‘Yu kari mi yu tamara gimi leri Taal met plezier leerjaar 4 taalboek A dan moro fara.’ Drs. Joyce Rozenhout MINOV
taalboek A MINOV
thema 1 week 1 Lief zijn! vriendschap ‘Kijk, een kleine poes,\" zegt . ‘Waar?\" vraagt . Hallo leerjaar 4, \"Daar in de boom! Ik vertel en schrijf graag verhalen. Oh, ze zit vast met haar poot tussen Kinderen helpen mij daar ook bij. die takken. De stakker, wat zielig. Dit heb ik in Suriname en in Ik moet haar redden!\" roept . Trinidad geleerd. Ze rennen naar de boom. Soms plaats ik mijn handtekening onder het verhaal. pakt de tak vast. Dat vinden kinderen leuk. Dit verhaal brengt de poes in veiligheid. gaat over Linda en haar kameraad Roy. Miauw, miauw, miauw doet de poes. Nu is zij wel blij. Linda en Roy zijn lief voor elkaar, maar ook voor anderen. \"Kom mee noh, Roy!\" zegt . Heel veel leesplezier, \"Waar naar toe?\" vraagt . Margo Kramp \"Naar de mall, mi mati.\" Dat is heel lief van je, Linda.\" \"Ja, jij bent mijn 8 boezemvriend.\" Ze lopen naar het zebrapad. zwaait naar een bekende. \"Pas op! gilt . Hij pakt haar hand vast. schrikt op. Er raast een etser voorbij. \"Roy, jij bent mijn redder,\" zegt . Ze steken nu veilig over.
themawoorden \"Kom wij gaan een sap halen, Roy\" de onbekende In de mall kijkt zijn ogen uit. Iemand die je niet kent. Het is druk in de mall. \"Kijk, er valt geld uit de zak van die meneer. de bekende Hij ziet het helemaal niet. Iemand die je kent. We moeten iets doen, Linda\", zegt . Ze pakken het geld op. de boezemvriend De vriend met wie je het meest speelt. rent naar de meneer toe. volgt hem. de redder \"Meneer, meneer! Uw geld,\" roept . Iemand die een ander helpt als er iets ergs \"Mijn geld? Wat een ramp!\" zegt de meneer. gebeurt. De meneer voelt in alle zakken. \"Dank je wel, kinderen. het gevaar Ik koop graag een sap voor jullie. Als er iets ergs kan gebeuren. Jullie zijn heel lief. de veiligheid Linda Als er niets ergs kan gebeuren. de stakker Iemand die zielig is. vluchten Als je vlucht, ga je snel weg omdat je bang bent. de stam Deel van de boom waar de takken aan vastzitten. de ramp Een groot ongeluk. de handtekening Je naam op je eigen manier geschreven. Roy de kameraad Een goede vriend. 9
thema 1 week 1 woordenschat les 1 Eerst proberen Dit ga je leren Lees de woorden in het instap-kaartje. Je oefent de themawoorden. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij de handtekening Ken je alle woorden? Begin bij de kameraad de ramp de boezemvriend de stakker de vriend de stam de bekende vluchten de onbekende 1 Zoek bij elk nummer het goede woord. de redder de veiligheid 1 De vriend met wie je het meest speelt. het gevaar ¡Doe het zo: Tip: je mag spieken bij het verhaal. 2 Iemand die zielig is. 3 Als je snel weggaat omdat je bang bent. 4 Een groot ongeluk. 5 Daar zitten de takken van een boom aan vast. 6 Iemand die je kent. de stam de bekende de stakker de ramp vluchten de boezemvriend 10
2 Is de zin waar of niet waar? 1 Als je in veiligheid bent, loop je gevaar. ¡Doe het zo: 2 Als je iemand redt, ben je een redder. 3 Een stakker is iemand die zielig is. 4 Een kameraad is een onbekende. 5 Een handtekening zet je onder een brief. 6 Een klein ongelukje heet een ramp. 7 De takken zitten vast aan de stam. 8 Vluchten is wegrennen bij gevaar. 3 Vandaag komt er een nieuw kind in de klas. Juf vertelt dat hij Hamza heet. Maak het verhaal af. Gebruik deze woorden: de boezemvriend de bekende de onbekende Doe het zo: . NBHKiaijeaebessltjkuehiwegt:teojkvoaeer–drkheesanetaanblaistbjteeadeeaintenjeuud–iiettllneweeggoe?.orden. 11
thema 1 week 1 taal verkennen les 2 Eerst proberen Dit ga je leren Schrijf de zelfstandige naamwoorden op. Je leert wat een zelfstandig naamwoord is. Dit moet je weten 1 Een slak zit op het glas. Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. ¡Doe het zo: , man kat fiets 2 De duif eet het brood. 3 De man draagt een tas. Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 a Schrijf de zelfstandige naamwoorden op. Schrijf eerst de mensen op. Doe het zo: b Schrijf de dieren op. poes boom bank Doe het zo: jongen c Schrijf de dingen op. hond Doe het zo: klimrek voetbal juf 12 muis meisje
2 Schrijf de zelfstandige naamwoorden op. 1 Dit is een foto van mijn nieuwe woning. ¡Doe het zo: , de woning Een huis of een flat. 2 Er staat een boom voor mijn huis. 3 Ik schop de bal naar mijn broer. 4 Stuur je me snel een brief? 5 Je bent mijn beste vriend! 3 Ken jij een woord dat rijmt? Het moet een zelfstandig naamwoord zijn. 1 slak - ¡Doe het zo: Heb je het instap-kaartje gebruikt? Kies uit: ja – een beetje – nee 2 kat 3 zak 4 tas 5 huis 6 beer 13
thema 1 week 1 taal verkennen les 4 Eerst proberen Dit ga je leren Schrijf het lidwoord en het zelfstandig naamwoord op. Je leert wat een lidwoord is. Je leert waar een lidwoord bij hoort. 1 Doe het zo: Dit moet je weten een jongen, meisje 2 de het aap, schaap jongen meisje tafel, huis 3 aap schaap tafel huis Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Schrijf het lidwoord en het zelfstandig naamwoord op. 1 In de kreek wonen de dieren. ¡Doe het zo: , 2 De vissen zijn in het water. 3 De kikkers zijn op de kant. 4 Er zwemt een eend. 5 In de kreek ligt een bootje. 14
2 Kijk naar het plaatje. de kruin Schrijf een lidwoord en een zelfstandig naamwoord op. De top van een boom. 1 De kat zit hoog in de kruin van … ¡Doe het zo: 2 Daar zijn … en een meisje. 3 De boom is te hoog voor … 4 … helpt haar. 5 De kat sluipt naar … 6 Pas op! Red … 3 a De, het of een? Schrijf de woorden in het goede rijtje. bed Tip: veel woorden passen in twee rijtjes. berg sloot water kippen maantje maan Doe het zo: b Zoek twee woorden met de. Welke lidwoorden ken je nu? Maak er woorden van met het. Schrijf ze op. Doe het zo: - 15
thema 1 week 2 vriendschap VKeWirKmlWiiimm:eiImf::kOdKI:bikpJmeeWhwnV:keOeeirvNbeerifDejt?tgeeesrhatelelcini,neehhjifrreaskdoitnalj!obfldmagsoepamjeatettsnaajhoremabipjgrore…heiepteweefzohtjnoeepewogkzmmneeliel.kte.ubttnreeIingvetaet?.nny.hoeum. op. geluks-vogel. 16 BWOiEmM:A! u! Ik ook van jou!
, ? themawoorden ? de held ? Iemand die gevaarlijke dingen doet om ? anderen te helpen. ,? dapper ? Als je bij gevaar veel durft en niet bang bent. ? ? laf Als je niet dapper bent en niet veel durft. de lafaard Anderen noemen je een lafaard als ze vinden dat je je laf gedraagt. een oogje hebben op Verliefd zijn op. een kleur krijgen Blozen. hevig Erg of zeer. alsmaar De hele tijd. met opzet Expres. boffen Geluk hebben. het talent Zonder veel moeite iets goed kunnen. het bewijs Hiermee laat je zien dat iets echt waar is. 17
thema 1 week 2 woordenschat les 6 Eerst proberen Dit ga je leren Lees de woorden in het instap-kaartje. Je oefent de themawoorden. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij alsmaar de held de lafaard Ken je alle woorden? het bewijs dapper laf Begin bij boffen hevig met opzet het talent 1 Kijk naar het blauwe woord in de zin. verliefd Welk woord betekent hetzelfde? Kies uit: een kleur krijgen een oogje hebben op hevige kameraad met opzet kreeg een kleur laf dapper Tip: je mag spieken bij het verhaal. 1 Tom botste expres tegen mij aan. Sorry ¡Doe het zo: 2 Ik voelde heel erge pijn. 3 De meester vond Tom niet dapper. 4 Tom bloosde. 5 Hij zei ‘sorry’. Dat vond ik heel moedig. 6 Nu is hij weer mijn vriend. 18
2 Wat betekent het woord? Als je alle letters goed hebt, lees je een woord. ¡ bDoe het zo: 22ween lafaard 32walsmaar o iemand die zich d af en toe 1 talent p een held laf gedraagt e soms a met veel moeite iets goed kunnen f de hele tijd b zonder veel moeite iets goed kunnen q een makker c een ding dat je meeneemt bij het kamperen 42wboffen 52wde held 62ween oogje hebben op 72whet bewijs k geluk hebben m het talent n verliefd zijn op s eihieeeittenssrmlewecueahgettenlwnaeaapat rijseiszien dat l pech hebben n de lafaard o een zeer oog hebben t m bang zijn p iemand stom vinden u 0 dieometanomd dainedgeerveanartleijkheeldpienngen 3 Lees de zinnen. Is het dapper of laf? 1 Een donker bos in lopen. ¡Doe het zo: 2 Een spin weghalen voor je moeder. 3 Een klein kind pesten. 4 Klikken over iemand. 5 Een vriend helpen die gepest wordt. 4 Maak met elk woord een zin. met opzet hWeet lmk oweoiolirjkdsvt?ond je hevig een kleur krijgen 19
thema 1 week 2 taal verkennen les 7 Eerst proberen Dit ga je leren Maak drie samenstellingen. Je leert hoe je een samenstelling maakt. appel tas Dit moet je weten school kamer Je maakt een samenstelling door twee woorden bad boom aan elkaar te plakken. Doe het zo: fiets + bel Heb je een fout? fietsbel Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Maak van de twee woorden een nieuw woord. 1 Mijn vriend Glenn heeft last van hooi + koorts. ¡Doe het zo: 2 Zijn neus snuit hij in een zak + doek. 3 Hij wil niet naar buiten met de voet + bal. 4 En ook niet spelen met het kaart + spel. 5 Daarom lezen we samen een strip + boek. 20
2 Maak nog zes samenstellingen. de hooikoorts Als je in het voorjaar hooi koorts steeds moet niezen. plein band voet arm dam hoofd zak knikker bal school bord luis 3 Hak het woord in twee delen. Maak met elk woord een nieuwe samenstelling. 1 tuindeur - Doe het zo: - 2 fietsband Hoe vond je de les? 3 soepkom Kies uit: 4 tentstok keileuk – 5 deurbel 6 handschoen poepsimpel – oersaai 4 Bedenk samenstellingen. 21 Kijk om je heen in de klas. Doe het zo:
thema 1 week 2 taal verkennen les 9 Eerst proberen Dit ga je leren Zet de vier stukjes in de volgorde van het alfabet. Je leert wat het alfabet is. Begin met de gekleurde letters. Je kunt het alfabet opzeggen van a tot z. 1 nop klm tuv qrs Dit moet je weten ijk cde Het alfabet heeft 26 letters. ¡Doe het zo: xyz uvw abcdefghijklmnopqrstuvwxyz De letters staan altijd in deze volgorde. 2 fgh ab 3 qrst mnop Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Welke letter staat er op de lege plek? 1 a ... ... d ... f k ... ¡Doe het zo: q ... ... y ... 2 g ... ... j 3 m ... ... p 4 s ... ... v ... 22
2 Maak het alfabet af. het alfabet Je maakt steeds groepjes van drie letters. Alle letters op een rij. 1 fgh … … … … … … ¡Doe het zo: 2 uvw … 3 cde … … … … … … … 4 ijk … …… …… 5 lmn … … … … 3 a Schrijf alle namen uit jouw groep op. b Zet de namen in de volgorde van het alfabet: de a boven, de z onder. Doe het zo: 4 a Schrijf het alfabet op in geheimtaal. Niemand a = 1, b = 2 en zo verder. mag het weten. Doe het zo: Test: abc JZeebguhuertlaulifsatbeertt.uit je hoofd op. ¡23 WToitssweellvkaenlebteteurrkt.om je? b Op het briefje staat geheimtaal. 23 Schrijf op wat er staat. c Schrijf zelf een zin in geheimtaal.
thema 1 week 3 Ik stuur Van: Hortence een Aan: Ronny vriendschap Dag vriend, je boft. ie-meel. Ik weet een raadsel. Het heeft twee ogen. Ik bedoel En géén staart. een Drie keer raden. Raadsel Hortence e-mail. Van: Ronny Ik hoop Ik wil Aan: Hortence dat ik het winnen! Ha Hortence, raad. Moeilijk hoor. WDKWEDiaiEHejnatkeatzasnwtmednnzadgedaaitetenpaidgnwkrjjeektehnanwHiètagnk?,oaeoteerllrkRieetdj.oeknnen.nswtcneteoyrk?i?lpsktvjbee.arlhloanal.? Elk dier heeft Ik raak Van: Hortence HMaonnsiqeune Hagen toch een staart? de toetsen Aan: Ronny Of is het een kikker? aan. Tik, Tik, Jammer Ronny: mis! 24 Groeten van Ronny toets en Hij woont niet in het water. Ik weet klaar! Jammer Ronny het al.
Een e-mail Van: Ronny themawoorden is een soort Aan: Hortence Ik raad nog een keer. haten praatje Het is een slang! Als je met iemand niets te maken wilt hebben. net als een Groetjes van Raad Ronny de vijand brief. Iemand die je haat. Van: Hortence Haha. isDrsercichehemtea!pasl- optrekken met (iemand) Aan: Ronny Nu weet Samen met iemand leuke dingen doen. Een slang ik het. hééft geen staart. de e-mail Hij lijkt op een staart. Een brief die je op de computer schrijft en Nog één kans Ronny. verstuurt. Ik heb er een knuffel van. H H het beeldscherm Het scherm van een computer of een tv. Ronny heeft Van: Ronny het goed. Aan: Hortence de laptop Hortence, Een kleine, draagbare computer die op De staart van Ik win, ik win! je schoot past. de koe is kwijt. Geef maar toe: Het is je knuffel-koe. de toets Win Ronny Een knop op een apparaat of instrument. het praatje Een kort gesprek over iets gewoons. de kans Als je de kans krijgt, dan mag je iets zeggen of proberen. de tekstballon In een strip staat hierin wat iemand zegt. de denkwolk In een strip staat hierin wat iemand denkt. driemaal is scheepsrecht Als iets twee keer niet gelukt is, lukt het de derde keer vast wel. 25
thema 1 week 3 woordenschat les 11 Eerst proberen Dit ga je leren Lees de woorden in het instap-kaartje. Je oefent de themawoorden. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij de denkwolk Ken je alle woorden? Begin bij driemaal is scheepsrecht de kans het praatje de e-mail het beeldscherm de tekstballon de toets de laptop 1 Schrijf het antwoord op het raadsel op. de vriend de vijand ¡bDoe het zo: optrekken met haten 1 Je mag iets zeggen of iets proberen. Tip: je mag spieken bij het verhaal. Rara, wat is het? a driemaal is scheepsrecht b de kans 22wHHRabaeerteteaeieg,snnaweaphaetratnoaniavskdteohjtrereetiktege?tnessignpegrweko.ons. 32wHet is een brief. Je verstuurt hem op de Rara, wat is het? laptop. a een e-mail b een praatje 42wbaRJHeaeeerseatecnn,whwrdotieajerfkdtntstikestwgbriheanoebllltkwro?unaitktieimn satnrdipzse. gt. 52wHet is een knop. 62wHet is een scherm waarop je kijkt. Het zit op een apparaat. Rara, wat is het? Rara, wat is het? a het beeldscherm a een kans b de laptop b een toets 26
2 Maak twee rijen: de vriend, de vijand. Schrijf de woorden op de goede plaats. niet omgaan met optrekken met houden van tegen elkaar vechten samen spelen haten Doe het zo: 3 Kijk naar de gekleurde woorden in de zin. op te trekken Welk woord betekent hetzelfde? Tip: je houdt twee woorden over. de toetsen het beeldscherm een e-mail laptop een praatje de kans driemaal is scheepsrecht 1 Ik zit buiten met mijn draagbare computer. Welk woord kende je eerst niet, maar nu wel? ¡Doe het zo: 2 Ik heb zin in een kort gesprek over iets gewoons. 3 Ik druk op de knoppen van het apparaat. 4 Ik schrijf mijn vriendin een brief op de computer. 5 Ik vind het leuk om met haar leuke dingen te doen. 6 Straks leest zij mijn brief op het scherm waarop ze kijkt. 4 Teken jezelf en een vriend. 27 Teken een tekstballon en een denkwolk. Schrijf er iets in.
thema 1 week 3 woordenschat les 12 Eerst proberen Dit ga je leren Kijk naar de woorden van de woordspin. Je leert wat een woordspin is. Welk woord hoort niet bij de woordspin? Je leert hoe je een woordspin kunt maken. 1 een oogje hebben op de vijand Dit moet je weten In het midden van de woordspin staat een woord. verliefd Alle woorden eromheen hebben te maken met dat woord. een kleur krijgen het hartje de tv de e-mail 2 de redder het gevaar het beeldscherm de toets redden de computer de veiligheid helpen Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij 1 Maak een woordspin van de boom. de stam de laptop de denkwolk Er horen nog vier woorden bij. Doe het zo: …… … … klimmen het hout de bast 28
2 Maak een woordspin. de korf Schrijf het gele woord in het midden. Een mand zonder bodem waar je Schrijf de andere woorden eromheen. een bal doorheen kunt gooien. Tip: je houdt steeds één woord over. 1 de korf – het beeldscherm – het korfbal – de sport – de paal … Doe het zo: … 2 de ramp – het gevaar – de brand – de klas – vluchten 3 de boezemvriend – de kameraad – vechten – hutten bouwen – logeren 3 Maak zelf een woordspin. MSKciaheasrkiujefieti:nnlehwueoktom–rdigsdrpdaiepnnp. :igde–zhealnesd.ig – Schrijf in het midden: de held. sJteomma–gmerooeoilkijkwoorden bij verzinnen. Schrijf er vier woorden omheen. 29
thema 1 week 13 taal verkennen les 14 1 Om de beurt Dit ga je doen Je oefent voor de toets. Kijk naar de plaat. Je leert dat je bij samenwerken rustig moet praten. Schrijf een zelfstandig naamwoord op. Zet er een lidwoord voor. Kies uit: de – het – een Dit moet je weten Om de beurt Doe hetzelfde met een ander woord. Schrijf samen acht woorden op. Dit heb je nodig • 1 schrijfblad Doe het zo: • 1 groen potlood • 1 blauw potlood 30
2 Om de beurt taart tent bad beer blad bloem strand klink tas water deur eend feest ijs schep keuken Kies twee woorden uit. Maak daarmee een nieuw woord. Doe hetzelfde met twee andere woorden. Schrijf samen zes samenstellingen op. Doe het zo: 3 Om de beurt Kies een letter. Schrijf achter de letter een zelfstandig naamwoord. Kies een letter. Schrijf achter de letter een zelfstandig naamwoord. Maak samen tien woorden. Doe het zo: d ••vHaonsmeojmoewueassretreanunlsjretduiegbsutsitugerm? men k • meestal luid 31
thema 1 week x4 woordenschat les 15 Dit heb je geleerd 1 a Kijk naar je toets. Je oefent nog een keer met de woorden uit de toets. Zoek de woorden die je fout had. Weet je nog? de redder de veiligheid Zet er een kruisje voor. het alfabet b Maak van elk woord een woordkaart. alsmaar het gevaar Schrijf het woord op de voorkant. driemaal is scheepsrecht Schrijf de betekenis op de achterkant. de held het beeldscherm de laptop Of maak een tekening van het woord. hevig de e-mail Je mag de woorden opzoeken. de kern de stam de tekstballon de titel vluchten Doe het zo: 32
2 Waar of niet waar? 1 a, b, c, d, e Dit is het begin van het alfabet. ¡Doe het zo: 2 Dit is de stam van een boom. 3 De kern is het einde van een verhaal. 4 Driemaal is scheepsrecht. Als iets twee keer niet gelukt is, lukt het de derde keer ook niet. 5 Alsmaar betekent eventjes. 6 Help! Dit is de titel van het verhaal van week 1. 3 a Kijk naar de woordspinnen. Vul de woorden in. Kies uit: de e-mail het gevaar de veiligheid de laptop de redder het beeldscherm Doe het zo: ... LiKjnaeese–ntsaejpdeee-nkzwaebaoneroeturjtedjaeenlnl–eomginneeaeheanel tsg.oed? ... ... ... ... 33 e- ... ... ... b Bedenk bij elke woordspin nog twee woorden. Schrijf ze erbij.
thema 1 week x4 taal verkennen les 16 Dit heb je geleerd 1 Schrijf het zelfstandig naamwoord op. Je hebt geleerd wat een zelfstandig naamwoord is. 1 Gisteren zag ik onze nieuwe woning. Weet je nog? gisteren woning nieuwe Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. ¡Doe het zo: man kat fiets 2 Ik mocht bij een vriendin slapen. vriendin een slapen 3 Wat is het bos mooi! het bos mooi 4 Ik lag heerlijk in het groene gras. gras groene heerlijk 34
2 Kijk naar het plaatje. Schrijf het woord met het lidwoord op. Zoek het rijmwoord erbij. Doe het zo: - het boek het doel de krant de muur de doos 3 a Schrijf het woord met het lidwoord op. Bedenk zelf een ander zelfstandig naamwoord dat erbij past. ¡Doe het zo: - 1 2 3 4 b Maak drie rijen. Weet je wat een zelfstandig Schrijf de woorden van opdracht 3a in de goede rij. naamwoord is? Doe het zo: Kies uit: ja – een beetje – nee ...... ...... 35
thema 1 week x4 taal verkennen les 17 Dit heb je geleerd Je hebt geleerd wat een lidwoord is. 1 Schrijf het lidwoord en het zelfstandig naamwoord op. Je hebt geleerd waar een lidwoord bij Kies uit: hoort. het water de glijbaan het bed Weet je nog? een paard de top de sloot de het een jongen meisje jongen, meisje aap schaap aap, schaap tafel, huis 1 Ik klim naar … tafel huis ¡Doe het zo: 1 2 3 2 Ik glijd van … 3 Ik rijd op … 4 Ik zwem in … 5 Ik spring over … 6 Nu lig ik moe in … 5 6 4 36
2 Schrijf het lidwoord en het zelfstandig naamwoord op. de tijd Kies uit: een fiets het park een feest een spel Schrijf de hele zin op. . 1 Ik geef … ¡Doe het zo: 2 Het feest is in … 3 Dit is … : van 3 tot 6 uur. 4 Neem … mee! 5 We gaan … doen. 3 a Maak drie rijtjes. een dier – een ding – een plaats Schrijf in elk rijtje vier woorden met een lidwoord. Doe het zo: b Kies uit elk rijtje een woord. Heb je genoeg geoefend met lidwoorden? Maak met dat woord een zin. Kies uit: Doe het zo: genoeg – bijna genoeg – niet genoeg .. 37
thema 1 week x4 taal verkennen les 19 Dit heb je geleerd Je hebt geleerd hoe je een samenstelling maakt. 1 Schrijf de samenstelling op. 1 Max is mijn buur + jongen. Weet je nog? Je maakt een samenstelling door twee woorden ¡Doe het zo: aan elkaar te plakken. 2 Hij heeft een sport + fiets. fiets + bel 3 Soms doet hij mee aan een fiets + tocht. fietsbel 4 Hij wint dan altijd de hoofd + prijs. 5 Hij is niet zo goed in slag + bal. 6 Dat speel ik graag na school + tijd. 38
2 Maak samenstellingen met feest. Zet een woord vóór feest. Of zet een woord achter feest. Doe het zo: , muziek tent avond neus suiker dag school jurk slaap knal 3 Maak van de samenstelling twee woorden. Maak met deze woorden een zin. 1 lapjeskat - ¡Doe het zo: 2 ijsberg . 3 toverbal 4 piratenschip Kun ujeits:amenstellingen maken? 5 groentesoep Kies 6 doelpunt goed – nog niet goed – slecht 39
thema 1 week x4 taal verkennen les 20 Dit heb je geleerd 1 De letters liggen door elkaar. Je hebt geleerd wat het alfabet is. Je kunt het alfabet opzeggen van a tot z. Schrijf ze op in de volgorde van het alfabet. Weet je nog? Doe het zo: a, b Het alfabet heeft 26 letters. abcdefghijklmnopqrstuvwxyz De letters staan altijd in deze volgorde. 40
2 Je zoekt een dier. 2. In welk deel moet je zoeken? 1 Haas staat in deel … ¡Doe het zo: 2 Beer staat in deel … 3 Uil staat in deel … 4 Olifant staat in deel … 5 Tijger staat in deel … 6 Egel staat in deel … 7 Wolf staat in deel … 3 a Schrijf het alfabet op. Schrijf je naam op. volgorde van Probeer bij elke letter een woord op te schrijven. Zet de letters in de Doe het zo: het alfabet. - a= Doe het zo: nu? b= Hoe heet jij b Hoeveel woorden heb je bedacht? 41
thema 2 week 1 vakantie Op schoolreis naar de zee De klas van Mildred gaat op schoolreis naar het strand. Marian, Ronnie en Radjinder gaan ook mee. Deze zijn haar beste vrienden. Ze hebben samen altijd veel pret. De mama van Mildred stopt genoeg lekker fruit in de reistas. Het lievelingsboek met Anansiverhalen doet zij er bij. Ook de nieuwe duikbril is ze niet vergeten. PIaVapkIevgebhuZnauuemoreiitaotrinjloneeefiskahfnureeuoDenvboeneerrloede.etsnpsnnraerPvhdgevohn.tlehdeaeieeDoederikawnllhtkevdiaelvoaar.batsnpesannGaalcrnircalnlnhhniehokenjvgaerztroereadaioenlijnnmennjlfnl.fitndobtspoVPtwjeogrohfSdeahmieriafiuljeinadnisklkjbiian.znaesjboegghiPenngloeeenvohaovfeodkmerrioeveelove.rdirkaoennenSphhahnoreoasseekkeredmaegcertaenhe.lhrrfnfttsitizutjreefiteeilfnnoksd.jleslfuecooSfetl.bdshngrceito.tesriheerngieajrknegevkiteejeeeeivnennnnne.i.nrbsgijen In de bus hebben de kinderen heel veel plezier. Radjinder doet grappig in de bus. 42 Hij doet de juf na. Ronnie klimt op de bank, als de juf even niet kijkt. En Marian maakt allerlei rare geluiden. Onderweg geniet Mildred samen met haar vrienden van het lekker fruit. Ze bereiken om tien uur hun bestemming. Wekenlang hebben ze hiernaar uitgekeken. Nu zijn ze op het strand.
Ze kijken hun ogen uit. themawoorden De zee is zo groot. Waar je ook kijkt, zie je overal water. op pad gaan Dit is toch anders dan de rotsblokken in Vertrekken. het binnenland. En de mooie sula’s in de rivier. onderweg zijn Ergens naartoe gaan. De juf vertelt over het mangrovebos langs het strand. Hier aan de kust vliegen sabaku’s op de bestemming bereiken zoek naar vissen. Aankomen op de plek waar je naartoe reisde. Je ziet krabben wegkruipen als je dichtbij komt. de kust “Hier,” zegt de juf, “leggen Het land aan de rand van de zee. zeeschildpadden hun eieren. Deze schildpadden komen van heel het strand ver naar dit gebied.” Vlakke strook grond dicht langs de zee. Al snel is de dag weer voorbij en gaan ze het gebied terug naar huis. Een stuk land. Mildred en Marian het binnenland praten nog lang na Een stuk land dat ver van zee ligt. over de reis. Wat een leuke dag! de duikbril Een bril waarmee je onder water goed kunt zien. de auteur Een schrijver. de serie Een stel dingen die bij elkaar horen, bijvoorbeeld alle boeken over Robin. de griffel Een potlood waarmee kinderen vroeger op een bordje schreven. de illustratie Een plaatje. 43
thema 2 week 1 woordenschat les 1 Eerst proberen Dit ga je leren Lees de woorden in het instap-kaartje. Je oefent de themawoorden. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij de auteur de bestemming bereiken Ken je alle woorden? Begin bij de duikbril onderweg zijn de griffel op pad gaan de illustratie de serie het gebied het binnenland de kust het strand het binnenland Tip: je mag spieken bij het verhaal. het strand het gebied Ik ben er! 1 Kijk goed naar de kaart en de strip. thuis Welke uitleg hoort bij het woord? 1 de kust ¡dDoe het zo: a een gebied ver van de zee b aankomen 2 het gebied c vertrekken 3 het strand 4 het binnenland d het gebied aan de rand van de zee 5 op pad gaan e vlakke strook grond dicht langs de zee 6 onderweg zijn f als je ergens naartoe gaat 44 7 de bestemming bereiken g een stuk land
2 Welk woord hoort bij de zin? Kies uit: de illustratie de serie de griffel de auteur de duikbril het gebied 1 Hiermee kun je goed onder water kijken. ¡Doe het zo: 2 Deze boeken gaan allemaal over Robin. 3 Zo heet iemand die boeken schrijft. 4 Hier schreven kinderen vroeger mee. 5 Dit is een tekening in een boek. op pad gaan 3 Kijk naar de plaatjes. onderweg zijn het vlakke strand Lees de woorden die erbij staan. Schrijf bij elk plaatje één of twee zinnen. de kust Gebruik de woorden bij de plaatjes. Doe het zo: de bestemming bereiken ¡. Welk woord vergeet je niet meer? . 4 Is de zin waar of niet waar? 1 Op pad gaan is aankomen. ¡Doe het zo: 2 Het binnenland ligt ver van de zee. 3 Onderweg zijn is dat je gaat vertrekken. 4 Stranden liggen aan de kust. 45
Search
Read the Text Version
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148