Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.62.: Onbewerkt fragment verbrande Wommersomkwartsiet uit spoor 10002 (V307).Afbeelding 10.63.: onbewerkt stuk silex uit spoor 10000 (V757).De overige objecten betreffen 'gemene' werktuigen die in verschillende periodes,culturen en/of stijlgroepen voorkwamen. Bij gebrek aan duidelijke periodegebondenvondsten, kunnen de meeste stenen artefacten op basis van het vormtype niet nauwer 301
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)gedateerd worden dan de periode paleolithicum tot en met midden ijzertijd. Volgensrecente, momenteel nog controversiële, inzichten185 liep het gebruik van vuursteennamelijk nog door tot in de midden-ijzertijd. Regelmatig worden enkele vuurstenenartefacten aangetroffen op sites die dateren uit de metaaltijden. Opvallend is dat dezevaak van bedenkelijke kwaliteit zijn en niet te classificeren zijn in huidige bestaandetypologieën. Afbeelding 10.64.: Fragment van een gepolijste bijl. 10.11.3. Verticale en horizontale spreidingDe verticale verspreiding van het vuursteenmateriaal doet zich niet voor in dewerkputten van fase 1 (Bijlage B9.3o). Opvallend is het vuursteenmateriaal vooralafkomstig is uit antropogene sporen in en nabij late bronstijd en ijzertijd graven. Ditkan twee zaken betekenen ofwel dateert het vuursteen materiaal vooral uit demetaaltijden en/of in de metaaltijden werden oudere sites verstoord.Wat de horizontale verspreiding betreft, indien men aanneemt dat het om oudermateriaal gaat, kan men stellen dat deze ondere andere bij de aanleg van het vlak in deC-horizont zijn aangetroffen. Oorspronkelijk is dit materiaal op het toenmaligemaaiveld terechtgekomen. Tijdens en nà het gebruik van de vindplaats(en) werd devuursteenartefacten rijke horizont wat verticaal verspreid, bijvoorbeeld doordatmensen op het terrein rond liepen, zogenaamde trampling en door wroetende dieren.Een relatief klein deel van dit materiaal kwam terecht in paalgaten en kuilen,185 van Gijn 2010, p. 199-215. 302
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)voornamelijk bij jongere vindplaatsen vanaf het neolithicum. Vooral bij lagen metvuurstenen artefacten die niet worden afgedekt met een pakket sediment, zoalsbijvoorbeeld het dekzandgebied waartoe het plangebied toebehoort, wordt de verticaleverspreiding vervolgens eeuwenlang versterkt door biotubatie (boomwortels,boomvallen en graafactiviteiten van onder meer mollen, konijnen en wormen) ennatuurlijke processen (bijvoorbeeld uitwaaien, erosie, opvriezen en zwaartekracht).De oorspronkelijke dunne laag artefacten krijgt daardoor afhankelijk van hetbodemtype uiteindelijk een dikte van 30 tot 70 cm.186 Waar men na de vroegeprehistorie ook nog gewoond heeft, treedt daarnaast een antropogeen proces op. Hetmateriaal wordt namelijk verder omgespit bij het graven van greppels, kuilen enpaalgaten. De stenen artefacten komen dan voor in sporen uit de late bronstijd –ijzertijd, Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Wanneer op de locaties vanvuursteenvindplaaten landbouw werd bedreven, raakt veel van het materiaal nog meerhorizontaal en verticaal verspreid door de ploeglaag en eventueel plaggendek. Het zijnjuist deze pakketten die bij proefsleuven/opgraven direct machinaal wordenverwijderd. Pas wanneer bijna het niveau van het opgravingsvlak is bereikt, wordt pasextra gelet op aanlegvondsten. Vaak ligt dat onderzoeksvlak in de C-horizont en daarneemt de kans op het aantreffen van vuursteen zeer sterk af.Dit geldt met name voor vindplaatsen uit het laat paleolithicum, mesolithicum en hetneolithicum, want deze liggen , afhankelijk van de exacte ouderdom en Holocenesedimentatie, veelal in de A-, E-, B- en/of de B/C-horizont van het bodemprofiel.Sommige laat paleolithische vindplaatsen zijn vaak nog wat afgedekt geraakt door eenlaag dekzand en liggen daarom “relatief” dieper in de C-horizont.Het terrein aan de Eikevelden heeft een klassieke ligging voor een bewoningslocatie uitde steentijd, het bevindt zich immers op een relatief hoge dekzandrug nabij de Groteen Molse Nete. Jagers, vissers en verzamelaars , maar ook de vroege landbouwerskozen dergelijk locaties. Dir omdat de dekzandondergrond goed draineert zodat mener droog kon verblijven en men had een goed uitzicht over het lager gelegen beekdal.In de beek konden de bewoners terecht voor (drink)water en vis. De beekdalen warenverder zeer belangrijke “jachtvelden” omdat zoogdieren er foerageerden enbeschutting zochten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze plek (herhaaldelijk) is186 Vermeersch en Bubel, 1997: 119-130. 303
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) bewoond. Helaas is het echter lastig om iets te zeggen over de aard, de omvang en de precieze ouderdom van deze occupatie(s). Dit komt doordat de oorspronkelijke aanwezige site(s) al in latere tijden verstoord is(zijn) door latere bewoning, landbouw en ontginning. Hierdoor is het natuurlijk bodemprofiel op vele plaatsen verstoord en zijn artefacten verplaatst geraakt. Op basis van het assemblage en gezien de diffuse verspreiding moet men misschien eerder spreken van verschillende kleine oudere occupaties?10.12. Glas Er werden slechts een zestal glasfragmenten geborgen. Twee contexten dateren zeker uit de nieuwste tijd en betreffende dus recent glas. Vermeldenswaardig is een blauwe kraalfragment. Het betreft een aanlegvondst bij S5591/S5592. Men heeft hier wellicht te maken met La Tène-glas. Het kan niet nader gedateerd worden dan het tijdvak 260 voor Christus tot en met de regeerperiode van keizer Augustus (14 na Christus). 304
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)11. Fysisch - antropologisch onderzoek van menselijk botmateriaal uit het grafveld van Geel Eikevelden Drs. Birgit Berk11.1. Inleiding Het menselijk skeletmateriaal, opgegraven en aangeleverd door Condor Archaeological Research, is afkomstig van de opgraving ‘Geel Eikevelden’. Deze opgraving vond plaats van 16 mei 2011 tot juni 2012. Bij het onderzoek zijn 24 crematiegraven uit de IJzertijd aangetroffen. Het betreft urn- en brandrestengraven. In enkele gevallen is het materiaal bijgezet binnen een kringgreppel of langbed.11.2. Vraagstelling en methoden Bij dit onderzoek is geprobeerd antwoord te geven op de volgende onderzoeksvragen:1 Uit hoeveel graven bestaat het onderzochte deel van het grafveld? • Wat is het minimum aantal bijgezette individuen? • Zijn er dierlijke botfragmenten aanwezig in de graven? • Wat kan er gezegd worden over de compleetheid van de graven op basis van het gewicht en de fragmentatie? Welke skeletcategorieën zijn aanwezig en wat zijn de verhoudingen tussen deze categorieën? • Hoe is het menselijk botmateriaal verbrand? • Wat zijn de demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, lichaamslengte en pathologische botveranderingen) van de bijgezette personen? • Valt er met de onderzochte graven een schatting te maken van de omvang van het gehele grafveld of de omvang van de bijbehorende populatie?1 Algemene onderzoeksvragen zoals geformuleerd door Baetsen (2010, p. 191). 308
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het crematiemateriaal is tijdens de opgraving per spoor verzameld in meerdere zakjesmet elk een apart monsternummer. Alle monsternummers met hetzelfde spoor- enputnummer zijn samen als één grafcontext gezien. Het crematiemateriaal is gezeefd,gewogen en geanalyseerd, en daarna per grafcontext als één geheel behandeld en in éénformulier samengebracht. Deze formulieren zijn in de bijlage te zien. Wanneer degrafcontext in meerdere lagen was opgegraven, is het botmateriaal per laag apartgezeefd en geanalyseerd. Op deze manier is getracht om de verzamelwijze teachterhalen. Dit is de manier waarop men het botmateriaal van de brandstapelverzameld heeft alvorens het in een graf te deponeren.Het aangeleverde skeletmateriaal is afkomstig van 26 verschillende spoornummers.Hiervan zijn 24 als grafcontext geïnterpreteerd op basis van het aanwezigebotmateriaal. De overige twee sporen bevatten alleen dierlijk bot en zijn waarschijnlijkgeen graf. Het gewicht van het botmateriaal uit deze en vier andere sporen was te laag(<5 gram) om te determineren en conclusies uit te trekken. Ze zijn daarom voor deverdere analyse buiten beschouwing gelaten. Deze sporen zijn wel in de bijlage te zien.Bij het analyseren van crematiemateriaal worden over het algemeen dezelfde methodengebruikt als bij de determinatie van inhumatiemateriaal.2 Wel zijn de mogelijkheden bijcrematiemateriaal beperkter door de fragmentatie, kleurverandering en krimp van hetbot als gevolg van de hoge temperaturen waaraan het is blootgesteld. De bepaling vanhet geslacht, de leeftijd en eventuele pathologie is moeilijker en minder met zekerheidte bepalen dan bij inhumatiemateriaal. De lengte van de individuen is vrijwel nooit tebepalen. 11.2.1. InventarisatieHet botmateriaal is volgens de standaarden van Maat onderverdeeld in 3 fracties:<3mm, 3-10mm en >10mm.3 Al het materiaal kleiner dan 3 mm is gescand opbijzonderheden (o.a. fragmenten van zeer jonge individuen) en op de aanwezigheidvan kleine skeletelementen als tandwortels en gehoorbeentjes. Normaliter wordt alleenhet materiaal uit de >10mm-fractie geanalyseerd. Echter gezien de kleinehoeveelheden botmateriaal uit enkele sporen is ervoor gekozen om bij dit onderzoek2 Zie Berk, 2007, p. 28-32 voor een overzicht van deze methoden.3 Maat, 1997. 309
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)ook de zeeffractie 3-10mm te bekijken op de aanwezigheid van de verschillendeskeletcategorieën. Deze skeletcategorieën zijn: Het neurocranium (hersenschedel), hetviscerocranium (aangezichtsschedel), het axiale skelet (wervelkolom, schouderbladen,sleutelbeenderen, ribben en bekken), de diafysen (schachten van de pijpbeenderen), deepifysen (gewrichten van de pijpbeenderen) en de kleine skeletelementen(gebitselementen en vinger-/teenkootjes). Daarnaast zijn er de categorieën‘ondetermineerbaar’ en dierlijk materiaal. Het dierlijk materiaal wordt onderscheidenvan het menselijk materiaal op basis van morfologische kenmerken en de afwijkendestructuur van het bot. Ook wordt gelet op een mogelijk afwijkende verbrandingsgraad,wat kan ontstaan als het dierlijk materiaal een andere positie op de brandstapel innam(bijvoorbeeld aan de randen) dan de overledene.4Het onderverdelen in skeletcategorieën geeft inzicht in de volledigheid van hetbotmateriaal, in de verhouding tussen de verschillende categorieën en mogelijk deverzamelwijze van de nabestaanden.5 Bij de determinatie zijn de manuals van onderandere Maat, Constandse-Westerman en White gebruikt.6 Bij de inventaris van deskeletelementen (te zien in de bijlage) gaat het altijd om fragmenten van hetbetreffende skeletelement, tenzij anders aangegeven. Proximaal is het deel wat hetdichtst bij de lichaamsas zit, distaal is het deel dat het verst verwijderd is van de axis.Verder is de inventaris niet uitputtend, alleen de meest opvallende skeletelementen zijnhier genoemd. 11.2.2. GewichtDe gewichten van de verschillende fracties zijn genoteerd, naast het gewicht van al hetafwijkende vondstmateriaal. Bij het bepalen van het totale gewicht per crematie is defractie <3mm niet meegerekend, omdat het gewicht in deze fractie meestal grotendeelstoe te schrijven is aan andere materialen zoals zand en houtskool.4 Wahl, 1988.5 Lemmers, 20126 Constandse-Westermann/Smits/Bouts, 2004; Maat/Mastwijk, 2004; Maat/van der Merwe/Hoff,2012; White, 2000. 310
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 11.2.3. Minimum aantal individuenBij het bepalen van het minimum aantal individuen (MAI) wordt gekeken naar deeventuele dubbele aanwezigheid van unieke skeletelementen zoals de punt van de 2ewervel (dens axis) en het linker- of rechter rotsbeen (pars petrosa). Deze skeletelementenzijn zeer compact en blijven meestal goed bewaard in crematiecontext. Daarnaastkunnen verschillen in robuustheid een teken zijn van meerdere individuen in een graf,zoals een volwassene en een kind of een man en een vrouw. Deze verschillen inrobuustheid moeten echter zeer duidelijk zijn en bij voorkeur ondersteund wordendoor andere onderscheidende kenmerken zoals verschillen in de ontwikkeling van hetskelet. Voorbeelden hiervan zijn de combinatie van een melk- en een permanent gebit,of van volgroeide en onvolgroeide gewrichtsuiteinden wat aangeeft dat er sprake is vantwee individuen met een verschillende leeftijd. De aanwezigheid van een enkelafwijkend skeletelement is niet voldoende om van meerdere individuen te spreken. Indat geval bestaat namelijk de mogelijkheid dat het afwijkende skeletelement afkomstigis van een eerdere crematie op dezelfde brandstapel, waarbij niet al het botmateriaalverzameld is.7 11.2.4. VerbrandingsgraadDe verbrandingsgraad wordt vooral bepaald op basis van de kleur en textuur van hetbot. Verder wordt gekeken naar scheur- en breukpatronen en vervormingen van hetbot (Afbeelding 11.1.). Deze kenmerken zijn vooral afhankelijk van de hoogte van detemperatuur tijdens het verbrandingsproces, en de duur van dit proces. Een wisselendvet- en vochtgehalte, de aan- of afwezigheid van bloed en de porositeit van hetbeenmerg kunnen ook zorgen voor kleurverschillen in het verbrande bot. Bij hetonderzoek is zowel de overheersende verbrandingsgraad als de range vanverbrandingsgraden binnen de crematiecontext aangegeven waardoor een beeldontstaat van de homo- of heterogeniteit van het materiaal. Dit kan inzicht geven in hetgebruikte verbrandingsritueel.87 Lemmers, 2012.8 Lemmers, 2011; Baetsen, 2010, p. 194. 311
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 11.1.: Overzicht van de verschillende verbrandingsgraden met de corresponderende temperatuur en kenmerken van het botmateriaal (naar: Lemmers 2011). 11.2.5. Fragmentatie en intactheidsratioVan elke crematie is de mate van fragmentatie van de >10mm-fractie bepaald. Er zijnvijf fragmentatiecategorieën die lopen van zeer klein tot zeer groot (Tabel 11.1.).9 Defragmentatie geeft met name een beeld van de kwaliteit van het materiaal. Conclusieswat betreft de behandeling van het crematiemateriaal in het verleden op basis van defragmentatie mogen slechts met de grootst mogelijke terughoudendheid getrokkenworden aangezien post-depositionele processen ook een grote rol kunnen hebbengespeeld bij de fragmentatie van het materiaal. Bij de toewijzing aan eenfragmentatiecategorie is de gemiddelde grootte van de fragmenten uit de >10mmfractie genomen. Categorie Beschrijving Afmeting 1 Zeer klein <15mm 2 Klein 16-25mm 3 Gemiddeld 26-35mm 4 Groot 36-45mm 5 Zeer groot >46mm Tabel 11.1.: Overzicht van de fragmentatiecategorieën.9 Wahl, 1982 312
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De mate van intactheid ofwel intactheidsratio wordt berekend door het gewicht van defragmenten uit de >10mm-fractie te delen door het gewicht van de 3-10mm en>10mm fracties samen. Hier komt een getal uit tussen de 0 en 1. Bij eenintactheidsratio van 0 zijn er geen fragmenten groter dan 10 mm, bij een ratio van 1zijn alle fragmenten groter dan 10mm. De intactheidsratio geeft dus een beeld van deverhouding tussen de grote (>10mm) en middelgrote (tussen de 3 en 10 mm)fragmenten. Verschillen in de mate van intactheid kunnen wellicht wijzen opverschillende graftypen. Te verwachten is bijvoorbeeld dat de intactheidsratio van eenurngraf relatief hoog is.10 11.2.6. LeeftijdOm de skeletleeftijd11 van volwassenen te bepalen wordt gekeken naar desutuurobliteratie (schedelnaadsluiting aan beide zijden van de schedel), de slijtage van hetgewrichtsvlak van de symphysealis pubis (het schaambeen), de botdichtheid van dehumerus- en femurkop en het auriculaire oppervlak van het ilium (het gewrichtsvlak waarhet darmbeen met het heiligbeen articuleert).12 Ondanks dat de leeftijdsschatting opbasis van de schedelnaadsluiting bij inhumaties als weinig betrouwbaar wordt geacht,wordt dit bij crematieresten vaak toegepast aangezien schedelfragmenten in eencrematiecontext relatief vaak goed bewaard blijven. De aanwezigheid van geslotenschedelnaden geeft meer informatie over de leeftijd dan open schedelnaden, aangeziende schedel tijdens het verbrandingsproces juist op deze plaatsen makkelijker scheurt.13De leeftijd van de onvolwassen individuen wordt bepaald aan de hand van de sluitingvan de epifysen (groeischijven) van het postcraniële skelet (het gehele skelet metuitzondering van de schedel)14 en de ossificatie (verbening) van het axiale skelet (bekken,wervelkolom en delen van de schedel).15 Verder wordt gekeken naar de mineralisatie(vorming) en eruptie (doorbreken) van het vaste gebit.16 De dikte van het neurocraniumen de wanddikte van de diafyse van de femur geeft ook een indicatie van de leeftijd.1710 Maat, 1997; Bos/Maat, 2002, p. 3; Baetsen, 2010, p. 193.11 De skeletleeftijd is de leeftijd die op basis van het skelet wordt vastgesteld, ook wel biologische leeftijdgenoemd. Dit kan enigszins afwijken van de kalenderleeftijd van een individu.12 Lovejoy et al., 1985.13 Lemmers, 2011.14 WEA, 1980; Brothwell, 1981.15 Rauber Kopsch, 1952; Wolff-Heidegger, 1954; Maat/Mastwijk, 1995, Schaefer/Black/Scheuer, 2009.16 Ubelaker, 1978; WEA, 1980.17 Wahl, 1983, 2008. 313
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De nauwkeurigheid van de leeftijdsschatting neemt logischerwijs toe naarmate er meerkenmerken beoordeeld kunnen worden. Bij crematieresten zijn er meestal slechts éénof enkele kenmerken te beoordelen waardoor slechts een grove indicatie van de leeftijdgegeven kan worden. De onderstaande leeftijdscategorieën worden hierbij gehanteerd(Tabel 11.2.). Wanneer een nauwkeurigere leeftijdsschatting mogelijk is, wordt dit bij deresultaten apart aangegeven.18Categorie LeeftijdNeonaat <1jrInfans 1 0-6 jaarInfans 2 7-12 jaarJuveniel 13-18/19 jaarVolwassen 20-40 jaarLaat volwassen >40 jaarTabel 11.2.: Overzicht van de leeftijdscategorieën (naar: Grosskopf 1999). 11.2.7. GeslachtHet geslacht van de volwassen individuen wordt net als bij inhumaties bepaald opbasis van morfologische geslachtskenmerken van zowel het bekken (pelvis)19 als deschedel (cranium)20, waarbij de kenmerken van het bekken zwaarder wegen dan die vande schedel. De reden hiervoor is dat de verschillen tussen van het bekken van mannenen vrouwen een biologisch meer zwaarwegende oorzaak hebben (de mogelijkheid tothet baren van kinderen) dan die van de schedel.21 Hierbij worden de individuelegeslachtskenmerken gescoord op een schaal van -2 (zeer vrouwelijk) tot 2 (zeermannelijk).22 Hierbij moet wel aangetekend worden dat het skeletmateriaal er alsgevolg van krimp eerder ‘vrouwelijk’ kan uitzien. Een geslachtskenmerk dat duidelijkrobuust is, is dan ook van meer betekenis dan een minder robuust kenmerk.Ook wordt er gekeken naar de dikte van de cortex van de lange botten. Hierbij geldtals uitgangspunt dat de cortex van vrouwelijke botten een derde tot een kwart dunner18 Grosskopf 1999, p. 39.19 Acsádi/Nemeskéri, 1970; WEA, 1980.20 Broca, 1875; Acsádi/Nemeskéri, 1970; WEA, 1980.21 Baetsen, 2001, p. 24.22 Baetsen, 2001, p. 23. 314
Search
Read the Text Version
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148
- 149
- 150
- 151
- 152
- 153
- 154
- 155
- 156
- 157
- 158
- 159
- 160
- 161
- 162
- 163
- 164
- 165
- 166
- 167
- 168
- 169
- 170
- 171
- 172
- 173
- 174
- 175
- 176
- 177
- 178
- 179
- 180
- 181
- 182
- 183
- 184
- 185
- 186
- 187
- 188
- 189
- 190
- 191
- 192
- 193
- 194
- 195
- 196
- 197
- 198
- 199
- 200
- 201
- 202
- 203
- 204
- 205
- 206
- 207
- 208
- 209
- 210
- 211
- 212
- 213
- 214
- 215
- 216
- 217
- 218
- 219
- 220
- 221
- 222
- 223
- 224
- 225
- 226
- 227
- 228
- 229
- 230
- 231
- 232
- 233
- 234
- 235
- 236
- 237
- 238
- 239
- 240
- 241
- 242
- 243
- 244
- 245
- 246
- 247
- 248
- 249
- 250
- 251
- 252
- 253
- 254
- 255
- 256
- 257
- 258
- 259
- 260
- 261
- 262
- 263
- 264
- 265
- 266
- 267
- 268
- 269
- 270
- 271
- 272
- 273
- 274
- 275
- 276
- 277
- 278
- 279
- 280
- 281
- 282
- 283
- 284
- 285
- 286
- 287
- 288
- 289
- 290
- 291
- 292
- 293
- 294
- 295
- 296
- 297
- 298
- 299
- 300
- 301
- 302
- 303
- 304
- 305
- 306
- 307
- 308
- 309
- 310
- 311
- 312
- 313
- 314
- 315
- 316
- 317
- 318
- 319
- 320
- 321
- 322
- 323
- 324
- 325
- 326
- 327
- 328
- 329
- 330
- 331
- 332
- 333
- 334
- 335
- 336
- 337
- 338
- 339
- 340
- 341
- 342
- 343
- 344
- 345
- 346
- 347
- 348
- 349
- 350
- 351
- 352
- 353
- 354
- 355
- 356
- 357
- 358
- 359
- 360
- 361
- 362
- 363
- 364
- 365
- 366
- 367
- 368
- 369
- 370
- 371
- 372
- 373
- 374
- 375
- 376
- 377
- 378
- 379
- 380
- 381
- 382
- 383
- 384
- 385
- 386
- 387
- 388
- 389
- 390
- 391
- 392
- 393
- 394
- 395
- 396
- 397
- 398
- 399
- 400
- 401
- 402
- 403
- 404
- 405
- 406
- 407
- 408
- 409
- 410
- 411
- 412
- 413
- 414
- 415
- 416
- 417
- 418
- 419
- 420
- 421
- 422
- 423
- 424
- 425
- 426
- 427
- 428
- 429
- 430
- 431
- 432
- 433
- 434
- 435
- 436
- 437
- 438
- 439
- 440
- 441
- 442
- 443
- 444
- 445
- 446
- 447
- 448
- 449
- 450
- 451
- 452
- 453
- 454
- 455
- 456
- 457
- 458
- 459
- 460
- 461
- 462
- 463
- 464
- 465
- 466
- 467
- 468
- 469
- 470
- 1 - 50
- 51 - 100
- 101 - 150
- 151 - 200
- 201 - 250
- 251 - 300
- 301 - 350
- 351 - 400
- 401 - 450
- 451 - 470
Pages: