Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore Leerjaar 4 Taalboek 4A

Leerjaar 4 Taalboek 4A

Published by Devs Sidd, 2022-03-13 15:44:44

Description: Leerjaar 4 Taalboek 4A

Search

Read the Text Version

thema 2 week 2 taal verkennen les 9 Eerst proberen Dit ga je leren Schrijf het verkleinwoord op. Je leert wat een verkleinwoord is. Je leert hoe je een verkleinwoord maakt. 1 Mama schrijft de brief. . Mama schrijft het … Dit moet je weten Een verkleinwoord is een woord met iets erachter: ¡Doe het zo: vis + je = visje boom + pje = boompje 2 In de rugzak zit de trui. deur + tje = deurtje In de rugzak zit het … 3 Knor zit bij het raam. Knor zit bij het … Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Los de puzzel op. Schrijf het verkleinwoord op. Zet een streep onder je, pje of tje. 1 Ik ga op reis met mijn + ¡Doe het zo: 2 Ik zit in een + 4 Ik vang vast een + 3 In mijn tas zit een + 5 De vis zwemt voor het + 56

2 Lees het verhaal. de sik Maak van ieder zelfstandig naamwoord een verkleinwoord. Een klein, puntig baardje. Schrijf het lidwoord erbij. 1 Een gans zwemt in het meer. ¡Doe het zo: , 2 In het meer groeit een bloem. 3 Een kerel met een sik gooit een koek. 4 Hap, hap! Wat een feest! 5 Au! De vis eet de teen van de gans! 3 a Lees de woorden. Zoek eerst de woorden die altijd verkleinwoord zijn. Het zijn er twee. Doe het zo: meisje jas sta vlieger hoog computer sprookje haai knikker het klomp rood b Zoek daarna de woorden waar je geen verkleinwoord van kunt maken. Het zijn er vier. Doe het zo: 4 Bedenk lieve verkleinwoorden bij de plaatjes. –Maak van je naam een verkleinwoord. Doe het zo: . Doe het zo: 57

thema 2 week 3 vakantie ISDnBEDjEoiiedjeeaenilnatrwierdmvlodimeeKuojredurzohstdiyeaekephtakaneosljnertozntihrwkobttueeeeevenlmdeafmntejaenjdkuelikseemztotidewkodujeaoekizdeaoiowselrmvkvdewe.olue:eronzeddrireebezkzetiz.ijdennokag.nsce.th.nt.. Een lied voor de zon Eindeloos vaak. Liedjes gaan soms over mooie dingen of Eén dag regen is leuk. Twee dagen regen is een beetje leuk. over heimwee. Drie dagen regen is naar. Vera kijkt uit het raam. Ze ziet duizend bomen. De blaadjes en de takken zijn nat. Was ze maar thuis. Een oude vos loopt door de blubber. Zijn staart is kletsnat en grijs. ‘En nu wil ik het niet meer!’ roept Vera. ‘Al mijn boeken zijn uit. Ik heb alle films gezien. Ik wil buiten spelen!’ ‘Veertje,’ zegt mama, ‘kalm nu toch. Zing maar een lied voor de zon. Als hij dat hoort, komt hij wel terug.’ ‘O zon!’ zingt Vera. Dan weet ze niks meer. O ja! ‘Kom terug!’ zingt ze. 58

‘Schijn op mijn buik en op mijn rug. themawoorden Schijn op de vos en op mijn hoofd.’ Eh ... wat rijmt er op hoofd? rijmen O ja! Als twee woorden op het eind hetzelfde ‘Als ik dit lied zing, kom je terug. klinken, zoals ‘kust’ en ‘rust’. Dat heeft mama beloofd.’ Maar de lucht is nog vol grijze wolken. het rijmwoord ‘Teken iets bij je lied,’ zegt mama. Het woord dat rijmt op een ander woord. ‘Rust’ en ‘kust’ zijn rijmwoorden. Vera tekent een strand. En een vos in een zeilboot op zee. de rijmklank Daarboven schijnt de zon. De rijmklank in ‘kust’ en ‘rust’ is ‘ust’. Vera maakt de zon geel. En dan ... komt er licht uit de zon. het gedicht Uit de gele zon op haar papier. Een tekst met korte zinnen die mooi klinken. O nee! Het licht komt van buiten. opeens Daar schijnt opeens de echte zon. Snel en in één keer. ‘Nu kun je buiten spelen,’ zegt mama. geleidelijk ‘Ik ben nog niet klaar,’ zegt Vera. Langzaam en in kleine stapjes. ‘De staart van de vos moet nog rood.’ de vos Een roodbruin dier met een dikke staart. de blubber De modder. de tekst Woorden die zijn opgeschreven. Ze horen bij elkaar en betekenen samen iets. muzikaal Iemand die goed is in muziek maken. eindeloos Als er geen einde aan lijkt te komen. de heimwee Als je erg naar huis verlangt, bijvoorbeeld als je met vakantie bent of ergens logeert. 59

thema 2 week 3 woordenschat les 11 Eerst proberen Dit ga je leren Lees de woorden in het instap-kaartje. Je oefent de themawoorden. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij de blubber het rijmwoord Ken je alle woorden? Begin bij eindeloos de heimwee rijmen muzikaal de tekst de vos de rijmklank het gedicht opeens geleidelijk snel langzaam Tip: je mag spieken bij het verhaal. 1 Lees het gedicht. Mijn lieve hond Het rijmwoord is het woord dat rijmt op een ander woord. Mijn hond is lief, Schrijf de rijmwoorden onder elkaar. hij pakt altijd de dief Geef de woorden die op elkaar rijmen dezelfde kleur. zonder enige vrees. Doe het zo: Hij heeft luid geblaft en wordt nooit gestraft, 2 In de rijmwoorden staan rijmklanken. Zo werkt hij voor extra vlees. Rijmklanken zijn de klanken in een woord die hetzelfde klinken. Zet een streep onder de rijmklanken. Doe het zo: 60

3 Wat betekent het woord? ¡ bDoe het zo: 1 de tekst 2 muzikaal 3 de vos 4 de heimwee 5 de blubber a de modder b geschreven woorden die bij elkaar horen c iemand die goed is in muziek maken d als je erg naar huis verlangt e een roodbruin dier met een dikke staart 4 Maak de zinnen af. 1 Radjes kan goed gitaarspelen. Hij is … ¡Doe het zo: 2 Ik lees de geschreven woorden die bij elkaar horen. Ik lees … 3 Het is een verhaal waar geen einde aan lijkt te komen. Het is een … verhaal. 4 De zon gaat langzaam en in kleine stapjes onder. De zon gaat … onder. 5 Het stoplicht springt in één keer op groen. Het stoplicht springt … op groen. 5 Kijk naar de woorden van opdracht 3. . Welk woord kende je eerst niet, maar nu wel? Bedenk zelf rijmwoorden hierop. Maak er een kort gedicht mee. 61 Zet een streep onder de rijmklanken. Doe het zo:

thema 2 week 3 woordenschat les 12 Eerst proberen Dit ga je leren Teken een woord-paraplu. Je leert wat een woord-paraplu is. Kies eerst het woord dat erboven komt te staan. Je leert hoe je een woord-paraplu kunt maken. Schrijf de andere woorden eronder. 1 de gitaar – de piano – de trompet – Dit moet je weten Boven aan de paraplu staat een woord. het muziekinstrument Onder de paraplu staan meer woorden. Doe het zo: De onderste woorden zijn allemaal voorbeelden van het bovenste woord. de vis de datra de piren de zalm 2 de kankantrie – de mangrove – de boom – de pinus – de palm 3 de duim – de ringvinger – de vinger – de pink – de wijsvinger Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Teken een woord-paraplu. Doe het zo: … Schrijf deze woorden er goed in: de broek – de rok – de kleren – de hemd – de sok – de jurk ………… 62

2 Teken een woord-paraplu. het gereedschap Schrijf de woorden er goed in. Dingen die je nodig hebt om 1 de hamer – het gereedschap – de zaag – de nijptang iets te doen of te maken. 2 geel – paars – kleuren – bruin – oranje 3 de appel – de peer – de banaan – het fruit – de druif 3 Teken een woord-paraplu. Welke opdracht vond je het leukst? Schrijf de woorden er goed in. Let op: er blijft één woord over. 63 1 zeedieren – de zalm – de haai – de goudvis – de walvis 2 knikkeren – spelletjes – tikkertje – rekenen – hinkelen 3 de groente – de kool – de amsoi – de appel – het tayerblad 4 Weet jij nog meer woorden? Schrijf ze erbij in je woord-paraplu's.

thema 2 week 3 taal verkennen les 14 1 Samen delen Dit ga je doen Je oefent voor de toets. Kijk naar de plaat. Je leert dat het bij samenwerken belangrijk is Schrijf zes dingen op die je ziet. dat je elkaar aankijkt en elkaars naam gebruikt. Gebruik steeds een verkleinwoord. Dit moet je weten Vergelijk de woorden met elkaar. Samen delen Wat is fout? Verbeter het. Zet een streep onder je, tje of pje. Om de beurt Waar heb jij het meeste van: je, tje, of pje? Dit heb je nodig • 2 schrijfblaadjes • 1 groen kleurpotlood • 1 blauw kleurpotlood 64

2 Om de beurt Kijk naar de plaat bij opdracht 1. Wat doen de mensen? Maak een zin met een werkwoord. Zet een streep onder het werkwoord. Maak een nieuwe zin met een ander werkwoord. Ieder om de beurt. Schrijf samen zes zinnen op. Doe het zo: . . 3 Samen delen Hoe vaak heb jij je buur Lees de woorden. aangekeken? Kies de woorden uit die bij jou passen. heel vaak – een paar keer Schrijf die woorden op. – helemaal niet Vergelijk jullie woorden. Wat hebben jullie hetzelfde? Zet daar een kruisje achter. de bruine ogen een grote broer een stoere sport een lange broek de leuke vrienden een kleine zus een oude opa de zwarte haren de witte schoenen 65

thema 2 week 4 twaaolovredreknesncnheant les 15 Dit heb je geleerd 1 a Kijk naar je toets. Je oefent nog een keer met de woorden uit de toets. Welke woorden had je fout? Weet je nog? de bestemming bereiken Zet er een kruisje voor. afscheid nemen onderweg zijn b Maak van elk woord een woordkaart. de auteur op pad gaan Schrijf het woord op de voorkant. de fantasie Schrijf de betekenis op de achterkant. geleidelijk het getijde Of maak een tekening van het woord. de heimwee Je mag de woorden opzoeken. de illustratie de eb de vloed ondergaan van de zon Doe het zo: de piren de serie de sik 66














































































Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook