker optreden. Taken preventiemedewerker: - Het opstellen en uitvoeren van de risico inventarisatie en evaluatie (RI&E); - Het adviseren en nauw samenwerken met de ondernemings- raad / personeelsvertegenwoordiging over de te nemen maat- regelen voor een goed arbeidsomstandighedenbeleid; - Deze maatregelen uitvoeren. Een Ploegleider BHV moet een aanvullende training en opleiding volgen om de BHV-ers zorgvuldig te kunnen aansturen/begeleiden. De ploegleider bepaalt de taakverdeling en geeft leiding bij een inzet van de BHV. Meer ploegleiders op de werkvloer is een productie- ve oplossing om het vervullen van de BHV-taken zo snel mogelijk te kunnen verzorgen, bijvoorbeeld bij bedrijven met een groot bedrijfs- oppervlak. De taken van de Ploegleider zijn: - Leiding geven tijdens inzet; - Evaluatie maken na de inzet; - Materialen van de BHV ploeg beheren; - Leiding geven tijdens oefeningen. HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER 11

1.3 HOOFD BHV De taken van de ploegleider zijn niet wettelijk vastgesteld. De invulling 1.10 (HBHV) is dus flexibel. Ieder bedrijf kan deze functie op maat inzetten. De BHV organisatie heeft niet alleen tijdens een incident of oefe- Persoon benoemen in het NAZORG ningen begeleiding nodig zoals de Ploegleider deze invult. Er is ook BHV-planBHV-OEFENINGEN een aangewezen verantwoordelijke nodig voor het bijhouden van de opleidingen en oefeningen die op jaarbasis worden gevolgd en Bijhouden logboek door wie. Voor deze functie is het Hoofd Bedrijfshulpverlener (HBHV) Invullen van schadeclaims. verantwoordelijk. Fraude voorkomen, regis- De BHV organisatie wordt beheerd door het Hoofd BHV. Deze heeft treren, na bellen, volgen, een opleiding gevolgd waarin het opzetten en beheren van een BHV behandelen organisatie het hoofdonderwerp is. Veel mensen denken dat het Hoofd BHV aan het hoofd van de BHV organisatie staat en daarom de 1.11 BHV-ploeg tijdens een calamiteit begeleidt. Dit klopt niet. Een Hoofd BHV behoeft geen BHV opleiding gehad te hebben en Minimaal 1x per jaar naast de beschikt dus niet altijd over de kennis die een BHV-er hoort te hebben. opleidingen De taken van het Hoofd BHV bestaan onder andere uit: Zie hoofdstuk 4 Ontruiming - Organiseren van de BHV; - Beheer van de BHV organisatie; 1.12 - Interne en externe communicatie; - Opleidingen en certificeringen; - Oefeningen. De taken van de HBHV-er zijn niet wettelijk vastgesteld en dus flexibel in te vullen. Een Hoofd BHV dient ook nog taken te vervullen voor wanneer de externe hulpverlening bij het incident te plaats komt. Zoals onder andere de voorpostfunctie en de gidsfunctie die zijn beschreven in hoofdstuk 1.4. In de praktijk zijn de functies van het Hoofd BHV en Ploegleider nog wel eens overlappend ingevuld. Nazorg is één van de taken van het Hoofd BHV met het doel de gevol- gen van een “abnormale” situatie tot een minimum te beperken en om zo spoedig mogelijk terug te keren naar een “normale” situatie. De nazorg is primair gericht op het herstel van, of de continuïteit van de bedrijfsvoering. Daarnaast kan de nazorg na een schok gericht zijn op het signaleren van (psychische) problemen bij betrokkenen van het incident. Je bent als BHV-er geen professional in traumabehandeling dus laat deze taken dan ook over aan professionele hulpverlening. Door regelmatig een BHV-oefening te doen, blijft de kennis bij de BHV-ers goed in het geheugen. Het is hierbij belangrijk om niet alleen te oefenen met BHV-ers, maar met iedereen binnen het gebouw of bedrijf. Bij oefeningen worden situaties geënsceneerd die zich op basis van de RI&E zouden kunnen voordoen. Zo wordt iedereen zo goed mogelijk voorbereid op calamiteiten die zich in het bedrijf kunnen voordoen. Dit kan betekenen dat er ook wordt geoefend met mensen met een beperking. Hierdoor kunnen zij zich ook goed voorbereiden op een calamiteit.12 HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER

EXTERNE HULPVERLENING 1.4 EXTERNE Iedere gemeente heeft professionele hulpdiensten zoals politie, 1.13 HULPVERLENERS brandweer en ambulancedienst. Deze zijn regionaal georganiseerd ALARMNUMMER in zogenoemde veiligheidsrisico’s . Iedere hulpdienst heeft zijn eigen Alarmeren; zie hoofdstuk 5.2 wettelijke taken en alle hulpdiensten zijn bereikbaar met het Europese Bel 112 112 alarmnummer 112. (Zie ook hoofdstuk 5.2.) Dit alarmnummer kan met Geef aan: Wie/wat/waar ALARMEREN alle werkende telefoons (zowel vast als mobiel) gratis worden gebeld. Ontvangen externe hulpver- (Voor mobiele telefoons geldt dat er geen SIM-kaart of beltegoed leningVOORPOSTFUNCTIE nodig is om 112 te kunnen bellen.) Bedrijfsplattegronden voor- De hulpdiensten kunnen worden gealarmeerd door: leggen GIDSFUNCTIE - Een handbrandmelder in te slaan POLITIE (indien een brandmeldcentrale met doormelding aanwezig is); 1.14 - De aangewezen verantwoordelijke persoon; BRANDWEER - Door het interne alarmnummer of 112 te bellen; Voor bescherming en rechts- Meldt altijd duidelijk wie de melding doet, waar en wat orde er is gebeurd. De BHV-er staat er dus niet alleen voor. Maar dat betekent niet dat wanneer de professionele hulpdiensten ter plaatse komen de BHV-er klaar is met zijn taken. De BHV-er ontvangt en informeert de hulp- diensten bij aankomst. Dit wordt ook de voorpostfunctie genoemd. Een BHV-taak kan gewoon worden voortgezet onder verantwoorde- lijkheid van de professionele hulpdienst. Als uit de RI&E blijkt dat er een verhoogd risico is door bijvoorbeeld de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, dan moet de werkgever aanvullende maatregelen treffen. De BHV moet dan snel en effectief ter plaatsen kunnen optreden en zo nodig samenwerken met professi- onele hulpdiensten inschakelen. De externe hulpverlening begeleiden wordt ook de gidsfunctie van de BHV genoemd. De politie heeft ook een algemene hulpverleningstaak. Als de brand- weer en/of ambulance worden gealarmeerd zal de alarmcentrale of Meldkamer Ambulancezorg (MKA) zo nodig ook de politie alarmeren. De politie zorgt er voor dat de brandweer en de ambulancediensten hun werk kunnen doen en werken samen met de eventueel aanwezige beveiligingsdienst. De politie heeft de bescherming van de rechtsorde als belangrijkste taak. Het gaat dan ook om de opsporing, vaststelling en vastlegging van strafbare feiten en de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Dat betekent dat politiemensen mensen op veilige afstand houden door bijvoorbeeld het terrein af te zetten en/of verkeersmaatregelen te nemen. Soms wordt een veiligheidszone ingesteld rond een calami- teitenterrein. Daarnaast zorgt de politie er voor dat mensen eventueel worden geëvacueerd. De brandweer is het meest bekend om het blussen van branden. Ze doen echter veel meer. Op het rampterrein is de eerste taak van de brandweer het redden van mensen en dieren. Natuurlijk blussen de brandweermensen ook branden en verrichten ze metingen om na te gaan of er gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen en hoe groot het besmettingsgebied is. Daar- HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER 13

1.4 voor is de brandweer speciaal opgeleid en hebben zij speciaal uitge- 1.15 voerde voertuigen. Ze adviseren op grond van metingen of het werk- gebied veilig is en men verder kan gaan met reddingen en blussen of Branden blussen, veiligheid dat er eerst maatregelen moeten worden genomen om inademing waarborgen en/of aanraking met gevaarlijke stoffen te voorkomen. De brandweer Inlichten van het incident/ zorgt er verder voor dat het milieu zoveel mogelijk wordt beschermd slachtoffer en kan daartoe maatregelen nemen. 1.16AMBULANCE De BHV-er neemt in afwachting van de ambulance maatregelen om 1.17 ZIEKENHUIS de toestand van het slachtoffer te stabiliseren. Na aankomst van de ambulance licht de BHV-er de verpleegkundige zo goed mogelijk in BHV-taak nazorg: zie hoofd- over de toestand van het slachtoffer. stuk 1.3 Een ambulance is uitgerust met medische apparatuur en medicatie voor het verlenen van professionele eerste hulp. WIST JE DAT Ambulances zijn tegenwoordig uitgerust met professionele appara- awaaVlenosewonrreobzdriimnegnmmgeeenoledeasttctzdheiatjgntme?dbienoubutrweanennd- tuur, zoals een hart monitor, beademingsapparatuur, materialen voor ongeval behandelingen zoals (nek)spalken enzovoorts. Daarnaast zijn verschillende medicijnen beschikbaar die noodzakelijk zijn om problemen met hart, longen en bloedvaten direct te behandelen. Alle Nederlandse ambulances hebben dezelfde apparatuur en medicijnen aan boord; de fabrikant van de apparatuur kan verschillen, maar de onderzoek- en behandelmogelijkheden zijn gelijk. Om de patiënten veilig te vervoeren beschikt iedere ambulance over een brancard, maar daarnaast heeft men de beschikking over een wervelplank waarmee een slachtoffer goed gefixeerd kan worden wanneer letsel aan de wervelkolom wordt gevreesd. Deze wordt voor- al bij ongevallen veel gebruikt. De ambulance is tegenwoordig een rijdende Eerste Hulpafdeling, waar een diagnose wordt gesteld en een behandeling wordt gestart. Doel van de behandeling is de patiënt stabiel te maken zodat deze veilig vervoerd kan worden naar een ziekenhuis waar de verdere behan- deling en genezing kan plaatsvinden. Ook komt het vaak voor dat de behandeling door de ambulanceverpleegkundige bij het slachtoffer volstaat en vervoer naar een ziekenhuis niet nodig is.14 HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER

OPDRACHT H1 CHECKLIST Doel: BHV Het doel van deze opdracht is dat je als BHV-er inzicht krijgt in de risico’s van de werkplek/bedrijfslocatie en een plan van aanpak kanORGANISATIE maken aan de hand van de gebreken. Duur: De opdracht neemt maximaal twee uur in beslag. Uitleg opdracht: Zie bijlage 4 “Checklist BHV organisatie” in het deel ‘Diversen’. De opdracht dient te worden uitgevoerd op de werkplek of bedrijfsloca- tie. Vul dit formulier in aan de hand van je bevindingen en bespreek de resultaten met de leidinggevende van de bedrijfslocatie. Dit kan de werkgever of het Hoofd BHV zijn. Evaluatie: Evalueer de Checklist BHV organisatie met de verantwoordelijke leidinggevende. Moet aan de hand van je bevindingen het BHV-plan bijgesteld worden? HOOFDSTUK 1 DE BEDRIJFSHULPVERLENER 15

1.1

2EERSTE HULP 1.22.1 Benadering slachtoffer 202.2 Stabiele zijligging 222.3 Reanimatie 242.4 AED 272.5 Ernstige bloedingen 302.6 Shock 322.7 Brandwonden 332.8 Verslikking 352.9 Uitwendige wonden 362.10 Botbreuken en wervelletsel 372.11 Ziektebeelden 392.12 Overig letsel 41 Opdracht 45 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 17

2.1 BENADERING SLACHTOFFEREIGEN VEILIGHEID Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak Veilig? RAUTEK een beoordeling van de situatie. Wanneer het niet veilig is het slachtoffer te helpen op de plek waar 2.1 hij of zij ligt of zit, verplaats dan het slachtoffer met de noodvervoers- greep van Rautek. Noodvervoersgreep/Rautek 2.2a 2.2b 1. Kniel aan de zijkant van het slachtoffer ter hoogte van de schouders. Zet één voet neer boven het hoofd. Plaats één hand onder de nek door naar het schouderblad. 2. Plaats de tweede hand naar het andere schouderblad en verplaats het bovenlichaam van het slachtoffer naar voren door er zelf achter te gaan zitten op de knieën. 2.2c 2.2dAANSPREKEN, 3. Plaats je armen onder de oksels door van het slachtoffer en Roep: Help!!!! SCHUDDEN pak één onderarm vast. Leg je handen met aaneengesloten vingers en duimen over deze onderarm. Vraag naar zijn naam 4. Versleep het slachtoffer en leg het slachtoffer voorzichtig neer. Schudt voorzichtig aan de Zorg ervoor dat je niet alleen bent. Roep om hulp. Bijvoorbeeld schouders een andere BHV-er, collega of omstander. Wanneer het slachtoffer op een veilige plek ligt, controleer je het bewustzijn. Spreek het slachtoffer aan. Wanneer er geen reactie is, schud je het slachtoffer voorzichtig aan twee schouders.18 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.1 KINLIFT Wanneer ook dit geen reactie oplevert, controleer je de ademhaling Maak luchtweg vrij met kinliftADEMHALING door de kinlift toe te passen. Hiermee maak je de luchtweg vrij. Plaats 2.3 een hand op het voorhoofd van het slachtoffer, kantel het hoofd voor- zichtig naar achteren en lift de kin. Controleer ademhaling Geen ademhaling: Kijk, luister en voel met je hoofd zo dicht mogelijk bij het hoofd van melden aan 112 het slachtoffer. Alarmeren: zie hoofdstuk 5.2 Kijk: of je een borst- of buikademhaling ziet. Luister: of er een hoorbare ademhaling aanwezig is. Voel: of er een luchtstroom te voelen is langs je gezicht. Controleer de ademhaling maximaal 10 seconden of je minimaal 2 ademhalingen kunt vaststellen. Nadat bij een bewustelood slachtoffer is vastgesteld of het slachtoffer wel of niet ademt wordt 112 gebeld. Bel of laat bij voorkeur een omstander 112 bellen en dit terugkoppe- len. Geef een goede melding door. Wie: je naam, telefoonnummer en eventueel de afdeling. Waar: de plaats van het incident en eventueel de geadviseerde aanrijroute voor de hulpdienst op het bedrijfsterrein. Wat: de status van het slachtoffer. Ga verder met het hulpverlenen. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 19

2.2 STABIELE ZIJLIGGINGSTABIELE ZIJLIGGING Wanneer het slachtoffer bewusteloos is, controleer je de ademhaling Benader het slachtoffer: en zorg je ervoor dat de ademweg vrij is. zie hoofdstuk 2.1 1. Wanneer er geconstateerd is dat de ademhaling aanwezig is (minimaal 2 ademhalingen in 10 seconden) verplaats je het Leg het slachtoffer in stabiele bewusteloze slachtoffer in de stabiele zijligging. zijligging 2. Maak knellende kleding los en leg de benen van het slacht- offer recht. 2.4a 2.4b 3. Leg de arm die het dichts bij je ligt haaks op het lichaam. (afb. 2.4a) Pak de andere arm door de hand te pakken (hand in hand) en plaats de rug van de hand over de borst tegen zijn wang aan. Houd de hand van het slachtoffer vast. (afb. 2.4b) 4. Pak de knieholte van het verst liggende been vanaf de buiten- zijde van het been en trek deze omhoog tot de voet naast de andere knie plat op de grond staat. Laat de knie niet los. (afb. 2.4c) 2.4c 2.4d 5. Duw met jouw hand de hand van het slachtoffer tegen zijn wang en trek het gebogen been naar je toe. Nu draait het slachtoffer op zijn zij. (afb. 2.4d)20 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.22.4e 2.4f6. Laat de knie los, haal je hand onder de hand van het slachtoffer Zorg voor een vrije luchtweg weg en plaats de elleboog op de grond. Zorg dat het hoofd iets naar achter gekanteld is om zeker te zijn dat de luchtweg vrij is. Plaats de gebogen knie haaks op de heup van het slachtoffer. Dit voorkomt dat het op de buik draait. (afb. 2.4f)7. Controleer elke minuut de ademhaling van het slachtoffer. Kijk, luister, voel de ademhaling. (afb. 2.4g) 2.4g Kijk : naar het gezicht. Luister : of er een hoorbare ademhaling aanwezig is. Voel : met je handen of er een ademhaling is.Ga verder met hulpverlenen. Blijf het slachtoffer controleren tot deprofessionele hulpverlening het overneemt.HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 21

2.3 REANIMATIEHARTSTILSTAND Een hartstilstand heeft tot gevolg dat alle cellen in het lichaam Benader het slachtoffer: geen zuurstoftoevoer krijgen. Dit wordt ook een circulatiestilstand zie hoofdstuk 2.1 C I R C U L AT I E- genoemd. Vooral de cellen in de hersenen zullen hierdoor snel afster- S T I L S TA N D ven (binnen enkele minuten). Start reanimatie Voor een slachtoffer met een circulatiestilstand is het belangrijk dat er zo snel mogelijk met de juiste behandeling wordt begonnen. Hierdoor stijgt de overlevingskans en vermindert de kans op hersenbeschadi- ging. Een grote overlevingskans wordt bereikt door een snelle actie bij elke schakel: snelle alarmering, snelle start van de reanimatie, vroege defibrillatie en snelle professionele hulpverlening. 2.5 MELDEN 112 Om te kunnen blijven leven heeft het lichaam voortdurend zuurstof Melden 112 reanimatie‘REANIMATIE en voedingsstoffen nodig. De circulatie zorgt ervoor dat zuurstof en gestart voedingsstoffen overal in het lichaam wordt verspreid. De circulatie GESTART’ kan door verschillende oorzaken wegvallen: het hart houdt dan op Laat AED halen met pompen. Hierdoor ontstaat er een zuurstoftekort, waardoor de GASPEN organen kunnen worden beschadigd. Een zuurstoftekort van vier tot Meer informatie AED: zes minuten kan leiden tot onherstelbare schade aan hersenen en zie hoofdstuk 2.4 hart. Wanneer er geen normale ademhaling aanwezig is, dient 112 te Gaspen: reanimatie starten worden gebeld. Geef een goede melding door; wie, waar en reanima- tie gestart. Laat een AED halen wanneer deze aanwezig is. Gaspen is het verschijnsel dat een slachtoffer in de eerste paar minu- ten na een circulatiestilstand kan hebben. Het lijkt of het slachtoffer onregelmatig hapt naar lucht. Dit is geen ademhaling. Gaspen wijst op een circulatiestilstand en er moet onmiddellijk gestart worden met reanimeren.22 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.3 BORST- 1. Begin met de reanimatie door het geven van borst compressies. 30 borstcompressiesCOMPRESSIES Neem plaats aan een zijde van het slachtoffer. (afb. 2.5) 5/6 cm diep 2. Plaats de hiel van een hand op het midden van de borstkas van het slachtoffer. Plaats de hiel van de andere hand op de frequentie 100 tot 120x per geplaatste hand. Haak de vingers van beide handen in elkaar en minuut trek ze omhoog om te voorkomen dat je druk uitoefent op de ribben van het slachtoffer. (afb. 2.6a en 2.6b) 3. Houd de schouders en gestrekte armen loodrecht boven de borstkas van het slachtoffer. (afb. 2.6b) 4. Geef 30 borstcompressies van 5 tot 6 cm diep in een frequentie van 100 tot 120 maal per minuut. Het omhoog laten komen van de borstkas is net zo belangrijk als het indrukken van de borstkas. 2.6a 2.6b BEADEMEN 5. Geef na de 30 borstcompressies direct 2 beademingen. 2x beademingen inSLACHTOFFER 6. Maak de luchtweg vrij met de kinlift, knijp de neus dicht en maximaal 5 seconden plaats uw mond geheel over de mond van het slachtoffer. Blaas 1 seconde rustig en gelijkmatig in, kijk naar de borstkas van het slachtoffer of de borstkas omhoog komt en herhaal dit nog 1 maal. (afb. 2.7a & 2.7b) Geef 2 beademingen in maximaal 5 seconden. 2.7a 2.7b 7. Start direct weer de reanimatie in een verhouding van 30:2 30 compressies : 2 beademingen. Met meerdere hulpverleners wissel je iedere twee minuten (borst- compressies en beademingen). Zorg voor zo min mogelijk onderbre- kingen van de reanimatie. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 23

2.3GEEN EFFECTIEVE Je stopt pas met reanimeren als het slachtoffer duidelijke tekenen van Stop of controleer pas het BEADEMING leven geeft of als de professionele hulpverlening de reanimatie over- slachtoffer als hij/zij tekenen neemt. Onderbreek of stop de reanimatie anders niet. van leven geeft of de professi- MONDINSPECTIE Als het beademen niet lukt, controleer je met de kinlift of de adem- onele hulp het overneemt weg goed vrij is. BEADEMINGS- Controleer de mond/keelholte en verwijder eventuele zichtbare voor- Controleer mondholte MASKER werpen. 2.8 Besteed niet langer dan 5 seconden aan de beademingen en keer terug naar de borstcompressies. Zorg voor bescherming: Wanneer het beademen helemaal niet lukt, geef dan alleen beademingsmasker borstcompressies zonder onderbrekingen. Zorg voor eventuele bescherming bij het beademen. Producten voor deze bescherming zijn Kiss of Life of een beademings- masker (vaak een Pocket Mask genoemd). 2.9a 2.9b24 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

AED 2.4AUTOMATISCH Wanneer de melding “reanimatie gestart” is doorgegeven aan 112 en Doorgaan met reanimeren: EXTERNE er wordt door een omstander een AED gehaald, moet de reanimatie zie hoofdstuk 2.3 door blijven gaan. Een AED is vaak te vinden bij de hoofdingang vanD E F I B R I L L AT O R een gebouw of receptie. 2.10 (AED) De AED, een automatische externe defibrillator, kan een schok (stroomstoot) toedienen aan slachtoffers waarbij het hart ongecoör- dineerd samentrekt (fibrilleert). Door het toedienen van elektrische impulsen probeert de AED het ongecoördineerd samentrekken van het hart op te heffen. Er zijn verschillende AED apparaten te verkrijgen in allerlei soorten merken en kwaliteit. 2.11ELEKTRODEN Hoe sneller gedefibrilleerd kan worden bij een slachtoffer met een 2.12 AED circulatiestilstand, hoe hoger de overlevingskans is en hoe lager de kans is op hersenbeschadiging. Het gebruiken van een AED apparaat gaat altijd in combinatie met het reanimeren. Ga zoveel mogelijk door met het reanimeren tijdens het aanbrengen van de AED elektroden. De AED geeft zelf instructies in de juiste volgorde; luister, kijk goed en volg deze op. Bevestig de elektroden, zoals aangegeven op de afbeeldingen, op de ontblote borstkas. Rechts onder het sleutelbeen en links onderaan de borstkas. Past dit niet, dan mogen de elektroden worden geplakt één tussen de schouderbladen en één midden op de borstkas. Scheer het borsthaar wanneer nodig en maak de borstkas droog. Luister en kijk goed naar de instructies van de AED. De AED maakt een analyse. Raak tijdens de analyse het slachtoffer niet aan en zorg ervoor dat omstanders op afstand blijven. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 25

2.4H A L FAU T O M A AT Een schok wordt door de AED aanbevolen bij een fibrillerend hart. AED bedienen VO L AU T O M A AT Zorg dat niemand het slachtoffer aanraakt en druk op de schokknop. Plak elektroden op de borstkas Bij een volautomaat zal de AED zelf de schok toedienen. Start gelijk de AED analyse reanimatie en volg verder de instructie van de AED op. Raak het slachtoffer niet aan Wanneer de AED geen schok aanbeveelt, hervat je de reanimatie en Druk de schokknop in volg je de instructie van de AED. Hervat reanimatie Controleer en stop alleen als het slachtoffer duidelijk tekenen van leven gaat vertonen. De elektroden van de AED dienen altijd aangeslo- 2.13 ten te blijven op het slachtoffer. Onderbreek de reanimatie niet totdat de professionele hulpverlening ter plaatse is. De professionele hulpverlening heeft zelf geavanceerde AED appara- ten tot hun beschikking. 2.14 WIST JE DAT mdekepEelaoeeaenpenkcntaetwAerscmoloEneadDarmcwdkehgeaeonteknrororedofemnfrefeadngaIrnCe?eaimrDpmr oledaewftaaeentetrlsaeddmtanesett 2.1526 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

HULPVERLENINGSPROCEDUREBeoordeel de situatie. Nee Verplaats het slachtoffer metVeilige situatie? de Rautek.JaZorg dat je niet alleen bent.Roep om hulp!Is het slachtoffer bij bewust- Nee Controleer ademhalingzijn? d.m.v. de kinlift. Ja Normale ademhaling?Alarmeer (zo nodig) professio-nele hulp, 112. Blijf het Neeslachtoffer controleren! Ja Start reanimatie!Verleen eerste hulp. Alarmeer Laat 112 bellen en AED halen.(zo nodig) professionele hulp,112. Let op!Plaats het slachtoffer in de Stop niet met reanimeren totdatstabiele zijligging. de hulpdiensten het overnemenBlijf het slachtoffer of wanneer je uitgeput raakt!controleren! HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 27

2.5 ERNSTIGE BLOEDINGEN HEMATOOM Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak Benader het slachtoffer: ACTIEVE BLOEDING een beoordeling van de situatie. zie hoofdstuk 2.1ADERLIJKE BLOEDING Een bloeding kan inwendig of uitwendig zijn. Afhankelijk van de ernst van de bloeding kan zowel een inwendige als uitwendige bloeding 2.16 SLAGADERLIJKE levensbedreigend zijn. BLOEDING Bij inwendige bloedingen ontstaan er eventueel zwellingen en verkleu- Melden aan 112 ringen van de huid (blauwe plek) ook wel hematoom genoemd. Controleer vitale functiesERNSTIGE BLOEDING Een ernstige uitwendige bloeding is actief bloedverlies. Een grote inwendige bloeding of actief bloedverlies kan leiden tot een 2.17 WOND- lichamelijke shock. Blijf daarom de vitale functies van het slachtoffer DRUKVERBAND controleren. Denk aan bescherming: hand- Een aderlijke bloeding stroomt ononderbroken uit de wond. schoenen DEKVERBAND Bij een slagaderlijke bloeding, dan komt het bloed pulserend uit de Vastzittende voorwerpen niet wond. verwijderen uit de wond SNELVERBAND De behandeling van een ernstige bloeding moet gericht zijn op het Druk op de wond en stoppen van de bloeding en te voorkomen dat er nog meer bacteriën hoog houden in de wond komen. Hierdoor kan er eventuele infectie worden voor- komen. Wonddrukverband aanleggen Bekijk of de wond eventuele voorwerpen bevat. Vastzittende voorwerpen mogen niet worden verwijderd uit de wond. 2.18 Hierdoor beperk je extra letsel en meer bloedingen. Oefen in dat geval zo goed mogelijk druk uit aan weerszijden van het voorwerp. Plaats aan beide zijde van het voorwerp een rolletje verbandmateriaal aan en fixeer dit. Laat het slachtoffer zitten of liggen. Breng het getroffen lichaamsdeel omhoog, liefst boven het hart en oefen minimaal 10 minuten druk uit op de wond, met vingers of hand- palm. Gebruik bij voorkeur verbandmateriaal of een schone theedoek. Leg een wonddrukverband aan. Deze bestaat uit een dekverband en een drukverband. Een dekverband bestaat uit een gaasje, pluk synthetische watten en een hydrofiel zwachtel. Je legt een gaaskompres op de wond en daarop de synthetische watten. Dit verbind je met een elastisch hydrofiel zwachtel. Het mate- riaal niet te strak verbinden, maar aansluitend op het lichaam beves- tigen. Een snelverband is een kant en klaar dekverband. Bij een snelverband zijn het gaasje, de watten en een elastisch hydrofiel zwachtel bij elkaar gevoegd tot één verpakking.28 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.5 Eerst een dekverband aanleggen 2.19a 2.19bDRUKVERBAND Een drukverband bestaat uit synthetische watten en een ideaal zwachtel (elastisch rekverband). De synthetische watten wikkel je gelijkmatig ruimschoots over het getroffen lichaamsdeel. Over de watten wordt een ideela zwachtel gelijkmatig onder lichte druk gewik- keld. Zorg ervoor dat aan beide zijden van het verband de watten ruim blijven uitsteken. Verband wordt in de richting van het hart gewikkeld. 2.20a 2.20b Over het dekverband een drukverband aanleggenMITELLA Geef het gewonde lichaamsdeel rust en steun. Een driekante doek 2.21 geeft steun aan de gewonde arm, de punten worden geknoopt aan de gezonde kant in de hals. Leg vooraf een knoop in de punt tussen de twee korte zijden van de doek om de elleboog voldoende steun te geven en een knoop bij de elleboog. Melden 112 of ter controle naar professionele hulp. Geef ondersteuning met een mitella WIST JE DAT Een volwassen lichaam vijf tot 6 liter bloed bevat? HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 29

2.6 SHOCK SHOCK Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak Benader het slachtoffer: een beoordeling van de situatie. zie hoofdstuk 2.1CARDIOGENE SHOCK Is het slachtoffer bij bewustzijn? Blijf dan met hem of haar communi- HYPOVOLEMISCHE- ceren. 2.22 SHOCK Een shock is een tekort aan circulerend vochtvolume in het lichaam.NEUROGENE SHOCK De cellen in ons lichaam hebben een continue aanvoer van zuurstof Maak knellende kleding los en ANAFYLACTISCHE- nodig. Een tekort aan zuurstof kan leiden tot een lichamelijke shock. stel het slachtoffer gerust, blijf SHOCK Dit is levensbedreigend. communiceren VERSCHIJNSELEN Een lichamelijke shock kan ontstaan door een in- of uitwendige actie- VAN SHOCK ve bloeding, brandwonden en veel vochtverlies. Het lichaam legt de Laat het slachtoffer een com- prioriteit van bloedvoorziening bij de vitale organen. Dit gaat ten fortabele houding aannemen ONDERKOELING koste van de bloedtoevoer naar andere organen zoals de huid en buik- Geen eten, drinken geven en organen. geen verdere inspanningen Er zijn vier soorten shocks: - Cardiogene shock, resultaat van slecht werkend hart; 2.23 - Hypovolemische shock, onvoldoende circulerend bloedvolume; Geef het slachtoffer beschut- - Neurogene shock, bloedvaten verwijden door onvoldoende ting (deken) controle van de zenuwen van de bloedvaten; Melding aan 112 - Anafylactische shock, allergische reactie Slachtoffer blijven controleren (bv. van insectenbeten, pinda’s of schaaldieren). Slechte of geen ademhaling, Verschijnselen van een slachtoffer in shock zijn; reanimatie - Bleke of vale huidskleur; - Koud, klam en eenmalig transpireren; - Slachtoffer bij bewustzijn, is dorstig en onrustig; - Slap en krachtloos; - Verward en angstig en een verlaagd bewustzijn. Stel het slachtoffer gerust en laat het slachtoffer een comfortabele houding aannemen. Bij voorkeur in een liggende positie met de benen opgetrokken als de situatie het toelaat. Het slachtoffer mag niet roken, eten, drinken of enige inspanningen verrichten. Dat kan de toestand van het slachtoffer verder verergeren. Voorkom onderkoeling van het slachtoffer. Zorg dat het lichaam niet verder afkoelt door het slachtoffer te beschermen met een deken of kledingstukken. Alarmeer 112 en geef een duidelijke melding. Locatie en vermelding van de toestand van het slachtoffer (lichamelijke shock). Wees voorbereid op het starten van de reanimatie.30 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

BRANDWONDEN 2.7 BRANDWOND Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak Benader het slachtoffer: een beoordeling van de situatie. zie hoofdstuk 2.1 EERSTEGRAADS Brandwonden kunnen worden veroorzaakt door vuur, hete voorwer- VERBRANDING pen en vloeistoffen, chemische stoffen, elektriciteit of door inademing 2.24TWEEDEGRAADS van rook en hete gassen. Een handige ezelsbrug voor wat te doen bij verbranding is: Water, Koelen met lauw water VERBANDING water, water, de rest komt later. 2.25 DERDEGRAADS Een verbranding wordt in de volgende vormen onderscheiden: VERBRANDING Eerstegraads. De huid is rood, licht gezwollen en pijnlijk. Koelen met Koelen met lauw stromend lauw water. Minimaal 10 minuten. water, zolang als het ELEKTRISCHE Tweedegraads. Blaren of ontvelde huid en pijnlijk. Rondom de slachtoffer wil VERBRANDING verbranding van de tweedegraads, is ook een eerstegraads verbran- ding aanwezig. Koelen met lauw water. Minimaal 10 minuten of zolang 2.26 CHEMISCHE als het slachtoffer dit prettig vindt VERBANDING Derdegraads. Verbranding door vuur; de huid is zwart (verkoold). Nat houden Het voelt niet pijnlijk op de plaats van de derdegraads verbranding, Koelen omdat de zenuwen ook verbrand zijn. Indien de derde graads verbran- Koelen met lauw stromend ding ontstaat door hete vloeistof of stoom, dan ziet de huid grauw/ water, minimaal 30 minuten wit (gekookt). Rondom de verbranding van de derdegraads is er altijd een tweede- en eerstegraads verbranding (met uitzondering van een derde graad electtriciteitsverbranding). Kleding en sieraden dienen niet te worden verwijderd op de plaats van de verbranding. Het kan aan de huid vastzitten. Bij een elektrische verbranding moet men letten op een ingang en een uitgang. Hierbij kan er ook een inwendige verbranding hebben plaats- gevonden. Er is ook kans op hartritmestoornissen. Bij een elektrische verbranding dient het slachtoffer altijd ter controle naar professionele hulpverlening te gaan. Bij een chemische verbranding dienen wel alle kleding en sieraden te worden verwijderd. Zorg bij het spoelen dat de chemische stof niet over de niet besmette huid loopt. Koelen met lauw stromend water, minimaal 30 minuten. Denk bij chemische brandwonden ook aan gebruik van geschikte handschoenen: Eigen Veiligheid Koelen is het belangrijkste bij alle brandwonden, tot 1 uur na de verbranding heeft koelen nog zin. Het beste is met lauw stromend water te koelen maar wanneer dit niet aanwezig is, koel dan met koud water of sloot water. Wissel af door de wond af en toe onder het koude water vandaan te halen. Hiermee voorkom je onderkoelingsverschijnselen bij lang koelen met koud water en het slachtoffer houdt het langer vol. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 31

2.7METALLINE GAAS/ Bij brandwonden aan het gezicht, borst, handen, geslachtsdelen, elek- 2.27NIET VERKLEVEND trische of inhalatietrauma door gassen dient altijd professionele hulp- verlening te worden ingeschakeld. Melden 112 GAAS Verbindt een brandwond steriel met metalline gaas/ niet verklevend Losjes steriel verbinden met gaas of met een schone theedoek en houdt het geheel nat. een metalline gaas Hiervoor kan ook een hydrogel brandwondenkompres worden Hoeveel % is verbrand? gebruikt. Doe geen zalfjes of lotions erop, mits deze zijn voorgeschre- ven door de professionele hulpverlening. Bij meer dan 20% tweede- en/of derdegraads verbranding kan het slachtoffer in een lichamelijke shock raken (een hand is 1% van het lichaam). Dit is levensbedreigend dus er moet altijd profesionele hulp worden gebeld. 2.28 WIST JE DAT De meeste brandwonden in de keuken ontstaan?32 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

VERSLIKKING 2.8 HOESTEN Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak Vraag aan het slachtoffer een beoordeling van de situatie. “verslikt u zich?” RUGSTOTEN Als het slachtoffer tekenen vertoont van verminderde of afwezige Moedig het slachtoffer aan te ademhaling of niet hoest, handel dan als volgt: hoesten en blijf dit stimuleren BUIKSTOTEN Moedig het slachtoffer aan te hoesten. Buig het slachtoffer naar voren (VOORHEEN en houd het goed vast. 2.29 Geef vijf slagen maximaal op de rug tussen de schouderbladen met de HEIMLICH hiel van je hand. Controleer na elke slag of het voorwerp is verwijderd. Vijf rugstotenMANOEUVRE) Maak een vuist (met de duim in de vuist) en plaats die boven de naveI. Vijf buikstoten Pak met de andere hand uw vuist vast. Trek krachtig naar u toe en omhoog zodat de obstructie zich verwij- dert via de mond en de luchtweg weer vrij maakt. Controleer na elke buikstoot of het voorwerp verwijderd is. Doe dit maximaal vijf keer. 2.30a 2.30b Als er geen verbetering is, de handelingen afwisselen met vijf rugsto- Positief: controle bij arts ten en vijf buikstoten. Negatief: maak ademweg vrij Zolang het slachtoffer bij bewustzijn is meldt u aan 112 dat sprake is Bel 112 of laat bellen van een ernstige verslikking. Na het toepassen van de buikstoten moet het slachtoffer door een 2.31 arts worden onderzocht op eventueel inwendig letsel. Als rugstoten met buikstoten géén effect hebben zal het slachtoffer Bij geen ademhaling; start op een gegeven moment niet meer reageren en bewusteloos raken. reanimatie, zie hoofdstuk 2.3 Leg het slachtoffer dan voorzichtig neer en maak de ademweg vrij door middel van de kinlift. Controleer de ademhaling: maximaal 10 seconden met minimaal 2 ademhalingen. Bij ademhaling, verleen hulp als bij een bewusteloos slachtoffer. Blijf de ademhaling controleren, tot de professionele hulp- verlening het van je overneemt. Bij geen ademhaling start je de reanimatie: 30 borstcompressies en 2 beademingen. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 33

2.9 UITWENDIGE VERWONDINGEN H A A R VAT E N Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Denk aan bescherming: SCHAAFWONDEN Beoordeel of de wond door jezelf verder kan worden behandeld of handschoenen dat de wond, na eerste hulp te hebben verleend, door professionele Beoordeel de wond SNIJ- EN hulpverlening verder dient te worden beoordeeld. STEEKWONDEN Grote schaaf-, snij-, steek-, scheur- en bijtwonden kunnen levensbe- 2.32 dreigend zijn. Hierbij dient altijd de professionele hulpverlening teSCHEURWONDEN, EN worden ingeschakeld. Bij ernstige verwondingen BIJTWONDEN Er zijn verschillende soorten verwondingen waarbij een bloeding professionele hulp inschakelen AMPUTATIE zichtbaar is. Bloeding van de haarvaten, een aderlijke bloeding en een slagaderlijke bloeding. Deze bloedingen verbind je met een dekver- 2.33 band. Een dekverband bestaat uit een gaasje, witte watten en hydrofiel Schoonmaken met lauw water zwachtel of snelverband. Geef eventueel rust en steun aan het gewon- en eventueel ontsmetten de lichaamsdeel. Haarvaten: bloed sijpelt langzaam uit de wond. 2.34 Schaafwonden zijn oppervlakkig, maar kunnen zeer pijnlijk zijn. Bij een schaafwond kan er veel vuil in de wond zitten. Maak de wond schoon Dekverband aanleggen: met lauw water en ontsmet eventueel met een ontsmettingsmiddel. zie hoofdstuk 2.5 Bij diepe snij- en steekwonden kunnen ook onderliggende weefsels (zoals pezen, spieren en botten) beschadigd zijn. Wanneer een voor- werp in de wond zit, dit niet verwijderen maar fixeren. Verbind de wond steriel met een dekverband en oefen druk uit aan weerzijden van het voorwerp. Bij bijtwonden en vuile wonden moet je rekening houden met infec- tiegevaar. Adviseer hierbij professionele hulpverlening in verband met tetanus. De wond steriel verbinden met een dekverband. Bij een amputatie van een lichaamsdeel is het mogelijk dat in het begin de wond niet ernstig bloedt. Leg een wonddrukverband aan op de wond. Doe het geamputeerde lichaamsdeel met steriel verband in een plastic zak en plaats deze in een tweede zak geheel gevuld met ijs. Het geamputeerde lichaamsdeel mag niet in contact met het ijs komen. Verlies en pijn hangen af van het soort wond en de ernst van de wond.34 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

BOTBREUKEN & WERVELLETSEL 2.10 BOTBREUK, Zorg voor de veiligheid van jezelf, omstanders en het slachtoffer. Maak 2.35 FRACTUUR een beoordeling van de situatie. GESLOTEN Een botbreuk wordt ook wel een fractuur genoemd. Er zijn drie Slachtoffer uitvragen vormen van botbreuken; open, gesloten of gecompliceerd. Bij een 2.36 OPEN gesloten botbreuk is het bot stuk, maar de huid erom heen is nog welGECOMPLICEERD heel. Als de huid beschadigd is, spreken we van een open botbreuk. Open botbreuk steriel Botbreuken met schade aan de omringende weefsels, bijvoorbeeld afdekken BREDE DAS spieren, zenuwen, bloedvaten en de huid dan spreken we van een Rust en steun geven gecompliceerde botbreuken of ontwrichtingen. Dekenrol, mitella of brede das Kijk en vraag aan het slachtoffer of hij/zij het getroffen lichaamsdeel kan bewegen. Kijk of er zwelling, een verkleuring, een afwijkende stand of een open wond waarneembaar is. Botbreuken doen pijn en men kan het getroffen lichaamsdeel (bijna) niet bewegen. Bij open botbreuken, de wond steriel afdekken met een gaasje. Voor- zichtig alle zijde dichtplakken. Houd het lichaamsdeel stil en geef het slachtoffer rust en steun. Bij benen steun geven met eventueel een dekenrol. Dit kan bij een onder- arm met een mitella. Botbreuk of ontwrichting boven de elleboog een brede das. Vouw de driekante doek tot een brede strook. De ondersteuning is bij de pols. Om de nek plaatsen en de slippen knopen op de schouder aan de gezonde zijde. 2.37a 2.37bWERVELLETSEL Als het slachtoffer niet op eigen kracht naar professionele hulpverle- Professionele hulp ning kan worden vervoerd, bel dan 112. Veel voorkomende oorzaken van nek- en wervelletsel zijn; verkeers- 2.38 ongevallen en een val van een hoogte die groter is dan de lengte van Hoofd onbeweeglijk houden het slachtoffer. Fixeer het hoofd Je herkent letsel aan de nek of wervels doordat het slachtoffer pijn in Melden 112 de nek of rug heeft en bij het bewegen. Daarbij kunnen tintelingen of krachtverlies in armen of benen voorkomen. Laat het slachtoffer zich zo stil mogelijk houden. Fixeer alleen het hoofd als het slachtoffer dit toestaat en gebruik geen hulpmiddelen. In dit geval dient men altijd 112 te bellen en het slacht- offer niet zelf te vervoeren. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 35

2.11 ZIEKTEBEELDENZIEKTEBEELD Een ziektebeeld is een verzameling van kenmerken waardoor degene die het ziektebeeld heeft zich; a) onderscheidt van ‘gezonden’ en b) lijkt op anderen met een overeenkomstig beeld. 2.39 DIABETES Mensen met suikerziekte, ook diabetes genoemd, kunnen worden Te hoog of te laag bloedsuiker-HYPERGLYCEMIE geconfronteerd met een te hoge of een te lage bloedsuikerspiegel. spiegel HYPOGLYCEMIE Bij een te hoge bloedsuikerspiegel, ook wel hyperglycemie genoemd, zijn de symptomen; dorst, veel drinken, droge tong, vaak plassen, Altijd melden 112 EPILEPSIE vermoeidheid en slaperig. Dien nooit zelf insuline toe, het slachtoffer moet worden behandeld in een ziekenhuis. Geef het slachtoffer zoete Bij een te lage bloedsuiker, ook wel hypoglycemie genoemd, zijn de drank of producten symptomen; duizeligheid en hoofdpijn, verward en geïrriteerd gedrag. Het slachtoffer lijkt op iemand die dronken is. Bij geen verbetering melden Niet zelf medicatie bij het slachtoffer toedienen, laat dit aan het 112 slachtoffer of aan de professionele hulpverlening over. Schakel even- tueel professionele hulpverlening in. Bewusteloos slachtoffer Raakt het slachtoffer bewusteloos? Pas dan de stabiele zijligging toe Stabiele zijligging, zie hoofd- bij het slachtoffer. stuk 2.2 Epilepsie of vallende ziekte is een ziekte waarbij bepaalde typen aanval- len optreden die hun oorsprong hebben in de hersenen. Een epilep- Bescherm het slachtoffer sieaanval kan van een lichte afwezigheid zijn tot een verkramping van zo dat het zich niet verder het lichaam met heftige schokken. Soms bijt het slachtoffer zich in de verwond wang of tong. Doe geen voorwerpen in de mond. De ademhaling van het slachtoffer gaat onregelmatig, kan blauw Niets in de mond doen aanlopen en met schuim op de mond. Probeer het slachtoffer niet stevig vast te houden, dit kan extra letsels Houd het slachtoffer niet vast veroorzaken. of tegen36 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.11 Na de epileptische aanval zijn slachtoffers vaak verward, vermoeid en Melden 112 bij lange aanval willen graag slapen. Als het slachtoffer bewusteloos raakt, dan leg je het slachtoffer in de stabiele zijligging neer. Als het slachtoffer niet bekend is met een epileptisch aanval of de aanval duurt langer dan 15 minuten, meldt je dit aan 112. 2.40 BEROERTE Een ander ziektebeeld is een beroerte. Een snelle herkenning van een Observeer het slachtoffer beroerte is belangrijk. Symptomen zijn krachtverlies of verlamming, Alarmeer direct 112 bij ver- HERSENINFARCT spraakverlies, dubbelzien, duizeligheid en hoofdpijn. denking van beroerteHERSENBLOEDING Ergens in de hersenen wordt de bloedvoorziening onderbroken ook wel CVA (Cerebro Vasulair Accident) genoemd. Stel het slachtoffer gerust Er zijn twee vormen van beroerte te onderscheiden; herseninfarct en Melden 112 hersenbloeding. Een herseninfarct is een stolsel die het bloedvat afsluit waardoor de hersenen onvoldoende zuurstof toegevoerd krijgen. Een hersenbloeding ontstaat door een scheurtje in een bloedvat van de hersenen. Een beroerte en een TIA zijn hetzelfde alleen de klachten verdwijnen van een TIA binnen 24 uur. Vervoer het slachtoffer zo snel mogelijk naar de professionele hulp- verlening of meldt het aan 112. Raakt het slachtoffer bewusteloos, plaats deze dan in de stabiele zijlig- ging. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 37

2.12 OVERIG LETSEL OOGLETSEL Oogletsel kan ontstaan zijn door; splinters van metaal, glas of hout. Voorkom wrijven in het oog Scherpe voorwerpen, zand of chemische stoffen. Het oog geeft veel 2.41 KNEUZING pijn en tranen. Het slachtoffer kan het gevoel hebben dat er iets vast VERSTUIKING zit in het oog. Verwijder het met een steriel Niet wrijven in het oog, probeer dat te voorkomen. gaasje FLAUWTE Alleen een loszittend vuiltje dat op het oogwit zit, mag verwijderd Spoelen met lauw water worden met een steriel gaasje. Naar professionele hulp ofHERSENSCHUDDING Met chemische vloeistoffen zo lang mogelijk spoelen, het liefst 30 melden 112 HERSENKNEUZING minuten, met lauw water richting het oor. Verdere letsels aan het oog; als het op de iris zit of een vastzittend Koelen en eventueel een steun- voorwerp op het oogwit, dan dien je naar de professionele hulpverle- verband ning te gaan. Is het heel ernstig! Bel dan 112. Een kneuzing is een blauwe plek of zwelling. Het is een beschadiging 2.42 van onderhuids weefsel. Koelen vermindert de pijn en voorkomt zwel- ling, doe dit zo lang mogelijk. Rust en steun geven Een verstuiking komt voor bij gewrichten. De omliggende kapsels zijn gescheurd, beknelt of opgerekt. Hierbij dient ook gekoeld te worden Als het langer dan 1 minuut met water of coolpack, doe dit zo lang mogelijk. Wordt het te koud, duurt, melden 112 dan wissel je het af. Getroffen ledematen geef je rust en steun. Bij armen kan dit met een Frisse lucht, plat liggen, gerust mitella en bij benen plaats je deze hoog. stellen Adviseer als er geen verbetering komt de professionele hulpverlening. Flauwte is een kort verlies van bewustzijn. Dit komt doordat de door- 2.43 bloeding van de hersenen tijdelijk is afgenomen. Dit kan komen door verschillende oorzaken. Door bloeding, braken, pijn, angst of het zien Stel slachtoffer gerust en van bloed. melden 112 Houdt het slachtoffer in de frisse lucht en omstanders op een afstand. Laat het slachtoffer plat liggen en laat het niet te snel opstaan. De doorbloeding moet eerst weer goed door de hersenen. Mocht het slachtoffer langer dan 1 minuut niet aanspreekbaar blijven, dan is het raadzaam om de professionele hulpverlening in te schakelen door 112 te bellen. Een hersenschudding is een lichte vorm van hersenletsel. Een hersenschudding wordt veroorzaakt door een val of klap tegen het hoofd. Het slachtoffer is voor korte tijd bewusteloos, en kan misselijk zijn of gaan braken. Symptomen erna zijn hoofdpijn en geheugenver- lies. Bel bij hevige symptomen 112. Een hersenkneuzing komt voor wanneer het slachtoffer langdurig bewusteloos is, lijdt aan geheugenverlies en een verwarde indruk maakt. Vaak heeft één zijde van het lichaam krachtverlies. Schakel in dit geval altijd de professionele hulpverlening in en indien noodzake- lijk fixeer je het hoofd.38 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

2.12 2.44 H Y P E R V E N T I L AT I E Hyperventilatie is veel voorkomend bij angst of stress. Het slachtof- Rustig in- en uitademen ONDERKOELING fer heeft een te snelle ademhaling waardoor teveel kooldioxide uit HITTEKRAMP het bloed wordt onttrokken. Kenmerken zijn; er is een snelle en diepe Slachtoffer beschutting geven ademhaling, kortademig, pijn op de borst en angstig. en rustig opwarmenHITTE-UITPUTTING Blijf rustig en zorg dat je vertrouwen krijgt van het slachtoffer. Zorg dat het slachtoffer kort inademt en langzaam uitademt door de lippen Melden 112 te tuiten. Concentreren op een rustige ademhaling. Indien het niet mogelijk is om het slachtoffer rustig te laten ademen dien je de profes- Koele omgeving sionele hulpverlening in te schakelen. Koele omgeving en isotone of We zijn als mens onderkoeld als de lichaamstemperatuur daalt onder zoete drankjes geven de 35˚C. De onderkoeling is afhankelijk van hoelang de blootstelling is aan de kou, de omgevingstemperatuur, windsnelheid, luchtvochtig- heid en kleding. Natte kleding dien je te verwijderen. Bij ernstige onderkoeling heeft het slachtoffer een trage ademhaling en is soms bewusteloos. Het slachtoffer niet actief opwarmen door wrijven of masseren, maar zorg voor beschutting van het slachtoffer. De benen en armen apart van de romp inpakken met dekens of isola- tie dekens. Bel altijd 112. Bij hittekramp stijgt lichaamstemperatuur zo hoog dat het lichaam niet meer in staat is om af te koelen. Oorzaak kan zijn grote inspanning bij hoge temperaturen. Verlies van veel vocht en zout. Symptomen zijn; spierkrampen in armen, buik of rug en hevig transpireren. Zorg dat het slachtoffer naar een koele omgeving wordt verplaatst. Geef isotone of zoete drank maar niet ijskoud. Bij hitte-uitputting heeft het slachtoffer veel last van hoofdpijn en duizeligheid, misselijk en braken, bleke huid en veel transpireren. Zorg voor rust en een koele omgeving. Geef isotone of zoete drankjes maar niet ijskoud en ontkleed het slachtoffer. Besproei het slachtoffer even- tueel met water. Let op dat het niet overgaat naar een hitteberoerte. Bel indien nodig de professionele hulpverlening. HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 39

2.12 HITTEBEROERTE Bij een hitteberoerte heeft het slachtoffer een rode en droge huid, Altijd professionele hulp VERGIFTIGING is onrustig en heeft een snelle en diepe ademhaling. Ontkleed het Ontkleed slachtoffer slachtoffer en koel het lichaam actief af, dit kan door het af te spon- Koel het lichaam actief af ALLERGIEËN sen met water. Lichaamstemperatuur is boven 40,5 graden. Forceer nooit om het slachtoffer te laten drinken. Denk aan eventuele shock 2.45ANAFYLACTISCHE verschijnselen. Bel 112 voor de professionele hulpverlening. SHOCK Vergiftiging kan op verschillende manieren het lichaam inkomen. Via Eigen veiligheid de mond, de huid en de ademweg. (handschoenen)INSECTENSTEKEN Wanneer het via de mond binnenkomt, dient men altijd door professi- Melden 112 EN BETEN onele hulpverlening te laten beoordelen. - bijtende stoffen: niet Zorg voor informatie: stof, hoeveelheid, tijdstip contact en verpak- braken, 1-2 glazen water kingsmateriaal. Naar aanleiding om welke stof het gaat, dient het drinken slachtoffer wel of niet te drinken of te braken. - petroleum stoffen: niet Wanneer de vergiftiging via de huid binnenkomt, zorg dat direct braken, niet drinken contact met de giftige stof wordt voorkomen. - overige stoffen: wek Veel en lang spoelen met lauw stromend water. braken op, niet drinken Wanneer de vergiftiging via de ademweg binnenkomt, zorg je voor Spoelen veel frisse lucht. Zet het slachtoffer in een voor hem zo comfortabel Frisse lucht mogelijk positie neer. Alarmeer direct professionele hulp- Stel het slachtoffer gerust verlening via 112 Help met innemen of toedie- Een allergische reactie kan van beperkte klachten tot levensbedrei- nen van medicatie gende klachten zijn. Hooikoorts, pollen, grassoorten, schimmels, stof Dien nooit zelf medicatie toe of dierlijke huidschilfers zijn seizoensgebonden. Allergische reac- ties door penicilline, insectensteken of voedsel bijvoorbeeld noten, Melden 112 als nodig schelpdieren enz. zijn minder bekend. Verwijder insect of angel, koe- Symptomen zijn bijvoorbeeld veel niezen, jeukende neus of keel. Jeuk len met een koude kompres op de huid, geïrriteerde ogen en benauwdheid. Als het slachtoffer medicatie gebruikt, dit zelf laten innemen of toedienen. Indien nodig 2.46 professionele hulpverlening inschakelen. Een anafylactische shock is een acute, hele ernstige allergische reac- Tekentang tie op een lichaamsvreemde stof. Dit kan door elke allergie ontstaan, zoals geneesmiddelen, insectenbeten of bepaalde voedingsmiddelen. Dit is een levensbedreigende situatie die binnen enkele minuten tot soms na enkele uren kan ontstaan. De hartfrequentie is verhoogd en er kunnen hartkloppingen optreden. Eventueel kan het slachtoffer flauwvallen of bewusteloos raken. Indien nodig melden 112 en zo nodig reanimatie starten. Sommige insecten kunnen ziektes overbrengen. Bijvoorbeeld de teek kan de ziekte van Lyme overbrengen. Als de teek besmet is met een bacterie kan hij deze overdragen. Zij leven van bloed en zijn te vinden in hoog gras of struiken. Een belangrijk kenmerk is een rode zwelling met bleke huidranden en jeuk. Datum noteren voor veranderingen of verschijnselen. Insecten geheel of deels verwijderen met een insectentang (teken- tang) en koelen met een nat of koude kompres. Bij slechte eetlust en pijn aan gewrichten en koorts, altijd naar professionele hulpverlening.40 HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP

OPDRACHT H2VRAGENPUZZEL 1. Hoe noemt men de werknemer die opgeleid is hoe Doel: te handelen bij brand en levensreddend handelen Door middel van het beant- (afkorting)? (2e letter) woorden van deze vragen, 2. Hoe heet het wanneer een slachtoffer na een circu- wordt de leerstof uit dit hoofd- latiestilstand onregelmatig naar lucht hapt? (1e letter) stuk herhaald. 3. Wat is de eerste actie die u uitvoert bij een ernstige bloeding? (eerste woord 1e letter) Duur: 4. Welke drie W’s melden we aan 112? (2e letter) De vragen zijn in 10 tot 20 5. Hoeveel rugstoten geven we in één serie bij verstikking? minuten te beantwoorden. (1e letter) 6. Hoe heet de greep om het slachtoffer te verplaatsen? Uitleg: (5e letter) Beantwoord onderstaan- 7. Wat controleren we het eerst bij het slachtoffer? de vragen en haal uit ieder (2e letter) antwoord de juiste letter. 8. Hoeveel seconden controleer je maximaal de Het resultaat is een 10-letter ademhaling? (2e letter) woord. 9. Wat is de verhouding van de borstcompressies en beademingen? (5e letter) Evaluatie: 10. Welk ezelsbruggetje gebruiken we voor het behandelen Wanneer je niet alle vragen van brandwonden? (laatste woord 1e letter) weet te beantwoorden, her- haal je de leerstof. Controle is mogelijk met de antwoorden in de bijlagen. Maak de opdrachten! Vorm met de 10 letters een woord: HOOFDSTUK 2 EERSTE HULP 41



3BRAND 1.23.1 Brandbestrijding 483.2 Blusmiddelen 533.3 Deurprocedure 573.4 Blusprocedure 603.5 Gevaarlijke stoffen 643.6 Brandblusinstallaties 67 Opdracht 70HOOFDSTUK 3 BRAND 43

3.1 BRANDBESTRIJDING BRAND- Het doel van brandbestrijding is uiteraard het blussen van een brand, 3.1 BESTRIJDING maar ook het veiligstellen en evacueren van slachtoffers, voorkomen Blusstoffen: zie hoofdstuk 3.2 BRANDSTOF van schade of het voorkomen van overlast. De gevaren van brand zijn overal waar zuurstof aanwezig is. Daarnaast 3.2 BLUSSTOF zijn er vele verschillende brand- en blusstoffen. Brandstoffen zijn stof- 3.3 fen die bij een te hoge temperatuur ontbranden. Brandstof kan in 3.4VASTE STOFFEN vaste stoffen, vloeistoffen en stoffen in gasvorm voorkomen. Blusstoffen zijn de middelen waarmee de ontbrande brandstoffen Gevaren bij brand VLOEISTOFFEN kunnen worden geblust. Deze blusstoffen bestaan ook in vaste stof- Eigen veiligheid GAS fen, vloeistoffen en stoffen in gasvorm. Afhankelijk van de druk, temperatuur en samenstelling kunnen stoffen in drie aggregatietoestanden voorkomen: vast, vloeibaar of gasvor- mig. Bij verandering van de omstandigheden kan de aggregatietoe- stand veranderen. Vaste stoffen Veel voorwerpen bestaan minstens voor een deel uit vaste stoffen, daardoor kunnen we ze beetpakken. Alles uit het dagelijks leven waar we op kunnen lopen of tegenaan kunnen leunen, op kunnen zitten enz., bestaat geheel of gedeeltelijk uit vaste stoffen. Voorbeelden van vaste stoffen zijn metaal, plastic, textiel, aardewerk en glas. In de natuur komen vaste stoffen voor in de vorm van stenen, maar ook plantaardig materiaal zoals hout. Vloeistoffen In deze fase is de stof vloeibaar, in de scheikunde ook wel afgekort met l (liquid). Afhankelijk van de temperatuur verandert de stof eigen- schap van stroperig tot dun vloeibaar. Gasvorm In het dagelijks leven heeft het woord gas een iets andere betekenis. Zelfs lucht is een gas, maar wordt in de praktijk niet zo genoemd. In het dagelijks leven onderscheidt men verschillende categoriën gas: - Gas dat wordt gebruikt als energiebron, uit gasflessen onder druk of uit een gasleiding. Voorbeelden: lichtgas, aardgas, butaan, propaan, LPG; - Giftig gas dat bij inademing dodelijk is of de gezondheid schaadt. Bijvoorbeeld koolmonoxide; - Gas dat lichter is dan lucht en wordt gebruikt om ballonnen te vullen. Voorbeelden: helium, waterstofgas, lichtgas. Gassen verspreiden of vermengen zich gemakkelijker dan vaste stof- fen of vloeistoffen in open ruimtes of in de atmosfeer. Voordat een bluspoging wordt ingezet moet je dus goed weten wat er brand. Niet alle soorten branden kunnen met dezelfde blusstof worden uitgemaakt of bestreden. Bovendien kan het gebruik van een verkeerd blusmiddel leiden tot een levensgevaarlijke situatie. Denk aan water uit een brandslanghaspel gebruiken bij blussen van elek- trische installaties. Met het risico om onder elektrische spanning te staan omdat water stroom geleid.44 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.1 Water in erg hete vetpan reageert heftig 3.5a 3.5b BRAND We spreken over vuur als zichtbare (licht) en voelbare (warmte) vlam- Smeulen 3.6 men volledig onder controle zijn op een plaats waar wij dat willen 3.7 SMEULEN zoals koken of de open haard. Op het moment dat de vlammen zich 3.8 VLAM ongewenst uitbreiden naar een plaats waar wij dit niet willen en er geen controle meer over hebben, dan spreken we van brand. Brand GLOEIEN richt doorgaans schade aan.BRANDDRIEHOEK Als een vaste stof voldoende wordt verhit komen door het proces pyrolyse de brandbare gassen uit deze stof vrij (smeulen). Zodra voldoende gassen zijn vrijgekomen en vermengd met lucht (zuurstof), dan kan ontbranding plaatsvinden (vlamstadium). Als alle gassen uit de vaste stof zijn vrijgekomen en verbrand, dan gaat het resterende deel van de vaste stof gloeien tot deze is omgezet in as. (gloeistadi- um) Als het gloeistadium geen licht meer geeft spreekt men ook van nasmeulen. Vuur heeft 1. brandstof, 2. zuurstof en 3. ontbrandingstemperatuur nodig om te kunnen bestaan, dit wordt de branddriehoek genoemd. Indien één of meer van deze drie factoren ontbreekt kan vuur niet bestaan. 3.9 Vlam 2. Zuurstof 1. Brandbare stof Vuur heeft een gloeiende kern 3. Ontbrandingstemperatuur HOOFDSTUK 3 BRAND 45

3.1 3.10 Brandbare stof Brandbare stof Brandbare stof Zuurstof Zuurstof Zuurstof Ontbrandingstemperatuur Ontbrandingstemperatuur Ontbrandingstemperatuur WEGNEMEN VAN Er zijn dus drie oplossingsrichtingen bij brandbestrijding: Gasbrand: B R A N D S T O F/ - Wegnemen van de brandstof; Wegnemen van de brandbare - Verstikken; stof alleen doormiddel van BRANDBARE STOF - Koelen. hoofdafsluiter Het wegnemen van de brandstof is soms de eenvoudigste methode, VERSTIKKEN denk aan het dichtdraaien van een gaskraan. Maar dit is op een ande- Verstikken mogelijk doorSMOREN VAN BRAND re manier vaak ook onmogelijk en gevaarlijk. Denk aan verplaatsen en afdekken/wegnemen van de aanraken van vuur. Het maakt het onmogelijk om je eigen veiligheid zuurstof te waarborgen en is hierdoor geen onderdeel van een veilige bluspro- cedure. Als de zuurstof kan worden “weggehaald” of de brandstof kan worden afgesloten van de zuurstof, bijvoorbeeld door middel van afdekken, creëer je verstikking of het smoren van een brand. Bij het smoren van de brand wordt de aanwezige zuurstof opgebrand terwijl wordt voor- komen dat er nieuwe zuurstof bijkomt. 3.11a 3.11b 3.11cKOELEN Zuurstof zit in de lucht om ons heen, ongeveer 21% van de atmosfeer. 3.12 Het weghalen van de zuurstof kan ook door middel van verdringing door een gas of stoom. Hoe meer zuurstof des te feller de brand, hoe Koelen mogelijk door water/ minder zuurstof des te zwakker de brand. wegnemen van de Koelen door het ventileren van een ruimte, op natuurlijke wijze of met ontbrandingstemperatuur een ventilator, brengt bij blussen alleen meer gevaar tot uitbreiding door de zuurstoftoevoer, daarom wordt deze methode alleen door professionele brandweer toegepast. Maar koelen van het vuur met bijvoorbeeld water, geeft een blussende werking en minder kans op herontsteking. Door de gevormde hete stoom verdringt het ook de zuurstof. BHV-ers passen deze methode alleen bij kleine brandjes toe vanwege het gevaar van stoom.46 HOOFDSTUK 3 BRAND

3.1ONTBRANDINGS- Een brandstof kan alleen reageren met zuurstof als er genoeg warmte Blusprocedure: zie hoofdstuk TEMPERATUUR is. Dit wordt de ontbrandingstemperatuur genoemd. Er moet zoveel 3.4 warmte zijn dat de brandstof kan ontbranden. Warmte kan komen van Alleen blussen als er duidelijk BEGINNENDE een lucifer, een vonk (elektra), een brandende sigaret, een aansteker, zicht is BRAND wrijving, enzovoorts. Een beginnende brand is een brand op de plaats waar het vuur is Welke brandklasse is de BRANDKLASSE ontstaan. In dit stadium kan de BHV-er een blusprocedure uitvoeren brand? wanneer deze het juiste blusmiddel tot zijn beschikking heeft voor de A: Vasten stoffen juiste brandklasse. Onder een brandklasse wordt een groep van gelijksoortige branden B: Vloeistoffen verstaan, geordend naar de aard van de brandstoffen. Dit is voorna- melijk van belang voor de bestrijding van een brand met een brand- C: Brandbare gassen blusmiddel. De verschillende brandklassen zijn: Klasse A, B, C, D en F. Klasse A Vaste stof D: Brandbare metalen Deze klasse geeft aan dat het blusmiddel geschikt is voor het blussen van vaste stoffen, zoals hout, papier, textiel enz. F: Hete oliën of vetten brand Klasse B Vloeistof Nieuw blusmiddel voor brand- Deze klasse geeft aan dat het blusmiddel geschikt is voor het blussen klasse F van vloeistoffen en vloeibaar wordende In de horeca is op basis van de stoffen, zoals olie, benzine, alcohol, vetten, enz. RI&E vaak een blusdeken en Klasse C Gas een vetblusser aanwezig Deze klasse geeft aan dat het blusmiddel geschikt is voor het blus- sen van gassen, zoals butaan, propaan en aardgas. (Let wel op bij het 3.14 blussen van gassen dat je daarna de gastoevoer kunt afsluiten, anders ontstaat er een gaswolk, die naderhand bij een ontstekingsbron kan exploderen.) Klasse D Metalen Deze klasse geeft aan dat het blusmiddel geschikt is voor het blussen van brandbare metalen, zoals magnesium, aluminium, natrium, kali- um, zirkonium, lithium enz. Klasse F Oliën en vetten Deze klasse geeft aan dat het blusmiddel geschikt is voor het blussen van zeer hete oliën en vetten, waarvan de hoeveelheid meer bedraagt dan 5 liter. Men moet dan denken aan bijvoorbeeld frituurvet. Brandklasse symbolen: 3.13 De brandklasse wordt door middel van een etiket en de desbetreffen- de letter op de brandblusser weergegeven. HOOFDSTUK 3 BRAND 47

3.1 3.15 3.16 Brandklasse F is een nieuwe brandklasse sinds enkele jaren. Onderzoek heeft uitgewezen dat branden in professionele keukens, kantines en horecagelegenheden vaak ontstaan door een te hoge temperatuur van het frituurvet of de bakolie. Zodra de temperatuur oploopt tot boven de 320 graden Celsius vindt zelfontbranding plaats en begint het vet of de olie spontaan te branden. De oorzaak van dergelijke branden is vaak te herleiden naar slecht werkende temperatuurbeveiligingen of gebruik maken van oud, vervuild vet. Bovengenoemde zogeheten ‘vetbran- den’ zijn in het geval van grotere hoeveelheden brandend vet of bakolie (meer dan 5 liter) moeilijk te blussen met normale schuim-, koolzuurgas- of poederblustoestellen. Ook het afdek- ken van de brand met een blusdeken is in dergelijke gevallen vaak niet voldoende. Door de temperatuur van het vet of de olie is er na blussing vaak sprake van herontsteking. Daarom zijn er voor brandblussers die worden gebruikt in keukens waar wordt gewerkt met (frituur)vet of bakolie (zowel dierlijk als plantaardig) aanvullende eisen vastgesteld. Deze aanvullende eisen, die worden aangeduid met de brandklasse F, zijn vastgesteld in de British Standard norm BS 7937. vhDWeoeroIbtSgreTsamtnJipdEseinbDrgiaAj?tvTu(ozulilreehdpeiigjtle)48 HOOFDSTUK 3 BRAND


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook