Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore Geel 1 rapport-klein

Geel 1 rapport-klein

Published by dirk.mervis, 2017-02-14 17:45:07

Description: Geel 1 rapport-klein

Search

Read the Text Version

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Clusters D, E en F bevatten minder grafmonumenten dan bovengenoemde zones, metrespectievelijk 7, 4 en 5 kringgreppels. Afbeelding 9.34.: Detailzicht op kringgreppel cluster E. Afbeelding 9.35.: Detailzicht op kringgreppel cluster F.Groep D schijnt een aparte entiteit te vormen binnen de necropool en is gelegen op enigeafstand ten westen van cluster A. De clusters E en F werden slechts zeer fragmentair 101

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)teruggevonden. De slechte bewaringstoestand van groep E is te wijten aan de ligging vandeze zone binnen het opgravingsareaal. Op deze locatie was er namelijk een hoogte in hetmicroreliëf, waardoor hier de sporen veel harder beploegd werden dan op de rest van de site.Dit kenmerkt zich ook door een grote 'lege' vlek op de allesporenkaart net ten noorden ennoordwesten van deze cluster.Groep F wordt voornamelijk verstoord door de (vroeg)middeleeuwse bewoningskern die opdeze locatie voorkomt. De kringgreppels die hier aangetroffen zijn, werden enkel herkendaan de ‘schaduw’ van de greppelvulling ten opzichte van de gele C-horizont. Bij coupebleken er vaak slechts enkele centimeters greppelvulling over te blijven. Afbeelding 9.36.: Solitaire kringgreppel met urn in de greppelvulling.Eén laatste kringgreppel moet tot slot nog vermeld worden, aangezien deze schijnbaarvolledig losstaat van de necropool (Afbeelding 9.36.). Binnen de ijzertijdnederzetting tennoorden van het grafveld, ten noorden van structuur 003, werd grafmonument KRG1266aangetroffen. Deze randstructuur had een diameter van 3 meter en was circa 20 centimeterbewaard. De vulling bestond uit donkergrijs tot grijs zand en in het noordwesten werd in degreppelvulling een recipiënt uit handgevormd aardewerk aangetroffen. Of deze pot effectiefals urn gebruikt geweest is, kon niet achterhaald worden, aangezien hij in twee delengebroken was en de vulling volledig verdwenen was. Een mogelijk depositie als ritueleoffergave kan derhalve ook niet uitgesloten worden.Hierbij moet tevens de vraag gesteld worden waarom deze randstructuur op deze locatieaangelegd werd en niet binnen de necropool. Vermoedelijk moeten, vanaf het ontstaan vanhet grafveld tot ergens ver in de Romeinse periode, deze grafmonumenten in het landschapherkenbaar geweest zijn. Het zou daardoor logisch zijn dat alle graven zich in deze zonegroepeerden, eens te meer om de symbolische link met de voorouders te bevestigen. 102

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)In Geel werd het ankerpunt (zie supra) waarrond de necropool zich vormde ookaangetroffen. Eén kringgreppel had namelijk een grotere diameter dan alle anderegrafmonumenten en was centraal gelegen binnen het grafveld. De greppel in kwestie wasSpoor 2072 (KRG2072). Deze greppel had een diameter van 9 meter. De rest van demonumenten had een diameter tussen 2,5 en 7 meter. Afbeelding 9.37. toont het aandeelbinnen de totale populatie van de verschillende diameters van de kringgreppels. 2,5m (1,7%) 3,0m (2,55%) 3,5m (3,4%) 4,0m (12,75%) 4,5m (8,5%) 5,0m (16,15%) 5,5m (8,5%) 6,0m (10,2%) 6,5m (5,95%) 7,5m (0,85%) 8,0m (0,85%) 9,0m (0,85%) Afbeelding 9.37. Taartdiagram met de verschillende percentages per diameter.De totale populatie kringgreppels schijnt min of meer normaal verdeeld te zijn (Afbeelding9.36.), waarbij de meeste grafmonumenten een diameter hebben tussen 4 en 6 meter. Demediaan bedraagt 5 meter, met een standaardafwijking van 1,15. Dit houdt in dat ongeveer70% van de kringgreppels een diameter tussen 3,85 en 6,15 meter had. Deze waarden endiameters zijn in overeenstemming met necropolen uit dezelfde periode waarvoor in deKempen een gemiddelde diameter tussen 3 en 7 meter geldt. 103

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2,5m 3,0m 3,5m 4,0m 4,5m 5,0m 5,5m 6,0m 6,5m 7,5m 8,0m 9,0m Afbeelding 9.38.: Staafdiagram van een min of meer normale verdeling volgens diameter.Opmerkelijk is dat hoewel voor het merendeel van de grafmonumenten niet geweten is of dekringgreppel intentioneel onderbroken is, er verder geen dominante windrichting voorkomtwaarnaar de bewuste openingen zich oriënteren (Afbeelding 9.39.). Op gelijkaardige sites inNederland en België komt vaak een globale dominante windrichting voor waarnaar al dezeonderbrekingen zich richten. Voor Someren Waterdael geldt bijvoorbeeld voor dekringgreppels een dominantie windrichting naar het zuidoosten met een hoek tussenmaximaal 113° en 156° en een mediaan van 142° ten opzichte van het noorden44. Voor desite Eikevelden geldt echter een gelijke verdeling over de vier gebruiktetussenwindrichtingen. Gesloten (18,7%) Zuidoost (4,25%) Zuidwest (3,4%) Noordwest (4,25%) Noordoost (2,55%) Onbekend (39,1%)Afbeelding 9.39 Taartdiagram met de verdeling van de verschillende types onderbrekingen.44 Hiddink en De Boer, 2011, p.123. 104

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)LangbeddenEen tweede type grafmonument binnen de necropool van Geel - Eikevelden bestond uit dezogenaamde langbedden45. Dit type randstructuur bestaat uit twee lineaire greppels in plaatsvan een circulaire greppel bij een kringgreppel. Meestal worden de greppels met elkaarverbonden aan beide uiteindes om zo een gesloten randstructuur te verkrijgen. Er bestaatechter ook een variant waarbij deze verbinding niet wordt gemaakt, zoals aangetroffen inEikevelden.Tussen deze greppels wordt eveneens een aarden langgerekte heuvel opgeworpen, volgenshetzelfde principe als een grafheuvel. Dit resulteert soms in immens lange structuren vanvaak enkele tientallen meters lang, waarbinnen één of meerdere bijzetting worden geplaatst.In totaal werden er 16 langbedden aangetroffen. Dit aantal kan mogelijk ook lager liggen,aangezien de meeste bedden in een continue reeks aangetroffen werden. Door ditaaneenschakelen en door het hanteren van een min of meer vaste afstand tussen deindividuele greppels, was het soms moeilijk de verschillende grafstructuren te onderscheiden.In cluster C werd echter een greppel aangetroffen die eenmaal hergraven was. Daarnaastwerden in zone D twee graven tussen drie greppels aangetroffen, waaruit bleek dat deoostelijke greppel van het ene langbed werd herbruikt als westelijke greppel van de tweede.Aan de hand van bovenstaande gegevens werd derhalve besloten bij continue reeksengreppels elke opening tussen een greppelpaar als één monument te tellen, in plaats vantelkens na een grafmonument een leegte over te slaan.Ook hier konden vijf subgroepen onderscheiden worden binnen de necropool (Afbeelding9.41.). Cluster A was de grootste van de verschillende groepen met zes individuen. Vijf vandeze randstructuren werden gevormd door een aaneengesloten reeks van zes greppels. Dezehadden een grijze totdonkergrijze vulling en waren noordoost-zuidwest georiënteerd. Deanalyse van het aardewerk kon geen nauwkeurigere datering aanreiken dan latebronstijd/ijzertijd. Het zesde greppelpaar lag iets ten noorden van de sequentie en had eeniets afwijkende oriëntatie, namelijk naar het noord-noordoosten en zuid-zuidwesten. Ditspoor kon aan de hand van het aardewerk gedateerd worden in de vroege ijzertijd.45 In de catalogus worden deze aangeduid door de afkorting 'LAB' gevolgd door het desbetreffendevolgnummer. 105

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.40.: Overzicht van de langbedden.9.41.: Aanduiding van de verschillende clusters langbedden. 106

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De meest westelijke greppel van de boven vermelde sequentie werd daarnaast doorsnedendoor kringgreppel KRG2748. Het kon echter niet aan de hand van de vulling uitgemaaktworden wel van de twee sporen precedeerde.Deze laatste datering blijkt overeen te stemmen met dateringen van gelijkaardige structurenuit andere opgravingen zoals Someren Waterdael (Afbeelding 9.42.)46, Mierlo-Hout47 en Weert-Raak48, waar deze grafmonumenten eveneens in de vroege ijzertijd worden gesitueerd.Overigens blijkt dat de variant met open uiteinden, zoals aangetroffen te Geel, een vrijzeldzaam type langbed is dat tot voor de vondst te Eikevelden enkel werd aangetroffen opsites binnen een straal van 15 kilometer rond Someren - Waterdael.49 Op deze sites komenechter telkens solitaire langbedden of twee aaneengesloten structuren voor. Dezegrafmonumenten hebben wel dezelfde dimensies en voorkomen als de randstructuren uitGeel, maar de continue sequentie die sommige monumenten soms vormen is tot hiertoeongekend.Afbeelding 9.42..: De necropool van Someren Waterdael I, met gelijkaardige langbedden.5046 De Boer en Hiddink, 2012, p. 126.47 Tol, 2011, p. 96.48 Tol, in prep.49 Kortlang, 2011, p. 147.50 Hiddink en De Boer, 2011, p. 14. 107

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Clusters B en C vertonen hetzelfde patroon als de eerste groep. De greppels zijn noordoost-zuidwest georiënteerd en zijn aaneengeschakeld. In cluster C werd, zoals reeds vermeld, inéén greppel een dubbel gebruik, met een mogelijke hergraving, vastgesteld. In de tweedegreppel van dit langbed werd een zone met crematieresten aangetroffen aan het zuidelijkeuiteinde. Drie houtskooldateringen uit deze sporen leverden drie dateringen op, waarvan ertwee in de buurt van elkaar lagen. Greppel S3504 dateert 380-160 voor Christus (2σ)51,terwijl S3509 tussen 800 en 530 voor Christus52 en S3510 tussen 670 en 410 voor Christus53dateren. Vermoedelijk werd deze eerste datering gecontamineerd bij monstername doorjongere houtskool, of was deze houtskool intrusief in het spoor.De range op deze dateringen is vrij groot. Dit komt door een plateau dat zich bevindt decallibratiecurve van de radiokoolstofdateringen rond de periode van de ijzertijd. Hierdoorbestrijken de resultaten vaak grotere periodes dan bij dateringen van een ander tijdvak. Afbeelding 9.43.: Langbedclusters A en D.51 Datering LTL13569A, CEDAD, Università di Salento.52 Datering LTL13572A, CEDAD, Università di Salento.53 Datering LTL13571A, CEDAD, Università di Salento. 108

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.44.: Langbedclusters B en E. Afbeelding 9.45.: Langbedcluster C. 109

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.46: Zicht op de gecoupeerde langbedden uit cluster DClusters D en E zijn opgebouwd volgens hetzelfde principe als de voorgaande groepen,maar worden toch apart besproken wegens een wijziging in de oriëntatie van de langbedden.Cluster E bestaat uit slechts één langbed, gelegen tegen de noordgrens van fase drie. Gezienzijn ligging maakte dit monument met grote waarschijnlijkheid onderdeel uit vankringgreppel cluster A. De structuur was westnoordwest - oostzuidoost georiënteerd en uitde noordelijke greppel werd eveens een monster verstuurd ter datering. Dit staal was echtergecontamineerd door de middeleeuwse bewoning die zich opdezelfde locatie ontwikkelde,waardoor de radiokoolstofdatering tussen de vierde en de zesde eeuw na Christus dateerde.Cluster D tenslotte was direct ten oosten van kringgreppel cluster C gelegen en maakteeveneens onderdeel uit van deze groep (Afbeelding 9.46.). Deze langbedden kenmerkten zichdoor de aanwezigheid van een crematiecontext tussen beide greppelparen. Dezebegravingen zijn de enige primaire bijzettingen die in relatie tot de langbedden aangetroffenzijn. Het botmateriaal was echter te fragmentair, waardoor geopteerd is dit niet te verzendenter datering.Ook deze groep vertoont een afwijkende oriëntatie ten opzichte van de algemene tendens.Met een noordnoordwest-zuidzuidoost richting staan ze bijna haaks op de gangbare 110

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)noordoost-zuidwest oriëntering. Of deze wijziging in richting ook een weerslag heeft naardatering is echter ongeweten.CrematiegravenAfbeelding 9.47.: Oplijsting van de crematiegraven. De grafcontext wordt weergegeven met donker grijs. 111

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Verspreid tussen alle grafmonumenten uit de vroege ijzertijd werden ook nog 17urnengraven uit de late bronstijd/vroege ijzertijd aangetroffen54. Deze graven waren allenrijk aan houtskool en botmateriaal. Drie varianties werden er herkend tijdens deopgravingscampagne en deze kregen elk een letter A, B of C. Type A bestond uit eenhoutskoolrijk spoor met centraal een botconcentratie. Deze botrijke laag of cluster werd nietgevat in een recipiënt uit aardewerk (Afbeelding 9.48). Vaak werd er wel een kleinere kom alsbijgift mee begraven, maar deze deed geen dienst als urn. Afbeelding 9.48.: Graftype AType B bestond eveneens uit een houtskoolrijke laag, maar hier werd het botmateriaal gevatin een grotere urn of pot (Afbeelding 9.49.). Quasi geen botmateriaal kwam voor in dehoutskoolhorizont, tenzij door verstoring door post-depositionele processen.Type C tenslotte had geen bijgift. Veelal ontbreekt in deze contexten ook het beenderpak,maar werden ze toch als graf geklasseerd door de kenmerkende houtskoollens. 54 In de catalogus worden deze graven afgekort weergegeven met 'GRA', gevolgd door de spoornummer. 112

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.49.: Graf van het type BAlle graven lagen min of meer samen gegroepeerd ten oosten van kringgreppelcluster A enten noorden van kringgreppelcluster C. Kleine kom: 18% Grote pot: 35% Zonder bijgift: 47% Afbeelding 9.50.: Taartdiagram met de onderlinge verdeling (in percentage) per graftype.Analyse van het botmateriaal uit deze grafcontexten werd uitgevoerd door fysischantropologe Birgit Berk en werd opgenomen in dit rapport onder hoofdstuk 11. Oplijsting 113

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)van de sporen leert dat graven zonder bijgift en met een grote pot of urn het meestvoorkomen met ongeveer gelijkwaardige percentages. Graven met een kleine bijgift komende helft minder voor dan deze met een grote urn (Afbeelding 9.50.).Een inkleuring per type op de allesporenkaart kon geen bepaalde spreiding of clustering pertype aan het licht brengen. Alle graven schijnen willekeurig te zijn ingeplant binnen eenregio van circa 700m². Het is echter niet geweten of ook deze urnengraven ooit eengrafmonument als markering gekregen hebben. Opvallend is dat binnen de regio van deurnengraven geen kringgreppels, met uitzondering van één met centrale grafcontext, werdenaangetroffen. Hierdoor lijkt het alsof deze zone doelbewust ongestoord werd gelaten,hoewel deze toch middenin de necropool gelegen was.Dateringen van houtskool en botmateriaal uit deze sporen situeert deze graven in de 9de -10de eeuw voor Christus (Tabel 9.2.). Drie uitschieters wijken licht af van dit beeld. Tweevan deze sporen worden gesitueerd tijdens de 11de - 12de eeuw voor Christus. Hetaardewerk aangetroffen in deze sporen kan ook geen nauwkeurigere datering opleveren,waardoor de mogelijkheid moet overwogen worden of in deze sporen mogelijk ouderehoutskool intrusief aanwezig was.Spoornummer Datering BP Datering Cal BC (1σ) Datering Cal BC (2σ) 4426 2675 ±30BP 845 - 800 BC 895 - 795 BC 4489 2736 ±35BP 920 - 825 BC 1000 - 800 BC 4490 2664 ±50BP 850 - 795 BC 930 - 770 BC 4536 2715 ±30BP 895 - 825 BC 920 - 800 BC 4540 2698 ±40BP 855 - 810 BC 920 - 790 BC 4753 2665 ±30BP 835 - 795 BC 900 - 790 BC 4973 2667 ±40BP 845 - 795 BC 910 - 790 BC 4977 2702 ±30BP 855 - 810 BC 910 - 800 BC 4978 2551 ±50BP 800 - 740 BC 820 - 510 BC 5011 2703 ±45BP 895 - 810 BC 940 - 790 BC 5012 2622 ±45BP 830 - 770 BC 910 - 750 BC 5061 2698 ±35BP 850 - 810 BC 920 - 800 BC 5584 2660 ±40BP 845 - 795 BC 900 - 780 BC 5776 2884 ±40BP 1130 - 1000 BC 1210 - 930 BC 5907 2513 ±45BP 650 - 540 BC 800 - 500 BC 5908 2885 ±45BP 1130 - 990 BC 1220 - 920 BCTabel 9.2.: Oplijsting van de radiokoolstofdateringen van zowel houtskool als botmonsters uit de urnengraven. 114

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)1200 Dateringen Cal BC (1σ)1000 800 600 400 200 0Afbeelding 9.51.: Scatterplot van de dateringen van de graven vermeerderd met één maal de standaardafwijking (67,5% nauwkeurigheid) Dateringen Cal BC (2σ)140012001000 800 600 400 200 0 Afbeelding 9.52.: Scatterplot van de dateringen van de graven, vermeerderd met twee maal de standaardafwijking (95% nauwkeurigheid)Eén spoor werd er ook jonger gedateerd, met name tussen de 6de en 4de eeuw voorChristus Mogelijk is dit spoor eveneens jonger gedateerd door contaminatie van hethoustkoolstaal.Het aardewerk (Afbeelding 9.53.) aangetroffen in deze sporen is kenmerkend voor de ijzertijden daardoor niet nader te dateren. Twee potten kunnen beperkter gestitueerd worden in de 115

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)periode late bronstijd/vroege ijzertijd, hetgeen in overeenstemming is met deradiokoolstofdateringen.––– Afbeelding 9.53.: Selectie aardewerk uit de urnengravenIndien de structuren 002 en 006 effectief van het St. Oedenrode/Oss 2 type zijn, dan zijndeze begravingen mogelijk in relatie te brengen met die occupatiefase van de site. HetSt.Oedenrode gebouwtype wordt namelijk gedateerd op de overgang late bronstijd/vroegeijzertijd55. Aangezien van vele contexten het geslacht niet kon bepaald worden, werd er geenpoging ondernomen om een eventuele schatting van de populatie te ondernemen.55 Schinkel, 1998, p. 192. 116

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)9.5. Bewoning en begraving uit de Romeinse periode 9.5.1. BewoningssporenHoewel reeds vanaf de eerste fase van het onderzoek werd vermoed dat er mogelijk eenbewoningfase uit de Romeinse periode aanwezig was te Geel, werd dit pas bevestigd tijdenshet veldwerk van de tweede fase. In de werkputten met de meeste bewoningssporen enkringgreppels werden talloze revolvertasvormige paalkuilen aangetroffen. Dit type kuilwordt veelal geacht als een gidsspoor voor de Romeinse periode, maar het was pas met devondst van de eerste terra sigillata fragmentjes en een waterput met 60 kilogram tegulae enimbrices dat deze theorie voor het eerst hardop werd uitgesproken. Afbeelding 9.54.: Uitsnede van de allesporenkaart met uitlichting van de Romeinse sporen en structuren.De studie van huisplattegronden uit naburige sites met een Romeinse aanwezigheid toondeaan dat deze component te Geel veel groter was dan aanvankelijk gedacht.Het merendeel van de woonstalhuizen die in Eikevelden werden aangetroffen waren vanhet type Oss Ussen 5 of het Alphen-Ekeren type. Dit eerste gebouw komt voor vanaf de 117

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)late ijzertijd en komt voor tot ver in de Romeinse periode (Afbeelding 9.55.). Het kenmerktzich door een tweeschepige plattegrond met palenkoppels als wandpalen. Voorts komenzeer vaak een excentrische ingangspartij voor. De lengte van deze gebouwen varieerttussen 5,9 en 31,5 meter1. Afbeelding 9.55.: Weergave en reconstructie van het Oss Ussen 5A gebouwtype.2Het Alphen-Ekeren type kenmerkt zich door een centrale rij van drie tot zeven diepemiddenstaanders die het tot zes meter hoge dak droegen. De buitenzijde van het daksteunde soms op palen met vlechtwerk daartussen, dan wel op een soort vakwerkwanden,gefundeerd op liggende balken. Later in de Romeinse periode creeert men soms meer vrijebinnenruimte door één of meer middenstaanders te vervangen door bijzonder zwarewandpalen31 Schinkel, 1998, p. 194.2 Schinkel, 1998, fig. 109.3 Verbeek en Delaruelle, 2010, p. 182-183. 118

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 9.56.: Weergave en reconstructie van Alphen-Ekeren type woonstalhuis.4Gebouwplattegronden type 'Oss Ussen 5'Van het Oss Ussen type werden er vier huizen aangetroffen (Afbeelding 9.57.). Structuren018, 019 en 023 waren noordwest-zuidoost georiënteerd, terwijl gebouw 024 min of meerhaaks hierop was gebouwd. Alle huisplattegronden werden zeer fragmentair aangetroffen.Vaak was enkel de rij nokdragers en enkele palenkoppels van de wand bewaard of enkelepalen van de ingangspartij. Dateringen van deze gebouwen aan de hand van het aardewerkresulteert enkel in een zeer globale periodisering. Al het aardewerk aangetroffen in depaalkuilen van deze sporen was van het handgevormde type en kwam van vormen diegebruikt werden doorheen gans de ijzertijd tot in de vroege middeleeuwen.Enkel bij structuur 024 kon een duidelijke ingangspartij herkend worden. Deze lagconform het typevoorbeeld excentrisch. Waar dit voor de gebouwen uit Oss Ussen5 of4 Schinkel, 1998, fig. 110. 119

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Wijnegem6 echter veelal op de zuidelijke helft gelegen is, is hier de ingangspartijnoordwaarts gelegen. Gebouw 024 bestaat verder uit vier zware nokdragers en was circa 20meter lang. De wandpalen werden slechts zeer sporadisch aangetroffen. Afbeelding 9.57.: Uitlichting van de gebouwplattegronden uit de Romeinse periode.Van structuur 022 zijn er zes nokdragers aangetroffen. Eén nokpaal schijnt bewust ofonbewust te zijn overgeslagen waardoor een grotere binnenruimte gecreëerd werd. Eengelijkaardig fenomeen werd onder andere waargenomen bij gebouw 502 van WeertKampershoek, waar het weglaten van een nokpaal resulteerde in een open ruimte van bijna110 m²7. Gezien de redelijk diepe bewaringstoestand van de overige palen is het zeeronwaarschijnlijk dat het ontbreken van één nokdrager binnen deze constellatie te wijten isaan bioturbatie of andere post-depositionele processen. In Geel resulteerde dit in een openruimte van circa 24 m² (4 x 6 meter).De overige paalkuilen waren gevuld met bijzonder veel verbrande leembrokken. Dezehalfgebakken aarde is een ideale basis om constructiepalen mee te fixeren. De leem is5 Schinkel, 1998, p. 192.6 Cuyt, 1991.7 Hiddink, 2010, p. 103. 120

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)hoogstwaarschijnlijk bouwafval, waarbij hij gerecupereerd werd na het afbranden van eenhuis of na de afbraak van een haard of oven.Afbeelding 9.58.: Oplijsting van de structuren volgens type Oss 5A 121

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Structuur 018 werd slechts zeer fragmentair teruggevonden, aangezien de middeleeuwseoccupatiefase vele sporen vernietigd heeft. In situ kon nog één middenstaander enmogelijk drie palenkoppels van de wandstructuur herkend worden. Het meest noordelijkepalenkoppel bestaat uit drie paaltjes, wat mogelijk een indicatie is van een ingang. Eengelijkaardige ingangspartij werd onder andere aangetroffen bij huis Oss 18 uit Oss Ussen8De laatste aan dit type toegewijde gebouwplattegrond, structuur 019, is een beetje eentwijfelgeval. Van de binnenconstructie werden slechts de twee nokdragers op de uiteindesvan het gebouw aangetroffen en van de wandconstructie enkel de westelijke wandpalen.Deze vormen echter niet de mooie twee aan twee gepaarde palenkoppels die kenmerkendzijn voor het type Oss 5. Uit de opgraving van Oss Ussen zijn gebouwplattegrondengekend waarbij sommige palen als koppel gebouwd zijn, terwijl andere weer solitair staan.Uit dateringen blijkt dat deze huizen eveneens worden gesitueerd in de late ijzertijd, watbetekent dat dit niet geïnterpreteerd kan worden als een overgangstype tussen het Haps-huis en het Oss 5 type.Dit type, Oss 4B genaamd, kenmerkt zich door een centrale rij nokdragers en eenafwisseling van één tot drie wandpalen om de dakconstructie te ondersteunen. Ze warentot 18 meter lang en hadden een ingang aan de lange zijde. Het huis te Geel was circa 23meter lang, wat ongeveer 5 meter9. De locatie van de ingang kon niet bepaald worden.Gebouwplattegronden type 'Alphen-Ekeren'Vijf huizen werden er aangetroffen gebouwd volgens het Alphen-Ekeren type. Tweehoeves lagen er tegen de zuidwestgrens van de opgraving, terwijl de drie andere centraalmiddenin het plangebied gelegen waren. De oriëntatie van de gebouwen varieert vannoordoost-zuidwest naar noordwest - zuidoost.De eerste groep omvat gebouw 021 en 023. Structuur 021 was een tweeschepig gebouwmet drie paalkuilen op één lijn die dienst deden als nokdrager. Het gebouw was 12 meterlang en 6 meter breed. De wand bestond uit enkele palen op regelmatige afstand. In hetnoordoosten van het gebouw is een deel van de ingang aangetroffen. Vooral het zuidelijke8 Schinkel, 1998, p. 192 - 193.9 Schinkel, 1998, p. 193. 122

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)deel van de structuur werd goed bewaard. Gelijkaardige gebouwen werden onder andereaangetroffen te Lieshout en Weert10. Afbeelding 9.59.: Gebouwplattegronden van het Alphen-EkerentypeGebouw 023 heefte een min of meer gelijkaardige opbouw en is eveneens tweeschepig.Dit gebouw kenmerkt zich door de aanzet van een wandgreppel die vanaf de ingang in situwerd aangetroffen Hoewel een dergelijke wandversteviging typerend is voor gebouwen uitde ijzertijd, is dit geen periodegebonden kenmerk. Zoals zovele bouwmethodes is ookdeze tijdsvakoverschreidend en wordt ze nog tot in de Romeinse periode gebruikt.Voorbeelden hiervan zijn onder andere te vinden in Brecht - Zoegweg11 en Weert -10 Hiddink, 2010, p. 102.11 Verbeek en Delaruelle, 2004, p. 232. 123

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Kampershoek12. Het gebouw kon echter niet in zijn totaliteit gedocumenteerd worden,aangezien een deel buiten de westelijke grens van de opgraving gelegen was.Waar de huisplattegronden van de eerste cluster met enige zekerheid konden beschrevenworden, zijn deze van de tweede cluster eerder hypothetisch. Deze hoeves zijn gelegen inde zone met de meeste bewoningssporen. Deze cluster spreidde zich uit over vierwerkputten (16, 30, 31 en 36) en op het meest dense deel werden er gemiddeld 600 sporenper 1000 m² werkput aangetroffen.De sporen binnen deze vaak bebouwde zone dateren uit alle occupatiefases die op deze siteaanwezig zijn, gaande van de ijzertijd tot en met de volle en late middeleeuwen. Nodelooste zeggen dat het aardewerk aangetroffen in vele van deze sporen als intrusief beschouwdkan worden en daar verzeild geraakt is door post-depositionele processen. Zeker voormateriaalcategoriën zoals handgevormd aardewerk, hetgeen over een lange periode gebruiktgeweest is, zijn de weergegeven dateringen louter hypothetisch. Desalniettemin werd ergetracht aan de hand van bestaande en gekende voorbeelden, huisplattegronden teonderscheiden binnen deze dense wolk sporen, maar allicht zijn er talloze structuren overhet hoofd gezien.Structuur 148 beantwoord aan het typevoorbeeld van een Alphen-Ekeren boerderij. Eencentrale rij middenstaanders draagt de dakstructuur, terwijl één rij palen voor de wandzorgt. De volledige oostwand van deze structuur is weggevaagd door de aanleg van eenperceelsgreppel in de nieuwe/nieuwste tijd. De hoeve heeft een noordwest-zuidoostoriëntatie en is ongeveer 15 meter lang en 7 meter breed. De inplanting van dit gebouwkomt overeen met de nabijgelegen structuur 019, die eveneens in de Romeinse periodewordt gedateerd. 9.5.2. RandstructurenGreppelsEén greppel kon met enige zekerheid gedetermineerd worden als een greppel uit deRomeinse periode. Dit spoor was eerder een gracht en bestond minstens uit twee12 Hiddink, 2010, p. 102. 124

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)verschillende gebruiksfases. Spoor 235 was de jongere en spoor 236 de oudere fase. Degracht heeft een noordoost-zuidwest oriëntatie en loopt vanaf het meest noordelijke puntvan de opgraving tot tegen de westwand. Afbeelding 9.60.: Algemeen overzicht van de structuren uit de Romeinse periode. Links bovenaan de greppelstructuur.Binnen beide gebruiksfases zijn nog meerdere organische en anorganische pakkettenvastgesteld, wat wijst op een wisselend debiet, met bijbehorende verzanding, binnen dezegrachtstructuur. Dit wisselende debiet, en de daarbij gepaard gaande transportcapaciteit,gaat schijnbaar gepaard met een sterke af- of aanwezigheid van aardewerk, waarbij hetmerendeel binnen de organische sedimenten voorkomt.Veelal wordt er gestelt dat in riviercontexten een deel van het aangetroffen aardewerkmogelijk getransporteerd werd van een site die meer stroomopwaarts gelegen is.Onderzoek naar dit gegeven leert echter dat dit niet zo eenvoudig is als het lijkt. Om eenscherf van bijvoorbeeld 1 cm² te transporteren is er namelijk redelijk wat debiet, enbelangrijker een redelijk grote stroomsnelheid nodig. 125

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.61.: Grafiek van Hjulström met weergave van de partikelgrootte (X) en de stroomsnelheid (Y). De zone in grijs is de zone waarbinnen de testresultaten van de proefnemingen zich bevonden.13Dit werd onder meer onderzocht door de zweedse geograaf Filip Hjulström, die in 1955een curve opstelde, aan de hand van experimentele data, waarin aan de hand van het eerstebewegen van een object met een bepaalde grootte, de stroomsnelheid werd gekoppeld aandeze patikelgrootte (Afbeelding 9.61.)). Hieruit blijkt dat om een partikel van circa 1 cm² inbeweging te krijgen er een stroomsnelheid van minimaal 1 meter per seconde nodig is.Als voorbeeld leert analyse van de gegevens van de nabijgelegen Grote Nete dat destromen in deze regio niet aan dergelijke snelheden geraken. De normale stroomsnelheidvan de Grote Nete situeert zich ergens tussen 0.35 en 0.37 meter per seconde, terwijl bij dehevige najaarstormen van december 2013, die gepaard gingen met hevige regenval ditopliep tot maximaal 0.52 meter per seconde (Afbeelding 9.62.).13 Hjulström, 1935. 126

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.62.: Historiek van de stroomsnelheid van de Grote Nete voor de maand december 2013. Een duidelijke piek is te bemerken bij de najaarstorm tijdens de kerstperiode.14Het is derhalve onwaarschijnlijk dat de veel kleinere beekloop die langs hetopgravingsgebied loopt voor enig transport van archeologisch materiaal gezorgd kanhebben. Hierdoor is het veilig te stellen dat de scherven die in de verschillendesedimentatiehorizonten voorkomen wel degelijk van deze site afkomstig zijn en dat hunvoorkomen in deze specifieke stratigrafische lagen een andere oorzaak moet hebben gehad.Welke oorzaak dit echter is, kon momenteel nog niet achterhaald worden.Uit beide sporen werd getracht een radiokoolstofdatering te verkrijgen uit goede brokkenverkoold organisch materiaal die werden aangetroffen binnen vegetatierijke horizonten.Deze beide dateringen situeerden zicht echter allebei tijdens de late ijzertijd. Gezien degracht door een nederzetting uit deze periode stroomde is deze houtskool in retrospectieals intrusief te verklaren.14 VMM;be, 2013. 127

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 9.63.: Coupe van de Romeinse greppel S235--S236. De donkere verkleuring rechts bovenaan is greppel S236.Afbeelding 9.64.: Enkele vondsten uit greppel S235. Links onder is een scherf te zien versierd met touwindrukken. 128

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)WaterputtenTwee waterputten konden er in de Romeinse periode gedateerd worden, namelijk waterput2588 en 7802.Waterput 2588 kon enkel gedateerd worden aan de hand van het aardewerk. In dit spoorwerd tevens een opmerkelijke lens tegulae en imbrices bovenin de dempingspakketten van dewaterput aangetroffen (Afbeelding 9.64. en 9.65.). Aanvankelijk werd er gedacht dat dezeRomeinse dakpannen herbruikt waren in de post-Romeinse periode. De afwezigheid vanjonger aardewerk in zowel de putvulling als in de trechtervulling dateert dit spoor echterwel degelijk in de Romeinse periode.De structuur van deze put bestond vermoedelijk uit vlechtwerk. Onderaan de put werdenzeer fragmentair bewaarde sporen van twijgen en takken aangetroffen in een schijnbaarineengevlochten structuur (Afbeelding 9.66.). Deze resten werden ingezameld voor verderonderzoek. Naast deze sporen werden er geen indicatoren aangetroffen van een anderepermanente houten constructie in de waterput. Binnen de vulling van de put werdenenkele houtskoolrijke laagjes aangetroffen. Deze houtskool werd ingezameld voorradiokoolstofdatering. Deze gaf echter een resultaat in de midden ijzertijd, hetgeen teverklaren is aan de hand van contaminatie uit de ijzertijdwaterput S2480 die vlak naastSpoor 2588 gelegen is.Afbeelding 9.64.: Zicht op waterput 2588 met centraal het pakket Romeinse dakpannen. 129

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.65.: Zicht op waterput 2588 met het pakket Romeinse dakpannen vrijgewerkt. Afbeelding 9.66.: Waterput 2588.De tweede waterput S7802 werd tegen de noordgrens van de derde fase aangetroffen. Hijwerd bovenaan zwaar verstoord door de beekloop die, vermoedelijk tijdens de volle 130

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)middeleeuwen, zijn loop ver zuidwaarts verlegd had. Door de oude beekloop was dezelocatie uitzonderlijk vochtig. Reeds tijdens het couperen van de eerste 50 centimeter werder al opstijgend water aangetroffen. Na circa 80 centimeter werden de eerste houtenplanken aangetroffen. Deze bleken echter niet meer in verband te zitten, waarna ze, nadocumentering, verwijderd werden. Verder verdiepen leverde meer balken en planken op,maar geen enkele werd binnen een constructie aangetroffen. Hierdoor kan er beslotenworden dat de binnenconstructie van deze put, tijdens het gebruik, ingeklapt is, waardoordeze niet meer verder gebruikt kon worden. Het bovenste deel van het spoor werd nogdeels gebruikt als afvalkuil.De bodem van de put kon, wegens het alomtegenwoordige water, niet bereikt worden,waardoor niet geweten is hoe diep de constructie ging. Er is getracht te boren naar deonderkant van de put, maar op drie locaties werd telkens na enkele tientallen centimeterseen ondoordringbaar massief aangetroffen.Afbeelding 9.67.: Waterput 7802. De eerste planken die werden aangetroffen waren naar binnentoe ingedrukt. De meeste andere planken zaten niet meer in verband. 131

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 9.68.: Toch zaten nog enkele planken schijnbaar in verband.Op het onderste onderzoeksniveau werden nog enkele planken in verband aangetroffen.Deze vormden een vierkante constructie, waarbij de planken in elkaar haken. Eeneventuele hoekpaal werd niet aangetroffen. Deze constructiemethode voor waterputtenmet in elkaar hakende planken was gangbaar voor waterputten uit de Romeinse periode,maar komt ook nog voor in de vroege middeleeuwen.Alle planken aangetroffen in deze waterput werden opgestuurd voor verdere analyse. Ditresulteerde in een datering tussen 35 voor Christus en de najaar/winter van 27-28 naChristus. Een opmerkelijke vondst is een halfronde plank meen rechthoekig gat en eeninkeping op beide uiteinden (V1683). Waarschijnlijk was dit een deel van het ronde dekselwaarmee de waterput afgesloten kon worden. De andere zijde van het deksel werd nietaangetroffen. Dit zat vermoedelijk nog aan de bovenkant van de put vast ten tijden vanhet inklappen en is op natuurlijke wijze vergaan. Vermoedelijk hebben de twee inkepingenin de halfronde plank als een soort scharnier gewerkt, waardoor dit deel open geklapt konworden om water te kunnen scheppen. Het rechthoekige gat in de plank vertoont geenslijtagesporen, die te verwachten zijn indien er een touw of ketting door het gat heen enweer getrokken zou zijn. Mogelijk was dit gat een onderdeel van een constructie waarmeede waterput tijdelijk vergrendeld kon worden. 132

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 9.5.3. BegravingEr werden drie kuilen aangetroffen die mogelijk als begraving kunnen geïnterpreteerdworden. Deze waren gelegen in de noordoosthoek van fase twee. Eén van de mogelijkegraven was centraal in een kringgreppel gelegen, terwijl de twee anderen naast diezelfdekringgreppel werden aangetroffen. Binnen de sporen werd er geen botmateriaalaangetroffen, maar de aard van het spoor doet denken aan een Romeins brandrestengraf.Deze begravingsvorm gelijkt sterk op de urnengraven uit de late bronstijd - vroege ijzertijd,maar waar de crematieresten tijdens deze laatste periode in een pot of urn worden bijgezet,is dit in de Romeinse periode veelal in een kuil in de grond. Occasioneel worden erbijgiften meegegeven aan de overledene. Deze worden soms in een speciale nis bijgezet.Kenmerkend aan dit soort graven is een duidelijke houtskoollens binnen de grafkuil. Ditkomt door het cremeren van de overledene boven de grafkuil, waarna de resten in de kuilworden gedeponeerd. Afbeelding 9.69.: Zijaanzicht van graf 3008 met onderaan een duidelijke houtskoollens.De graven waren noordwest-zuidoost georiënteerd. Eén van de graven was centraalbinnen een kringgreppel ingeplant. Of dit intentioneel was en of dit een hergebruik vaneen ouder grafmonument inhield, kon niet achterhaald worden. Het is echter zeer goedmogelijk dat deze grafstructuren uit de ijzertijd nog in het landschap herkenbaar waren,waardoor een intentionele inplanting niet ondenkbeeldig is. Ook de ligging van de tweeandere graven, net buiten de kringgreppel van het grafmonument is bijzonder merkwaardig. 133

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Een vergelijkbaar voorbeeld is onder meer te vinden in Someren - Waterdael. Hier werd inhet Romeinse grafveld van vindplaats 6 een aantal kuilen aangetroffen waarin een lenshoutskool werd aangetroffen. Dit type 'C' werd geïnterpreteerd als resten van debrandstapel of van rituele bijzettingen, aangezien er slechts in twee kuilen een weinig botwerd aangetroffen. Desalniettemin werden ze toch als graf mee geklasseerd en werden zegelieerd aan het Duitse Brandgrubengrab15.Er werden uit deze graven twee monsters geselecteerd voor radiokoolstofdatering. Demonsters komen beide van hetzelfde graf, maar elk uit een andere laag. Beide dateringensitueren zich tussen 130 en 250/260 na Christus.15 Hiddink, 2011, p. 135 - 136. 134

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)9.6. Vroeg - middeleeuwse bewoning 9.6.1. BewoningssporenNa de grote leegte, volgend op de Romeinse periode, begon vanaf de 6de eeuw deherbevolking van onze contreien. Het zal nog ongeveer 200 jaar langer duren voor er ookeffectief bewoning op de site eikevelden aangetroffen kon worden. Deze mensenvestigden zich op de locatie waar voordien het grafveld uit de ijzertijd, de Romeinsebewoning en later ook vol middeleeuwse huizen gebouwd werden. Desalniettemin werdeneen aantal structuren en waterputten uit deze periode aangetroffen. Afbeelding 9.70.: Overzicht van alle vroeg middeleeuwse structuren en waterputten.Waar in de Romeinse periodes en de volle middeleeuwen de huisplattegronden binnenenkele typevoorbeelden te vatten zijn, wordt er in deze periode meer gediversifieerd quavormen. Huizen worden gebouwd met twee tot zes schepen en drie tot negendwarsbeuken, hetgeen resulteert in een afwisseling van lange smalle tot korte brede huizen,met alle mogelijke tussenvormen. Een overzicht is onder meer te vinden in de publicatie 135

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)van Verwers uit 199816. Of deze diversiteit een weerslag is van het experimenteren enzoeken naar de meest efficiënte vorm of gewoon een getuige zijn van de noden van hetmoment is niet geweten.Naast de gewone structuur met even verdeelde palenrijen verschijnt er ook een gebouwwaarbij de buitenzijde wordt gevormd door twee dicht bij elkaar staande palenrijen.Hierdoor wordt de binnenkern deels vrij gelaten wat resulteert in meer bruikbare ruimte.Een volgende variant met slechts één palenrij als wandstructuur zou dan een directevoorloper kunnen zijn van de volmiddeleeuwse boothuizen.Afbeelding 9.71.: Overzicht van de vroeg middeleeuwse bewoning.De meest markante gebouwen zijn twee grote structuren (STR012 en STR033) 24 meterlang en 6 meter breed (Afbeelding 9.72.). Ze zijn volgens een noordoost-zuidwest richtingingeplant en bestaan uit twee rijen grote zware palen die de dragende constructie vormen.In sommige paalkuilen werd het negatief van de kern van de paal nog aangetroffen. Detwee gebouwen overlappen elkaar deels, hetgeen een simultaan voorkomen uitsluit. Erwerd geen indicatie van een toegang aangetroffen, waardoor het gissen is waar deze ergensgelegen is.16 Verwers, 1998, p. 199-360. 136

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Gelijkaardige structuren komen onder meer voor in Breda17, Grave-Escharen18, Poppel -Hondseinde19 en Someren Waterdael III20. In Brecht-Zoegweg21 werden ook gebouwen uit Afbeelding 9.72.: Overzicht van de structuren 011, 012, 031 en 033.de vroege middeleeuwen aangetroffen, maar deze waren opmerkelijk korter dan dezestructuren. In Poppel werden deze langwerpige gebouwen gedateerd in de Merovingischeperiode, rond de 6de eeuw22. Deze hoeve was ongeveer 18 meter lang en 6 meter breed,hetgeen vergelijkbaar is met de structuren te Eikevelden. Ook te Someren Waterdael IIIworden vergelijkbare structuren in de Merovingische periode gedateerd23.17 Meijlink/Lanzing, 2006, fig.10.10.18 Verwers, 1998/1999, p. 268.19 Annaert, Roovers en Verbeek, 1997, p. 51 - 52.20 De Boer en Hiddink, 2012, p. 78.21 Verbeek en Delaruelle, 2004, p. 267.22 Annaert, 2009, p. 50 - 51.23 De Boer en Hiddink, 2012(2), p. 359 - 369. 137

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Of deze gebouwen eveneens uit deze periode dateren is onzeker. Het aardewerk geefteerder aan dat deze rond het eind van de 8de eeuw, begin 9de eeuw dateren. In de meestzuidelijke structuur werden scherven aangetroffen daterend uit de periode 650 - 700,waardoor deze structuur mogelijk de noordelijke prédateerde. Afbeelding 9.73.: Overzicht van de overige structuren uit de vroege middeleeuwen.Twee kleinere gebouwen (STR 011 en 031) stonden haaks ten westen van de lange hoevesingeplant en hadden een noordwest-zuidoost oriëntatie (Afbeelding 9.71.). Van deze 138

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)gebouwen werden enkel de wandpalen aangetroffen (Afbeelding 9.72.). Binnen Structuur011 kon nog een paal onderscheiden worden die mogelijk een nokstijl was. Ook dezegebouwen overlappen elkaar deels, waarbij gebouw 011 iets naar het oosten verschoven ligtten opzichte van 031.Deze gebouwen dateren ongeveer in dezelfde periode als de eerder vermelde langerestructuren. Structuur 031 wordt gedateerd in de periode 650 - 710, terwijl 011 tussen 760en 890 wordt gesitueerd. Beide dateringen werden bekomen door middel vanradiokoolstofdatering.Structuren 013 en 028 liggen dicht bij bovenvermelde gebouwen. Huis 028 wordtdoorsneden door STR011 en 031, terwijl STR013 net ten zuiden van deze cluster gelegenis. Beide gebouwen liggen volgens eens noordoost-zuidwest oriëntatie en zijn ongeveereven groot. Ze zijn ongeveer 12 meter lang en 6 meter breed. STR013 is eveneens van hetéénbeukige type met vier zware palen aan weerskanten van de lange zijde. Gebouw 028daarentegen is vermoedelijk van het driebeukige type. De binnenindeling is echter eenbeetje een rommeltje. Deze schijnbaar minder stricte rangschikking van de palen is echterkenmerkend voor deze periode en is op te merken op elke site met een vroegmiddeleeuwse aanwezigheid.Gebouwen 026, 027 en 030 lagen verder verwijderd van de boven vermeldde gebouwen.Ze lagen tegen de oostgrens van het opgravingsareaal (Afbeelding 9.71.). Structuur 026 iseen rechthoekige hoeve van 11 bij 6 meter. Binnenin de constructie is er echter een wirwarvan palen aangetroffen, hetgeen de eigenlijke dragende palen maskeert. Vermoedelijkvertegenwoordigen deze extra kuilen één of meerdere herstellingsfases.Structuur 027 is vermoedelijk tweebeukig van aard. Enkel de buitenste randspalen enmogelijk twee palen van de kernconstructie werden aangetroffen. Het gebouw was 8 bij 5meter en had een noordoost-zuidwest oriëntatie. Gezien de beperkte omvang van depaalkuilen is het waarschijnlijk dat dit gebouw eerder als stal of opslagruimte moetgeklasseerd worden in plaats van als huis.Gebouw 030 tenslotte had eveneens dezelfde oriëntatie als bovenvermelde structuren enwas ongeveer 10 bij 6 meter groot. Het had een driebeukige opbouw met vermoedelijk vier 139

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)rijen van telkens zes palen. In de noordelijke helft ontbreken een aantal paalkuilen door deverstoring van de middeleeuwse beekloop die hier in de 12de-13de eeuw stroomt (zieinfra).Tegen de westgrens van het onderzoeksgebied werd een laatste bewoningskernaangetroffen (STR029 en 032) (Afbeelding 9.71.). Twee huizen werden hier gedateerd uit devroege middeleeuwen. Deze gebouwen waren pal boven elkaar gelegen. Een eerste fase(STR032) van dit huis bestond uit een tweeschepige constructie met een centrale middenrijpalen (Afbeelding 9.73.). Eén helft van dit gebouw is buiten het onderzoeksgebied gelegen,waardoor het gissen is naar de totale lengte. Opmerkelijk zijn de vier wandstijlen centraalop de kopse zijde. Vermoedelijk dateren de twee spiekers die ten oosten van dit gebouwgelegen zijn ook ten tijde van deze bouwfase.Tijdens een tweede fase (STR029) wordt dit gebouw vergroot en worden de centrale rijnokdragers ontdubbeld en dichter naar de wanden toe geplaatst. Zo ontstaat eendrieschepige constructie met zware palen in de kernconstructie. Vergelijkende voorbeeldenvinden we onder andere te Deurne24 en te Someren-Waterdael III, waar een quasi identiekeconstructie is waargenomen. Hier werd deze constructie gedateerd begin 8ste eeuw naChristus25. In Geel werd een datering bekomen door middel van radiokoolstofdatering.Eén van de paalkuilen van de Structuur 029 leverde voldoende houtskool voor eenaccuratie datering. Deze situeert deze structuur tussen 660 en 830 na Christus. Indien dekleinere bouwfase inderdaad jonger was, dateert deze hoogstwaarschijnlijk uit de overgangMerovingische naar Karolingische periode. 9.6.2. RandstructurenBijgebouwenOok hier moet vermeld worden dat vele bijgebouwen mogelijk tot deze periode behoren,maar dat deze simpelweg niet geplaatst kunnen worden wegens het gebrek aan dateerbaarmateriaal. Toch werden er een aantal bijgebouwen aangetroffen, die met enige zekerheidaan de vroege middeleeuwen toegeschreven kunnen worden.24 Hiddink, 2008, fig. 7.5.25 De Boer en Hiddink, 2012(2), p. 359 - 369. 140

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Spiekers 127 en 128 zijn zeer dicht bij de gebouwen 029 en 032 gelegen. Twee palen vandeze bijgebouwen oversnijden echter Structuur 029, waardoor deze niet anders dan totStructuur 032 kunnen behoren. Dit dateert deze spiekers rond de overgang Merovingische- Karolingische periode. Gebouw 080 heeft gelijkende paalkuilen als bovenvermeldestructuren, waardoor dit eveneens in deze periode gedateerd kan worden. Of dit bijgebouwbij Structuur 029 of 030 behoorde kon echter niet vastgesteld worden.Ook spieker STR141 dateert vermoedelijk uit de vroege middeleeuwen. Hij is gelegen nabijde gebouwen 011, 013 en 031. Hij oversnijdt echter deels gebouw 013, waardoor hij eerderbij Structuur 011 of 013 te plaatsen valt. Ook hier is een nadere bepaling niet mogelijk metde voorhand liggende gegevens.WaterputtenVijf waterputten werden er aangetroffen uit de vroeg middeleeuwse periode. Deze werdenruwweg onderverdeeld in twee groepen. Een groep was er gelegen tegen de noordwestgrens van het opgravingsareaal, terwijl de tweede tegen de westgrens gelegen was.Opmerkelijk was dat er binnen de centraal gelegen vroeg middeleeuwse bewoningsclustergeen waterputten werden aangetroffen.Binnen deze twee groepen, kon nogmaals een onderscheid gemaakt worden tussenwaterputten met een houten constructie gemaakt met een uitgeholde boomstam of een putmet een binnenstructuur uit houten planken en palen. In de noordwestelijke clusterwerden twee waterputten aangetroffen, één boomstam- en één plankenput. De anderegroep had één plankenput meer.BoomstamputtenBoomstamputten zijn typerend voor de middeleeuwse periode. Ongeveer 80% van dezestructuren komt voor tussen de 11de en 13de eeuw26. Toch worden er al vanaf deRomeinse periode van deze putten geslagen27.De putten (WAP 1377 (Afbeelding 9.75.) en 3740 (Afbeelding 9.76.)) waren beidenopgebouwd volgens hetzelfde principe. De boom werd in vier verschillende delengespleten en naderhand door middel van vlechtwerk van wilgentenen door speciaal26 Lange, S. persoonlijke mededeling.27 Hiddink, 2010, p. 280 141

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)voorziene openingen in het hout, weer aan elkaar gezet. Vermoedelijk moet de put uit éénsegmenten tot aan het maaiveld bestaan hebben, maar door de slechte bewaring bovengrondwaterniveau werd enkel het onderste deel van de put aangetroffen. Dehoutconstructie was gemiddeld tussen twee en drie meter bewaard. Na documenteringwerd de boomstam integraal met vulling gelicht en ex situ verder onderzocht enbemonsterd. De inhoud werd volledig gezeefd op zoek naar archeologische artefacten. Afbeelding 9.75.: Boomstamput 1377. Afbeelding 9.76.: Houtconstructie boomstamput 1377. 142

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De aanlegtrechter werd van beide putten op een identiek manier aangelegd. Bovenaanwerd een brede zone ontgraven en door middel van een schuin aflopende helling werd ergradueel verdiept. Vanaf ongeveer 1,50 meter werd er verticaal naar beneden verdiept totde gewenste diepte bereikt was. Gemiddeld was de aanlegtrechter onderaan 30 tot 50centimeter aan weerszijden breder dan de eigenlijke houtconstructie. De helling van detrechter was bij waterput 1377 iets vlakker dan bij put 3740, waar er bijna geen verschil wastussen de verticale verdieping en het bovenste deel.Opmerkelijk was dat bij put 3740 een groot deel van een zijtak aan de put werd gelaten,hetgeen zeker een hindernis bij het plaatsen van de put moet geweest zijn. Vermoedelijkmoet deze tak een te grote tijdsinvestering geweest zijn om te verwijderen. De locatie vandeze zijtak is vermoedelijk dicht bij de kruin van de boom. Gezien dit deelonder 1,5 metersediment zat en er in deze put toch een duidelijk negatief was van de putvulling is ditmogelijk een indicator van een opbouw met meerdere segmenten.Afbeelding 9.77: Waterput 3740 met links de opmerkelijke zijtak. 143

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De vulling van de put bestond in beide gevallen uit donkergrijs sediment. De afwezigheidvan brokken C-horizont en het voorkomen van een quasi volledig negatief van dekernvulling doet vermoeden dat deze putten reeds gedicht werden alvorens ze kondeninstorten28. Een extra indicator die deze theorie kan staven is het voorkomen van een denspakket eikebladeren, takken, twijgen en eikels zonder tussenliggende sediment onderin put1377 (Afbeelding 9.78.). Het blijkt alsof dit pakket het resultaat is van een intentioneledeponering in plaats van gradueel aangroeien van een organische laag onderin de put doorhet inwaaien van bladeren. In eerste instantie werd gedacht aan een manier om het water tezuiveren van zand en onzuiverheden. Eikebladeren maken water echter zuur, hetgeen nietwensbaar is voor drinkwater. Gezien er geen sporen werden gevonden van ambachtelijkeactiviteiten waar zuur water wel voor gebruikt zou kunnen worden, zoals onder andereleerlooien, is de huidige hypothese dat deze bladeren in de waterput werden gedeponeerdals een verlatingsritueel.Afbeelding 9.78.: Het bladerpakket uit boomstamput 1377.28 De Boer en Hiddink, 2012, p. 439-443. 144

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)In dit bladerenpakket werd nog een eiken schijf aangetroffen, hetgeen mogelijk deonderkant van een emmer was. Van een eventuele wandconstructie van een emmer, zoalslammellen berkebast of duigen, werd niets aangetroffen.Duidelijke pakketten met hoge concentraties aardewerk konden niet onderscheidenworden, waardoor, indien deze putten naderhand als afvalput gebruikt werden, ditvermoedelijk organisch van aard was.De gebouwen waartoe deze waterputten behoorden werden niet aangetroffen. Gezien put1377 quasi tegen de noordwestgrens van de opgraving gelegen was en put 3740 dicht bij dewestgrens, liggen de bijbehorende hoeves mogelijk buiten het onderzoeksgebied.Van beide putten werden stalen ingestuurd voor datering via dendrochronologie. Deresultaten van dit onderzoek situeert beide putten rond het einde van de achtste eeuw.Waterput 1377 (WAP1377) zou geslagen zijn in 785 na Christus, terwijl WAP3740 in hetnajaar/de winter van 782/783 na Christus geslagen is. Uit deze periode werd eveneensbewoning aangetroffen op de site.Een gedetailleerd onderzoek van het hout en de inhoud van de waterputten is te vinden inhoofstuk 12.PlankenputtenDe overige drie waterputten (WAP1479, WAP3342 en WAP3916) hadden een interneconstructie opgebouwd uit vier hoekpalen met daartegen planken bevestigd. Bij dezeputten werd de aanlegtrechter tot onderaan met een schuine wand aangelegd, in plaats vaneen deel met een quasi loodrechte wand zoals bij de boomstamputten. 145

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 9.79.: Waterput 1479. Links onderaan werd een balk met bouwverbinding aangetroffen. Afbeelding 9.80.: Constructie van waterput 3342. 146

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Van de putten 1479 en 3342 werd van de constructie nog enkel de onderste twee plankenaangetroffen en een restant van de hoekpalen (Afbeelding 9.80.). Dit was ongeveer tussen 50en 80 centimeter gerekend vanaf de bodem van de put en was ongeveer de een derde tot dehelft van de totale hoogte van de waterput. Bij put 3916 werd er echter meer houtbewaard. Hier werden tot zeven lagen planken aangetroffen onder het grondwaterniveau.De eigenlijke onderkant van de put kon wateroverlast echter niet gedocumenteerd worden,waardoor niet geweten is of de volledige constructie onderzocht is. Ook hiervertegenwoordigt het aangetroffen hout ongeveer een derde van de totale hoogte van deput.Afbeelding 9.81.: Balk met bouwverbinding aangetroffen in waterput 1479.Opmerkelijk is dat bij alle putten de planken niet passend zijn gemaakt voor de constructie.Vele planken steken een heel deel buiten de hoekpalen, waardoor het lijkt of ze nietspeciaal voor deze constuctie gemaakt zijn. Bij voorbeelden uit de Romeinse periodewaren alle planken mooi van hetzelfde formaat met ordelijke zwaluwstaartverbindingen ofhaakten de planken mooi in elkaar door middel van op maat gemaakte uitsparingen29.Hier werden de planken echter gewoon op elkaar gestapeld zonder zichtbare bevestigingaan de hoekpalen. In de planken van waterput 3916 werden wel uitsparingen voorzien,29 Hiddink, 2005, p. 131. 147

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)waardoor deze vast in elkaar haakten. De lengte van de verschillende elementen was echterook hier zeer variabel.In waterput 1479 werd naast planken uit een variërende houtsoort ook één balkaangetroffen die eveneens dienst deed als horizontale versteviging. Het uiteinde van debalk werd bewerkt tot een I-vormig verbindingselement, zoals bij de constructie van huizenwordt gebruikt (Afbeelding 9.81.). Deze balk werd geïnterpreteerd als recuperatiemateriaal,hetgeen naderhand door datering met dendrochronologie ook bevestigd werd. Tussen dedatering van een hoekpaal, die hoogstwaarschijnlijk intentioneel voor deze constructie werdgemaakt en de bovenvermelde balk zat ongeveer 70 jaar tijdsverschil. Afbeelding 9.82.: De constructie van waterput 3916. Door het overvloedige water kon deze put niet tot de bodem onderzocht worden.De kernvulling van de putten 3342 en 3916 werd eveneens geïnterpreteerd als restantenvan pakketten rijk aan organisch materiaal. Bij deze waterputten werd er geen spoorgevonden van het inklappen van de constructie voor de demping. Bij put 1479 was dit wel 148

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)het geval. Hier werd vanaf net boven het constructiehout tot bovenaan het archeologischvlak verschillende lagen rijk aan brokken C-horizont aangetroffen. Ook binnenin deconstructie werden dergelijke brokken aangetroffen, hetgeen wijst op een plotsklapstoeklappen van de waterput.In deze putten werd, zoals in quasi alle waterputten te Eikevelden, bijzonder weinigartefacten aangetroffen. Ofwel kan dit betekenen dat de eigenlijke afvalkuilen zich buitende nederzetting bevonden en al het groffe afval daar gedumpt werd, ofwel dat veel van hetaardewerk herbruikt werd als grondstof voor vermagering van de klei voor het maken vannieuw aardewerk. Dit laatste houdt inherent het voorkomen van een zekere ambachtelijkeactiviteit in. Uit deze periode werd echter geen spoor gevonden van pottenbakkersovensof kleiwinning.De datering van deze drie waterputten werd uitgevoerd aan de hand vandendrochronologie. Alle waterputten leverden hout met voldoende jaarringen, waardooreen accurate datering bekomen werd.Van put 3342 werd slechts één plank geschikt bevonden voor dendrochronologischonderzoek. Deze dateerde uit 778 na Christus. Uit putten 1479 en 3916 werden telkenstwee stalen geanalyseerd. Een van de hoekpalen van put 1479 dateert uit 829 na Christus,terwijl één van de planken tussen 758 en 766 na Christus dateert.Een zelfde beeld is te zien bij put 3916, waarbij één staal uit 808 na Christus en een anderuit 814 na Christus dateert.Deze resultaten geven weer dat er inderdaad voor het aanleggen van deze waterputten houtherbruikt werd van afgebroken gebouwen. Hiervoor werd materiaal gebruikt dat nietgeleden had onder de elementen, zoals onder ander de horizontale balken tussen denokdragers van het dakgebinte en planken van de binnenmuren. Getuige hiervan is onderander het I-vormige profiel aangetroffen in waterput 1479.Ook hier kon bij twee waterputten geen bijbehorende bewoning worden aangetroffen.Zowel put 1479 als 3342 liggen echter tegen een grens van het onderzoeksgebied, waardoorde bijbehorende bewoning mogelijk buiten de opgraving gelegen is. Put 1479 ligt tennoorden van de boomstamput 1377 tegen de noordwestgrens van de opgraving, terwijl put3342 tegen de noordgrens van onderzoeksfase twee gelegen is. 149

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Enkel van waterput 3916 kon de bijbehorende bewoning aangetroffen worden. Het gaathier om de Structuren 029 en 32. De grootste van de twee gebouwen, Structuur 029, wordtgedateert tussen 660 en 830 na Christus, hetgeen binnen het vooropgestelde tijdskader past.Ook van deze putten kan een gedetailleerd onderzoek van het hout en de inhoud gevondenworden in hoofdstuk 12.9.7. Laat vroege- en volmiddeleeuwse bewoning 9.7.1. Bewoningssporen De bewoningskern vanaf de 9de eeuw bevond zich hoofdzakelijk op het centrale en oostelijke deel van het onderzochte gebied. In totaal werden er tien gebouwplattegronden aangetroffen die uit laat vroege- of volmiddeleeuwse periode.Afbeelding 9.83.: Algemeen overzicht van alle structuren, greppels, grachten en waterputten die gedateerd worden eind vroege- of volle middeleeuwen.Deze huizen zijn gekend als bootvormige huisplattegronden, wegens de kenmerkendescheepsrompvormige dakconstructie. De betrachting om binnenin meer ruimte te 150


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook