Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore Geel 1 rapport-klein

Geel 1 rapport-klein

Published by dirk.mervis, 2017-02-14 17:45:07

Description: Geel 1 rapport-klein

Search

Read the Text Version

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) - Horizontally everted and thickened with a slightly rounded pointed edge.Deze dekseltypes dateren voornamelijk in de late 9de eeuw en in één enkel geval eerder deeerste helft van de 10de eeuw.Een zelfde beeld komt naar voor in de 83 contexten die werden geselecteerd door deaardewerkspecialist.Enkele opvallende vondsten zijn onder meer het voorkomen van manchetranden in 15vondstcontexten, dewelke worden gedateerd tussen 1050 en 1075. Ook werden 9 schervenherkend met een tapering pointed rim, uit de eerste helft van de 10de eeuw.Acht scherven werden opgemerkt met verfversiering. Het baksel van één scherf is zo fijn dathet mogelijk beschilderde Badorf-waar betreft. Ook werd beschildering in combinatie metrolstempelversiering vastgesteld. Dit wordt gecategoriseerd als het zogenaamde Hunneschans-type, hetgeen dateert uit de tweede helft van de 9de eeuw.Het merendeel van de aangetroffen types zijn vooral Huy 9a/b en 9c, maar ook het metallique,gespikkelde blauwgrijs Huy 4b aardewerk komt voor. Deze laatste wordt gedateerd in de late8e tot eerste helft 9de eeuw.Opvallend binnen deze contexten is dat ook hier versinterde waar (fused ware, near-stonewareof stoneware-like ware) toch meer dan sporadisch voorkomt.Tot slot komen in mindere mate grijs aardewerk, Andenne-type aardewerk, Mayen-type enBadorf/Walberberg-type aardewerk voor.Ten slotte werd ook een getracht de voorheen ongedateerde waterput S5950 aan de hand vanhet aardewerk te herevalueren. Opmerkelijk is dat in de onderzochte assortimenten uit dezewaterput het Midden-Maaslands aardewerk meer dan 90% van alle scherven beslaat. Het groshiervan is te determineren als type Huy 9c, gevolgd door Huy 10 en Huy 9a/b. Huy 8/9e en9d komen slechts één maal voor.De resterende 10% wordt gevormd door intrusieve aardewerkfragmenten met onder anderehandgevormde waar, grijsbakkend aardewerk en Andenne-type aardewerk (productiefase IIIb-IV). Mogelijk zijn de handgevormde scherven in de waterput verzeild geraakt bij aanleg vande put. De anderen kunnen mogelijk bij demping of naderhand door bioturbatie in de vullinggeraakt zijn. 251

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.6.3. Korte schets van het Geels vroegmiddeleeuws assemblage.Onderstaande Tabel 10.21. geeft bondig overzicht van het aantal aangetroffen schervenper baksel- en/of aardewerktype vroeg-middeleeuwse sporen residueel totaal percentageMerovingisch gladwandig 3 3 2,33%Merovingisch ruwwandig 13 1 14 10,85%Hessen-Schortens/kogelpot 8 8 6,20%Handgevormd 24 24 18,60%\"Kogelpot\" 4 4 3,10%Badorf 24 19 43 33,33%Walberberg 12 6 18 13,95%Mayen 6 4 10 7,75%Gedraaid vroegmiddeleeuwws grijs 3 3 2,33%Karolingisch gesmoord/Mayen 2 2 1,55% totaal 99 30 129 100,00%Tabel 10.21.: Schets van het aantal aangetroffen scherven per per baksel- en/of aardewerktype, volgens “context”, zonder Huy aardewerk.Met de interpretatiegegevens van Geel moet met enige voorzichtigheid wordenomgesprongen.In de directe omgeving van de site Eikevelden is slechts één kwantificeerbare contextals vergelijkingsmateriaal bekend. Het betreft spoor S81 op de site Brecht-Hanenpad.114Het aandeel Karolingisch gesmoord betreft op beide sites minder dan 2%. Badorf isrelatief minder aanwezig in Brecht (24,5%) dan in Geel (33% of eerder 47%115). Hetroodverschraald handgevormd vormt in Brecht circa 6% van het aardewerkspectrum.Deze waarde is min of meer gelijkwaardig aan deze aangetroffen in Geel.Wanneer men voor voor context S81 op de site Brecht kijkt naar het percentage lokaalaardewerk dan is dat 67% voor de individuele context en 56% op siteniveau. OpGeels siteniveau is dit eerder ongeveer 28%, hetgeen impliceert dat importen hierdomineren in de vroege middeleeuwen.114 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 304-305.115 Gezamenlijk percentage van Badorf en Walberberg. 252

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het merendeel van het Huy-type aardewerk lijkt te dateren vanaf de late 9de eeuw totde eerste helft van de 10de eeuw. Mogelijk is er met het Huy 4b aardewerk reeds eenvroegere fase aanwezig die start vanaf de late 8e eeuw.Deze periodisering blijkt in overeenstemming met de radiokoolstof- endendrochronologiedateringen van de verschillende structuren en waterputten. Dezesitueren zich globaal tussen 670 en 829 na Christus. Daarnaast is er een tweedeperiode van 850 tot 1077. 10.6.4. Ruimtelijke ordening van het vondstmateriaalEr werd een verspreidingskaart (Bijlage B9.3e) voor de vroeg middeleeuwse materielecultuur gemaakt. Hieruit bleek dat het aardewerk uit deze periode quasi overal op desite voorkomt. Echter er doet zich een duidelijke clustering voor in de oostelijkewerkputten van fase 2 en deze van fase 3. Dit impliceert een vroeg-middeleeuwseoccupatie, maar gezien de post-depositionele processen op de site is het eveneensmogelijk dat dit aardewerk (deels) vergraven is.10.7. Volmiddeleeuws en pril laat middeleeuws aardewerk 10.7.1. Inleiding en methode Ongeveer een 1300-tal scherven kunnen met enige zekerheid toegeschreven worden aan de volle middeleeuwen116 en/of de aanvang van de late middeleeuwen117. Dit aantal is aangetroffen over 398 verschillende spoor- en laagnummers. Iets meer dan de helft is groter dan 2cm². Gezien het gebrek aan omvangrijke contexten, de aanzienlijke verspreiding over de verschillende sporen en de relatief grote fragmentatiegraad is besloten al dit aardewerk samen ter studie te nemen. Dat heeft natuurlijk implicaties voor de datering(en), die noodzakelijkerwijs ruimer blijven dan bij een gesloten context mogelijk zou zijn. Bovendien zorgt dit samen nemen ervoor dat ondanks de grote homogeniteit eventueel een mogelijke fijnere fasering van de site, diens sporen en structuren vrijwel onmogelijk wordt. 116 10de-12de eeuw. 117 Onder andere 13de en eerste helft 14de eeuw. 253

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Gezien de sterke fragmentatiegraad heeft het weinig zin om bijvoorbeeld eenminimum aantal individuen te berekenen. Het bekomen cijfer is wellicht weinigzeggend, gezien de fragmentaire graad vergaande interpretatie bemoeilijkt.Het aardewerk is volgens gangbare methodiek en in aansluiting op de bestaande(recente) literatuur in een aantal categorieën opgedeeld: aardewerksoorten, technischegroepen en vormsoorten. Deze methodologie lijkt de beste manier om een maximumaan informatie uit de contexten te achterhalen. Daarnaast zal er getracht worden eeninzicht te verwerven naar de verdeling lokaal/regionaal118 aardewerk en het aandeelimportaardewerk. Een volgende stap behelst het vergelijken met aardewerkcontextenuit de omgeving om tot een coherent beeld te komen over het materiaal vanonderhavige studie. Daarna zal er getracht worden dit in een breder regionaal, maarook casus quo in een sociaal en economisch beeld te kunnen kaderen. Regionalevariaties komen immers tot uiting in de verschillende verhoudingen tussen deverschillende soorten lokale en geïmporteerde producten, als ook de dateringen van detypochronologie naar introductie en doorlooptijd en slechts in mindere mate naar hetvormenspectrum.De kwantificatie van het aardewerk kan op verschillende manieren uitgevoerd worden.Allereerst kan er een telling gemaakt worden van alle scherven. Dit geeft echter eenstatistisch verkeerd beeld van de kwantiteit aan materiaal. Ook een telling op basis vanranden geeft een vertekend beeld. Optimaal maakt men best nog andere tellingen diegebruik maken van een combinatie van verschillende fragmenten en onderverdelingen.Zo kan men een gecombineerde telling maken door gebruik te maken van randen,wanden, bodems, oren en tuiten bijvoorbeeld. Niettemin is gezien de aard van hetmateriaal uitsluitend gebruik gemaakt van het tellen van het aantal scherven en inmindere mate de randen, hoewel niet alle vormen niet éénduidig herkenbaar zijn via derand.118 Men spreekt van de term lokaal/regionaal aangezien men van vele sites niet weet uit welkproductieateliers zij hun aardewerk gehaald hebben. Het pottenbakkersatelier waarvan de sites gebruikmaken kan evengoed verder gelegen zijn dan het dichtstbijzijnde van de gekende ateliers (De Groote,2008, p. 427). 254

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.7.2. Problematiek en beperkingen bij vergelijking met voorhanden zijnde sitesIn publicaties en vooral opgravingsverslagen wordt soms gewag gemaakt vanvolmiddeleeuws en/of pril laat middeleeuws materiaal op een site. Vaak wordt in hetverslag geen telling gemaakt, en indien ze voorkomt is het sporadisch, onvolledig of isde tellingsmethode onbekend. Soms is er ook geen onderverdeling gemaakt in deverschillende aardewerksoorten. Ook is het vaak onduidelijk welke aardewerksoortmen bespreekt. Hierbij beperkt men zich veelal tot reducerend, oxiderend ofwitbakkend gebakken aardewerk. Bovendien wordt vaak geen onderscheid terugtussen lokaal/regionaal aardewerk versus importwaar. Men maakt wataardewerkvormen betreft ook dikwijls enkel nota van de vormen die eerdergemakkelijk te herkennen zijn (bv. kogelvormige potten). Vaak kan niet afgeleidworden of er versierde fragmenten aangetroffen zijn. Bijkomstig komt het voor datverschillende naamgevingen voor eenzelfde fenomeen in gebruik zijn die al dan nietfoutief aanwend worden.De weerslag van het vondstonderzoek in de courante rapportage is derhalve, vaak tebeperkt, onvolledig en onbruikbaar als referentiemateriaal of vergelijkingsmateriaal.Ook onderhavige onderzoek zal echter beperkingen hebben die een goede vergelijkingmet andere sites in de weg staat. 10.7.3. De aanwezige bakselgroepen en vormtypesHet gehele assemblage vertoont een tiental verschillende bakseltypes(Tabel 10.22).Niettemin zijn sommige types technologisch met elkaar verwant en/of zijn hetsubtypes van een algemenere vorm. Zo kunnen bijvoorbeeld grijsbakkend,Elmpt/Paffrath en kogelpot vaatwerk zeer rudimentair onder eenzelfdehoofdcategorie, namelijk reducerende/grijze waar, geplaatst worden. Hetroodbeschilderd Nederlands Zuid-Limburgs aardewerk en Maaslands witbakkendaardewerk zijn aan hun technologische grondslag witbakkende producten. Steengoedmet engobe, proto-steengoed maar ook bakselvarianten binnen het roodbeschilderdNederlands Zuid-Limburgs aardewerk kunnen in essentie categoriseren ondersteengoed. 255

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Dit samenvoegen, groeperen en beschrijven houdt echter ook een vervagen van dedataset in, waardoor chronologische informatie verloren gaat. De precisiegegevensblijven echter steeds bewaard in de algemene database. Overkoepelend beeld (1075/1100-1350) S 5950 (1200-1240) S 5968 (1275-1330) Bakselgroep (N) Scherven Percentage (N) Scherven Percentage (N) Scherven PercentageRoodbeschilderd Nederlands Zuid-Limburg 553 43,82% 74 82,22% 22 45,83%Grijsbakkend 205 16,24% 1 1,11% 16 33,33%Roodbakkend 188 14,90% 1 1,11% 4 8,33%Elmpt/Paffrath 137 10,86% 7 7,78% 4 8,33%Maaslands Witbakkend 102 8,08% 4 4,44% 2 4,17%\"Kogelpot\" aw 47 3,72% 3 3,33%Steengoed engobe 17 1,35%Kempen Ware? 11 0,87%Lokaal Roodbeschilderd? 1 0,08%Proto-steengoed 1 0,08% totaal 1262 100,00% 90 100,00% 48 100,00%Import 650 51,51% 85 94,44% 28 58,33%Lokaal/Regionaal 612 48,49% 5 5,56% 20 41,67% 1262 100,00% totaal 90 100,00% 48 100,00%Tabel 10.22. De verschillende bakseltypes en hun relatieve aanwezigheid binnen het volledig ensemble en de omvangrijke contexten.In onderstaande paragrafen wordt getracht een min of meer chronologisch algemeenbeeld te schetsen van de verschillende soorten baksels.Kogelpot aardewerk Kogelpot aardewerk is veelal lokaal Afbeelding 10.39.: Voorbeeld van een kogelpot. vervaardigd119 en zacht tot hard gebakken ©Museum Rotterdam met een vrijwel ronde vorm. Veelal zijn de potten reducerend gebakken, maar soms ook oxiderend met een grove tot fijne magering. Naast een grote differentiatie in baksels worden deze potten ook vaak op velerlei wijzen versierd. Soms zijn ze gedecoreerd met vingervegen, dellen, streken of radstempels. Zo werd in spoor S329 een grijze wandscherf aangetroffen met samengeknepen noppenversiering.119 Kogelpotten werden niet uitsluitend gemaakt door de lokale bevolking, maar ook in georganiseerdepottenbakkerscentra in Pingsdorf, Zuid-Limburg, Paffrath, Elmpt, … 256

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Dergelijk specifiek decoratietype treft men normaal gezien op kogelpotten uit de 10de-11de eeuw aan.120In de 10de en 11de eeuw komt naast een magering met grof zand of steengruis ookeen fijne zandmagering voor. In de eeuwen daarna wordt het aandeel fijneverschraling steeds groter. In de 13de eeuw bestaat de magering vrijwel geheel uit fijnmateriaal (zand) of gebruikt men klei die van nature fijnzandig is. De potten krijgenvanaf de 13de eeuw een gladdere afwerking, waarbij de kleurverschillen verdwijnen ende potten uitsluitend een egaal grijs uiterlijk krijgen. Vanaf de tweede helft van de11de eeuw tot de eerste helf van de 12de eeuw wordt er overgestapt van handgevormdaardewerk naar wielgedraaid aardewerk. Zo is in Vlaanderen vanaf het midden van de12de eeuw de handgevormde waar volledig verdwenen. De kogelpot als vorm blijft ingebruikt tot het begin van de 14de eeuw.121De functie van een kogelpot is hoofdzakelijk als kookpot. Toch moeten kogelpottenvrijwel zeker ook als voorraadpot zijn gebruikt. De kogelpot komt verreweg hetmeeste voor tijdens de middeleeuwen, daarnaast zijn ook schalen, kommen ensteelpannen volgens dezelfde traditie gemaakt.Aan het einde van de Karolingische tijd, rond 875 verschijnt in Zuid-Nederland enVlaanderen het eerste kogelpotaardewerk. In Zuid-Nederland zou het voorkomen tot1050-1075. In andere regionen is het reeds in gebruik vanaf het begin van de 8steeeuw en blijft het in gebruik tot in de late middeleeuwen.122Grijsbakkend aardewerkGrijsbakkend aardewerk ontstaat door de aard van het bakproces, namelijk in eenzuurstofarm milieu. Het valt ten vroegste te dateren in de 9de/10de eeuw. Tot de14de vormde dit veelal dé belangrijkste aardewerkgroep, met vooral kook- enkeukenwaar. Algauw wordt in de loop van de 15de eeuw de productie van grijsaardewerk ingehaald door deze van de rode waar (zie infra), zodat ongeveer evenveelrood als grijsbakkende aardewerk in omloop was. Hierna begon stilaan het120 De Groote, 2008, p. 141-142.121 Hoorne, Bastiaens, De Mulder, Deforce, Ervynck, Lentacker en Sturtewagen, 2009, p. 55.122 Verhoeven, 1998, p. 251. 257

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)grijsbakkende aardewerk te verdwijnen uit het aardewerkgamma. Algemeen kan menstellen dat het, in het graafschap Vlaanderen, volledig verdween tegen het einde van15de of begin 16de eeuw. In het hertogdom Brabant, waaronder het plangebiedtoebehoort, bleef het evenwel iets langer voorbestaan, tot de eerste helft van de 16deeeuw, met een aandeel van circa 25%.123Op één enkele scherf zijn (individuele of eenvoudige rad)stempels herkend (S4467).Individuele radstempels zijn eerder zeldzaam en dateren eerder in de late 10de eeuw,terwijl het gebruik van de éénvoudige radstempel doorloopt tot de 11de eeuw.124Gedurende het assessment zijn ook circa 140 blauwgrijze scherven neigend naar eenblinkende metaalglans met een “vuilgrijze” aangetroffen. Deze keramiek isgedetermineerd als Elmpter aardewerk aangezien de kenmerkende bladerdeegstructuurvan het Paffrath-type ontbrak. Beide soorten staan in de gangbare literatuur uitNederland bekend als blauwgrijs aardewerk. Dit type wordt in de vakliteratuur vaakverward met het gewone grijsbakkende aardewerk, aangezien het niet eenvoudig teherkennen is. Met uitzondering van drie scherven is het leeuwendeel gedetermineerdals zijnde Elmpt (1175-1350) in plaats van Paffrath (10de-13de eeuw).Afbeelding 10.40.: Vroeg grijs aardewerk met grijswitte kern en donkere buitenkant. Spoor 5559,vondst 1309.123 Verhaeghe, 1997 en De Groote, 2008.124 De Groote, 2008, p. 139. 258

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Deze eersten vertonen een licht grijswitte kern, een grijsblauwe binnenkant endonkergrijs(zwart)blauwe metallique buitenkant. Af en toe is het verschraald metzwarte korrels. Het baksel is soms, vooral in de tweede helft van de 13de eeuw, zeerhard en zelfs vergelijkbaar met proto-steengoed.125Paffrath, tegenwoordig reducerend aardewerk van Rijnlandse afkomst genaamd, isslechts een korte tijdsspanne in gebruik geweest, namelijk vanaf de late 11de eeuw toten met het eerste kwart van de 13de eeuw. Deze handgevormde126 aardewerksoortwerd echter niet alleen in Paffrath en het nabijgelegen Katterbach vervaardigd, maarook in andere Rijnlandse productiecentra zoals Wildenrath, Pingsdorf, Siegburg,Eckdorf, Walberberg en Brühl. Ook zijn er noordelijk gelegen productiecentragekend, namelijk uit het Westduitse Elmpt tussen 1175-1350, Brüggen nabijRoermond en Oosterbeek (Nederland). Vergelijkbare producten zijn ook veeloostelijker vervaardigd tot zelfs in het Duitse Hessen.Vaak zijn slechts twee vormtypes te onderscheiden in de literatuur, namelijk een kleinekogelvormige pot al dan niet met haaksteel en scheplepel. Niettemin zijn sporadischook pannen, kannen, schalen, éénorige grapen (kookkannen), potten met vlakkebodem geproduceerd. De randen van sommige voorraadvaten zijn plat en breed endoen zelfs denken aan Romeinse dolia.125 Janssen, 1983, p. 190.126 Het aardewerk is, met enige uitzonderingen in de laatste productiefase, handgevormd. Alleen deranden, vooral van kogelpotten, zijn dikwijls op een langzame handschijf nagedraaid. 259

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.41.: Bodemfragment in grijsbakkende waar met standvinnen (Spoor 973, Vondst095).In het voormalig Graafschap Vlaanderen komt blauwgrijs aardewerk zeer sporadischvoor, omwille van de sterke lokale traditie van grijs aardewerk, hoewel het opKempische sites in grote(re) aantallen voorkomt. De algemene tendens is dat hetElmpt-type in het tweede kwart van de 13de eeuw algemener wordt, ondanks zijnomloop vanaf 1175, om in de tweede helft van de 13de eeuw tot het begin van de 14deeeuw zijn hoogtepunt te bereiken. In het Maas-Demer-Scheldegebied zijn de“kogelpotten” van Paffrath- of Paffrath-achtig127 aardewerk te situeren vanaf de 11deeeuw tot de vroege 12de eeuw.128In ’s Hertogenbosch129 is het tegen 1375 geheel verdwenen.130 Hier neemt het tijdensde piekperiode de helft en zelfs meer van het totaal spectrum aannederzettingsaardewerk in. Eenzelfde beeld komt ook naar voor op andere(Nederlands) Kempense vindplaatsen: Bergeijk, Dommelen en Eindhoven. Versieringmet vingervegen of bezemstreken komt hier niet voor, wel kunnen al dan niet127 De term “Paffrath-achtig” die men in sommige publicaties aantreft, houdt in ieder geval in dat hetaardewerk niet uit Paffrath komt.128 Theuws, Verhoeven & van Regeteren Altena, 1988, p. 339 en Verhoeven, 1998, p. 79.129 Circa 60 km ten noorden van Geel eveneens in de (Nederlandse) Kempen.130 Janssen, 1983, p. 195 en 197. 260

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)golvende lijnen of vingerindrukken op de schouder voorkomen en dit voornamelijk opvoorraadvaten.Roodbakkend aardewerkRoodbakkend aardewerk is, net zoals het grijs aardewerk, veelal van lokale of regionaleafkomst. De rode kleur is het resultaat van het toevoegen van zuurstof tijdens hetbakproces. Rode waar verschijnt in de loop van de tweede helft van de 12de eeuw.Dit vroegrood aardewerk vertoont bruinrode tot oranjerode wanden met veelal eengrijze kern. Deze oudste rode variant kent zijn sterkste aanwezigheid in de periode late12de en vroege 13de eeuw, met een totale afwezigheid vanaf de 14de eeuw.Vanaf de late 14de en zeker vanaf het begin van de 15de eeuw neemt het rodeaardewerk geleidelijk de functie van het grijze aardewerk over. Vanaf de tweede helftvan de 15de eeuw wordt dit rood aardewerk dé belangrijkste soort in degebruikerscontexten. Het zal dan ook een voorname plaats innemen in hetmiddeleeuwse en post-middeleeuwse huishoudelijk leven, met een hoogtepunt in deeerste helft van de 16de eeuw. Echter met de opkomst en ontwikkeling in de 16de ende 17de eeuw van nieuwe aardewerkvarianten wordt het rode aardewerk eerder louterfunctioneel gebruiksgoed.Een fundamenteel verschil met het reducerend aardewerk is dat rood aardewerkgeglazuurd kan worden waardoor de porositeit nog meer verminderd. Zo kunnenonder andere de eetwaren op een meer hygiënisch verantwoorde manier bereid enbewaard worden. Als glazuur werd hoofdzakelijk loodglazuur gebruikt. Glazuren eistevan de pottenbakker toch een zekere ervaring, aangezien hierbij vooraf niet te zien iswelk uiterlijk het glazuur zal hebben na het bakproces. Het maakte ook veel verschiluit of het glazuur dik, dun en/of gelijkmatig werd aangebracht. Daarnaast was ook desoort klei waarop het glazuur werd aangebracht van belang. Tenslotte had ook deduur van en de maximale temperatuur bij het bakken veel invloed op het uiteindelijkeresultaat. Hoe harder het voorwerp werd gebakken, hoe beter het glazuur hecht enhoe hoogwaardiger het product. 261

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.42.: Roodbakkende scherf met spikkels glazuur. Deze spikkels zijn afkomstig van het spattentijdens het glazuren op potten waarvoor dit niet bedoeld was (de zogenaamde ‘Minute random glaze spots’)(Vondst 622, Spoor 10002).Aanvankelijk werd glazuur voor het bakken spaarzaam aangebracht, vooral op deranden en schouders aan de uitschenkzijde van kannen en kookpotten. Dergelijkespaarzaam geglazuurde scherven bevinden zich eveneens tussen het Geelseassemblage. Gezien de fragmentatiegraad werd dit slechts in 4 contexten vastgesteld(S4652, S4787, S5106 en S5856). Meestal kleurt na bakking dit vroege loodglazuur toteen roodbruine tot oranjegele kleur. Af en toe zijn er ook lokaal groene kleuren op temerken, het zogenaamde reductiegroen. 262

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.43.: Randfragment in roodbakkend aardewerk type L57D, aangetroffen in spoor 157(V628).Vanaf de 14de eeuw wordt het loodglazuur goedkoper en wordt de rode keramiekvolledig geglazuurd. Eerst slechts aan één zijde en later, vanaf 16de eeuw, zowel aande binnen- als buitenzijde door middel van het te dompelen in, het zogenaamdedompelglazuur. Naast een functionele functie had dit volledig geglazuurd aardewerkook een decoratieve functie. Ongeglazuurd rood aardewerk komt echter ook voor,zodat niet alle rood aardewerk per definitie geglazuurd is. 263

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.44.: Enkele ongeglazuurde roodbakkende scherven met een bodem met standvinnen uitspoor 9062 (V1966).Slechts één vormtype werd herkend en wel een teil met een brede manchetvormigerand met geprononceerde boven- en onderlip en afgeronde schuine top (L57D-rand132). Dergelijke vorm met rand dateert ten vroegste vanaf het midden van de 12deeeuw.Witbakkend aardewerkHet merendeel van het schervenmateriaal behoort tot het RoodbeschilderdNederlands Zuid-Limburgs aardewerk, het zogenaamde Brunssum-Schinveldaardewerk (Afbeelding 10.45.). De Rijnlandse regio rondom Pingsdorf produceerdeechter een gelijkaardig roodbeschilderd baksel dat meer bekendheid geniet (zie infra).Het onderscheid tussen de Rijnlandse en de Zuid-Limburgse producten is met hetblote oog niet altijd waar te nemen. Ook andere vorsers ervaren hetzelfde probleem.133132 De Groote, 2008, p. 262.133 “Gezien de datering van de nederzettingen op HSL-traject moet echter een deel van hetroodbeschilderde aardewerk vast en zeker uit de Zuid-Nederlandse centra afkomstig zijn” Verbeeck,Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 305-306. 264

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Hierdoor moet er zowel vormtypologie als techniek bekeken worden, om zo eensluitende determinering te treffen. Zo zijn de baksels uit het Rijnland voornamelijkverschraald met fijn tot matig grof zand, terwijl deze van Brunssum-Schinveld relatiefgrover zijn, waarbij de korrels eerder door de wand steken. Het gebruikte verschralingsmateriaal bij Brunssum-Schinveld aardewerk zijn eerder scherpe, hoekige zandkorreltjes met een variatie in korrelgroote van 0,3 tot 1 mm met een paar uitschieters tot 2 à 3 mm, die eerder onregelmatig verdeeld werden in de pasta. Pingsdorf kenmerkt zich daarentegen door regelmatig verdeelde, afgeronde zandkorreltjes met een gemiddelde grootte tussen 0,3 en 0,8 mm. DitAfbeelding 10.45.: voorbeeld van Brunssum criterium moet niettemin met deSchinveld aardewerk. ©Limburgs Erfgoed nodige voorzichtigheid gehanteerd worden. Het is niet evident om eenonderscheid te maken tussen de fijnere baksels uit Limburg en de producten uitPingsdorf.Het aardewerk van Brunssum-Schinveld135 was tot voor kort het enige dat typo-chronologisch was uitgewerkt. Van de ontwikkeling uit het Rijnland en elders wasweinig bekend. Een veelgemaakte fout is de typo-chronologie van Zuid-Limburgtoepassen op het Rijnlandse aardewerk, dat wellicht een andere totstandkoming heeftgekend.Er zijn tot op heden vier productieplaatsen bekend, die slechts enkele kilometers vanelkaar gelegen zijn: Brunssum, Schinveld, Nieuwenhagen en Ubach over Worms. Deoudste productie is bekend uit Schinveld en dateert vanaf de 11de eeuw. Aanvankelijk“…Mogelijk stamt een aantal roodbeschilderde scherven uit Edegem van deze Zuid-Limburgsepottenbakkerscentra…” Vandevelde, Annaert, Lentacker, Ervynck & Vandenbruaene, 2007, p. 45.Verhoeven, 1998, p. 70.135 Bruijn, 1959, 1960/1961, 1962/1963, 1964, 1965 en 1965/1966. 265

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)werden deze potten nog handgevormd geproduceerd, maar vanaf de late 11de eeuwgebeurde dit met behulp van het pottenbakkerswiel. De productie van dit aardewerkverdween echter in de loop van het tweede kwart van de 13de eeuw door de opkomstvan proto-steengoed met ijzerengobe (zie infra).136 Bakselvariant (N) Scherven Percentage Datering Roodbeschilderd Nederlands 464 83,91% 1190-1280 of 1175-1240TZuid-Limburg Ia-II (proto-asteengoed geel-wit tot oranje) Roodbeschilderd NederlandsbZuid-Limburg III (proto-e steengoed met engobe mat grijs-bruin)l Roodbeschilderd Nederlands 50 9,04% 1280-1325 of 1240-1275 Zuid-Limburg IV (proto- steengoed met engobe1blinkend donkerbruin)0Roodbeschilderd Nederlands 29 5,24% 1325-1375 of 1275-? Zuid-Limburg V (steengoed). Roodbeschilderd Nederlands 10 1,81% 1325-1375 of 1275-?2Zuid-Limburg V (witbakkend met loodglazuur)3 totaal 553 100,00% Tabel 10.24.: Overzicht van het aantal aangetroffen scherven per bakselvariant.Verspreid over elf contexten zijn enkele scherfjes met verfstrepen herkend. Soms is debeschildering min of meer exact te dateren, maar gezien het fragmentair karakter vande vondsten kon geen enkel patroon herkend worden.De beschildering van het roodbeschilderd aardewerk is overigens geen vereiste.Hierdoor kunnen onbeschilderde scherven vaak niet getypeerd worden of deze van hetRijnland, uit Nederlands-Limburg of zelfs uit het Maasland afkomstig zijn.Voor de volledigheid wordt eveneens een bilan geschetst van het zogenaamderoodbeschilderd aardewerk van Rijnlandse herkomst, ook wel bekend onder denoemer Pingsdorf137. Ondertussen zijn al meer dan 25 productieplaatsen vangelijksoortig roodbeschilderd aardewerk bekend. Het baksel vertoont sporadischfragmenten ijzeroxiden en/of kwarts. De kleur van de baksels kan variëren van wit of136 De Groote, 2008; p. 352-354.137 Niet onbelangrijk is dat bij Wilderath (zie blauwgrijs aardewerk) overigens ook aardewerk werdgeproduceerd dat op het bekende Pingsdorf lijkt. 266

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)geel tot zelfs grijs, olijfgroen tot donkerpaars en hangt samen met de hardheid van hetbaksel. De “zachtere” baksels zijn veelal licht terwijl de hardere donkerder van kleurzijn. De beschildering varieert van roodbruin tot paars.Het gebruik van dit aardewerk wordt momenteel geplaatst tussen de 10de eeuw en delate 12de eeuw en/of vroege 13de eeuw. Dankzij de recente studie van Sanke138 zijnde oude opgravingen van de pottenbakkerijen in Brühl-Pingsdorf grondig uitgewerkten geplaatst in een zeer bruikbaar chronologisch kader.Vaak is deze categorie hét voornaamste importaardewerk uit de volle middeleeuwen.Er werd enkel tafelgerei geproduceerd zoals tuitpotten, bekers, kogelpotten, kommenflessen en kannen.139 De rode decoratie bij tuitpotten bevindt zich aanvankelijk overde gehele pot, maar in de loop van de tijd wordt het beschilderde gedeelte steedskleiner en verschuift steeds meer naar het bovenste gedeelte van de schouder. Hetpatroon van deze beschildering vormt vooral bij tuitpotten samen met anderetypologische kenmerken zoals de randvorm, de breedte van het oor en de vorm engrootte van de standring een aanwijzing voor de datering.Soms is het baksel zo zandig, dat het moeilijk kan onderscheiden worden vanongeglazuurde scherven van het witbakkend aardewerk uit het Maasland, zogenaamdAndenne (zie infra). Dit is immers ook een witte, beige tot gelige wielgedraaidebakselgroep gemagerd met zand. Het baksel van Pingsdorfachtige aardewerk isnormaliter wel grover, maar het onderscheid is in praktijk niet altijd even duidelijk.Relatief recent wordt sporadisch op sites ook gedraaid lokaal roodbeschilderd herkend.Deze categorie is zoals de naam reeds aangeeft van lokale of regionale herkomst enimiteert vooral het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Het is te onderscheiden aande eerder lichtgrijze tot grijze, gladde wanden met een meestal scherp afgelijnde rodekern, vaak nog met een lichtgrijze tot grijze binnenkern. De verfstrepen bestaan uiteen ijzerhoudende oplossing die op een reducerend baksel een donkergrijze, somsbijna zwarte kleur hebben en op een oxiderend baksel een rode tot roodbruine kleur.Ze zijn enkel te onderscheiden op basis van de vorm en/of versiering en niet op basisvan het baksel. Ongeveer 60% is vervaardigd met een grijs en dus reducerend baksel,138 Sanke, 2002.139 De Groote, 2008, p. 311-325. 267

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)de restgroep is beigekleurig met een lichtgrijze, beige tot oranjebruine kern. Dezekeramiek dateert ergens tussen de late 10de eeuw en de late 13de eeuw. Debeigekleurige scherven dateren voornamelijk uit laat 10de tot en met 11de eeuwsecontexten. Dit was een periode waarin de rest van de aardewerkgroepen uitsluitendnog handgevormd waren.140 In vondstnummer 923 (S4710/4914) situeert zich wellichtzo één dergelijke scherftype.Onder de verzamelnaam witbakkend aardewerk uit het Maasland (Andenne) zijn alleaardewerkgroepen samengebracht afkomstig uit de Belgische midden-Maasvallei,ongeacht de productieplaats of -periode. Er bestaat echter ook roze/rode variant indezelfde traditie. Bovendien bestaan er ook varianten in opvallend harde baksels metkleurschakeringen van grijs naar bruin, hetgeen men in Wallonië la céramique grise trèsquite noemt. In het baksel zijn sporadisch kleine fragmenten ijzeroxiden aanwezig.Na circa 1400 zijn de producten uit deze streek moeilijk te onderscheiden van anderewitte producties.Het vroegste witbakkende aardewerk met een dikke gele glazuurlaag, zogenaamd pre-Andenne uit de 10de - 11de eeuw komt vooral uit de regio Hoei. De jongere groep,vanaf midden 11de tot en met de eerste helft van 14de eeuw staat bekend alsAndenne-aardewerk. Deze keramiek is echter ook bekend van andereproductieplaatsen: Wiere, Namen, Amay, Luik en Horion-Hozémont141.140 De Groote, 2008, p. 106-107 en p. 299-300.141 De Groote, 2008, p. 337-346. 268

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.46.: Twee fragmenten Maaslands witbakkende waar uit spoor 9063 (V1967).Dit Maaslands vaatwerk was van uitzonderlijke hoge kwaliteit in de vollemiddeleeuwen. Het was een kwaliteitsgoed dat mogelijk zelfs als luxegoed magbestempeld worden. Het betreft bijna uitsluitend tafel- en schenkgerei. Vóór detweede helft van de 12de eeuw worden enkel kook- en tuitpotten gedraaid. Daarnaverschijnen er ook kannen. De kook- en tuitpotten zijn doorgaans voorzien van eenlensbodem, terwijl uitgeknepen lobben pas voorkomen vanaf het eind van de 12deeeuw.142Afbeelding 10.47.: Fragment Maaslands witbakkend met radstempel versiering uit spoor 4779 (V1022).142 Theuws, Verhoeven & van Regeteren Altena, 1988, p. 329-333. 269

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.48.: Twee scherven van witbakkend aardewerk met een manchetrand. Vondst 1150 (boven) enVondst 1206 (onder).De export bereikte zijn hoogtepunt in de 12de eeuw en begin 13de eeuw en liepdaarna geleidelijk terug.De productie kan op basis van de randtypes in ten minste vier periodes wordenopgesplitst. Van de 10de tot het begin van de 12de eeuw is de sikkelrand het meestgangbare type. Vanaf ongeveer het midden van de 12de eeuw verschijnen demanchetranden143 die typisch zijn voor de tweede helft van de 12de eeuw (1125-1175/1185). De analyse van de Nederlandse site Dommelen144 maakte het bovendiennog mogelijk een chronologisch onderscheid te maken tussen de gewonesikkelranden145 (10de tot eerste helft 11de eeuw) en de ondersneden146 sikkelranden143 Komt ook voor op Zuid-Limburgs roodbeschilderd.144 Theuws, Verhoeven & van Regeteren Altena, 1988, p. 329-332.Circa 40 km ten noordoosten van Geel.145 De lip is slechts licht tot helemaal niet ondersneden en de aanzet naar de schouder vertoont eenrandje.146 De lip is sterk ondersneden en het randje op de aanzet naar de schouder ontbreekt. 270

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)(laatste kwart 11de tot eerste helft 12de eeuw). Men mag echter niet vergeten datonderhavige randtypes ook in het Roodbeschilderd van het Zuidlimburgse typevoorkwamen. De manchetrand kwam hier in de late 11de en vroege 12de eeuw inproductie, vóór die in Andenne. In Andenne zijn de manchetranden na 1175 van hettoneel verdwenen.Afbeelding 10.49.: Randscherf met sikkelrand uit spoor 4350 (V1095).In Geel werd 29 maal een sikkelrand en 14 maal een manchetrand vastgesteld over 37verschillende spoornummers. In één context kwamen ze zelfs tezamen voor (S6773).Het kenmerkende glazuur vaak op een gedeelte van de pot, meestal de schouder, werdop 32 scherven vastgesteld verspreid over 16 spoornummers. Meestal is hetloodglazuur fijn maar duidelijk gecraqueleerd en gelig van kleur. Er komen echter ooklicht geelgroene vlekken voor of roestbruine spatjes en vloeilijntjes veroorzaakt doorijzerrijke onzuiverheden in de glazuurmassa. Daarnaast maken ook radstempels onderde vorm van vierkantjes of rechthoekjes deel uit van het decoratiegamma, vaak incombinatie met glazuur. In acht diverse spoor- en laagnummers werden scherven metradstempels gedetermineerd waarvan tweemaal in wafelpatroon.De vraag dient kritisch gesteld te worden of het glazuur wel zo kenmerkend is voorAndenne. In Zuid-Limburg (zie supra) komt vanaf 1100 ook geglazuurd aardewerk 271

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)voor, vergelijkbaar met de producten uit de regio Andenne. Er zijn onderkeramologen ook zeldzame roodbeschilderde scherven met glazuur bekend. Het gaatsteeds om bruinig beige, fijn, verschraalde waar met een vrij fijn oppervlak dat zelfsglad aanvoelt. Ze vertonen niet meer dan wat spatjes en vlekjes loodglazuur. Deglazuurvlekjes vertonen daarbij een centraal putje. Het kan dus hier gemakkelijk gaanom zogenaamd accidenteel glazuur waarbij kleine, loodhoudende onzuiverhedentoevallig op de klei terechtkwamen en bij de bakking loodglazuur vormden. VolgensVerhaeghe147 is dit fenomeen bij Rijnlands roodbeschilderd nog niet vastgesteld. Hetmoet zich voorgedaan hebben bij ovens die men ook doelbewust stookte voorgeglazuurde waar. Samen met het kenmerkende baksel doet dit de vraag rijzen of diescherven niet van Maaslandse afkomst zijn, waar een roodbeschilderde maarongeglazuurde pot bekend is.Proto-steengoedIn tal van productiecentra is de overgang van het al hardgebakken Pingsdorf-type naarhet proto-steengoed goed te herkennen. Deze overgang vindt zowel in Pingsdorf,Langerwehe, Siegburg, Mayen, Speicher, Brüggen-Oebell als in het Nederlandse Zuid-Limburg plaats. De kleuren van proto-steengoed zijn vaak bruin tot donkerbruin,paars of zelfs olijfgroen.De scherf heeft een zeer ruw schuurpapierachtig oppervlak, vaak voorzien van stevigedraairingen. Een beperkt deel van de producten werd reeds voorzien van eenijzerhoudende leemengobe. Het beschilderen van aardewerk met motiefjes, datbijvoorbeeld kenmerkend was voor de productiecentra Pingsdorf en Brunssum-Schinveld, werd na de het eerste kwart van de 13de eeuw al spoedig achterwegegelaten. Vermoedelijk omdat de verf bruinviolet verbrandde zodat ze nauwelijks meerzichtbaar was op de bruingrijze ondergrond. Door de grove verschraling voelt hetproto-steengoed ruw aan, wat bij drink- en schenkgerei niet bepaald aangenaam is.Hierdoor ging men waarschijnlijk vanaf het tweede kwart van de 13de eeuw, in demeeste productiecentra zoals Brunssum-Schinveld en Langerwehe ertoe over deproducten vóór het bakken in een ijzerengobe te dompelen. De oppervlakte kreegdaardoor een bruine of paarse (afhankelijk van de oxydererende of reducerendeovenatmosfeer) kleur en werd iets minder ruw. Niet alle industrieën pasten echter147 Verhaeghe, Hillewaert, De Groote & Hollevoet, 1991, p. 157. 272

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)deze dompelmethode toe. Met name daar waar men goede klei ter beschikking had,zoals in het pottenbakkersatelier Siegburg, hoefde geen grove verschraling te wordengebruikt en werd de ijzerengobe weinig toegepast.148Proto-steengoed werd geproduceerd tussen circa 1200 en 1280 maar bleef in gebruiktot het eerste kwart van de 14de eeuw.SteengoedHet echte steengoed is een verzamelnaam voor het aardewerk dat ten vroegste vanafcirca 1280 à 1300 in het Duitse Rijnland en het Nederlandse Zuid-Limburggeproduceerd werd met als doel het vaatwerk ondoorlaatbaar te maken. Hiertoe gingmen het aardewerk vooral bedekken met een zoutengobe in plaats van eenijzerhoudende leemengobe of het aardewerk simpelweg verglazen door een hogerebaktemperatuur. Vanaf het tweede kwart van de 14de eeuw stijgt de productie van ditaardewerk sterk. Vanaf de 15de eeuw verkrijgt het zelfs een monopolie op het gebiedvan drink- en schenkgerei.Louter op basis van de baksels is het vaak niet mogelijk de herkomst van hetsteengoed te bepalen, maar dit is wel globaal mogelijk in combinatie met het vormtype.Er is namelijk vaak geen typische vorm of baksel gezien er in alle productiecentra veelgekopieerd en nagebootst werd. Aangezien de typologie van het steengoed gebaseerdis op volledige vormen en niet gebaseerd op randvormen, kan vaak geen eng typegedetermineerd worden gezien het fragmentarisch karakter van het materiaal.Er zijn minstens tien verschillende baksels te onderscheiden, vooral gebaseerd op dehardheid, de verschraling, de kleur en oppervlaktebehandeling: Siegburg, Langerwehe,Mayen, Aken, Keulen, Frechen, Altenrath, Westerwald, West-Munsterland, Raeren(België) ... Hierbij kan eigenlijk met zekerheid enkel een onderscheid gemaakt wordentussen het Siegburgbaksel en de baksels met een zoutglazuur en/of -engobe.Algemeen kan wel gesteld worden dat tot het midden van de 15de eeuw hetsteengoedgamma gedomineerd werd door de productie van Langerwehe en Siegburg.Tegen het einde van de 15de eeuw is de fakkel overgenomen door de148 Janssen, 1983, p. 191. 273

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)steengoedindustrieën uit Raeren en Aken.149 Tenslotte wordt vanaf de tweede helftvan de 16de eeuw grootschalig geproduceerd in Keulen en Frechen en in latere tijd teWesterwald.Afbeelding 10.50.: Bodemfragment in Langerwehe-steengoed uit spoor 973 (V095).Kempen WareKempen Ware betreffen lokale, regionale handgevormde en/of gedraaide bruinigebaksels met ongeveer 35% grof zand. Tot op heden is deze specifieke kleistructuur alteruggevonden in de regio Bergen-op- Zoom. Ook in Dommelen bestaat 10% van hetaardewerk uit dit baksel, en komt het voor vanaf 1125. Het zou ook zijn aangetroffenin Noord-Brabant: Oerle, Bergeyk, Veldhoven, Bladel-Kriekeschoor, Moergestel enUlvenhout, waar het in gebruik bleef tot 1225.150Schelpengemagerd aardewerkSchelpengemagerd aardewerk werd (wellicht) niet teruggevonden. Dergelijkimportaardewerk werd wel herkend op de site Ekeren-Het Laar. 151 Er zijn twee types149 De Groote, 2008, p. 365-378.150 Theuws, Verhoeven & van Regeteren Altena, 1988, p. 320 en p. 339-340.151 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 308. 274

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)gekend namelijk, één in de Karolingische tijd en één uit de volle middeleeuwen. Veelalwordt dit type vooral in de kuststreek aangetroffen.152Het kan niet volledig uitgesloten worden dat het niet werd aangetroffen te Geel. Erwerd reeds bij het handgevormd aardewerk aangehaald dat er kalkmagering werdaangetroffen. Het is onzeker of het(vergraven) resten van het oude Karolingische typeof volmiddeleeuwse exemplaren zijn, of fragmenten van het prehistorische type op deovergang late ijzertijd en vroeg Romeinse periode?Evenmin werd het type Verhaeghe A, tegenwoordig gekend als reducerend gebakkenhandgevormd aardewerk met afgelijnde donkere kern en grijs oppervlak, aangetroffen.Dit is een reducerende hard gebakken aardewerk met een zwarte kern en een wand diebruin tot donkergrijs of licht tot witgrijs is. Het is handgevormd maar op de tragedraaischijf bijgedraaid. De klei is verschraald met grove kwartskorrels die duidelijkzichtbaar door de wand komen en het metaalgrijze oppervlak ruw maken.Productiecentra zijn tot op heden onbekend. Onderhavige groep treft men regelmatigin de kuststreek en het Brugse ommeland. Deze groep wordt meer en meer herkendals apart aardewerktype, maar lijkt alom verspreid op sites uit deze periode.153 Hetwerd ook herkend op de sites Ekeren-Het Laar, Brecht-Hanenpad en Erps-Kwerps-Villershof.154 Het dateert in de 10de, 11de en vroege 12de eeuw.10.7.4. Vooropgestelde faseringen binnen devolmiddeleeuwse occupatieOp basis van een chronologisch indicatoren-overzicht, verweven in het materiaalkunnen een aantal uitspraken worden gedaan omtrent een mogelijke fasering. Ditgebeurt op basis van circa 325 contexten die min of meer strak te dateren zijn (Tabel10.25). Hiervan hebben een 130-tal een datering met een tijdsspanne kleiner dan 100jaar, de maximale tijdsspanne van de overige assemblages bedraagt circa 225 jaar.152 Hollevoet 2002, p. 177.153 Vandevelde, Annaert, Lentacker, Ervynck & Vandenbruaene. 2007, p. 45.154 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 308 en Hoorne, Bastiaens, De Mulder, Deforce,Ervynck, Lentacker en Sturtewagen, 2009, p. 58. 275

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het aangetroffen aardewerk is het ruimst te dateren in de periode van de vollemiddeleeuwen tot en met de eerste helft van de late middeleeuwen, tussen 1075 en1350. Datering (N) attestaties Tijdspanne in jaren±1125 2 0±1175 4 0±1190 2 01075-1125 12 501075-1240 130 1651075-1300 1 2251100-1225 1 1251125-1175 7 501125-1190 1 651125-1300 11 1751150-1240 2 901150-1300 3 1501175-1240 15 651175-1350 49 1751200-1240 46 401240-1275 3 351250-1300 1 501275-1330 1 551275-1350 34 75 totaal 325Tabel 10.25: Extract van het aantal gedateerde contexten per tijdsblokHet oudste aardewerk is pas met enige zekerheid te dateren tussen 1125 en 1190. In28 contexten werden er namelijk scherven aangetroffen hetgeen uitsluitend te daterenzijn rond circa 1125, 1175 en 1190. Het materiaal laat niet toe om een eventueleaanvang vanaf circa 1075/1100 met zekerheid hieraan te koppelen. Niettemin kan hetook niet uitgesloten worden.Deze mogelijk kleinschalige 12de eeuwse nederzetting is vooral continu blijven bestaanin de aansluitende periode. Dit blijkt uit 194 contexten die dateren tot circa 1240.Aan de hand van 39 vondstassemblages blijkt dat de nederzetting maximaal is blijvenbestaan tot 1350, maar wellicht slechts tot 1275.Hierdoor kan er gewag gemaakt worden van een doorlopende bewoning vanaf 1125tot en met 1275. Hierbij moet nogmaals vermeld worden dat een mogelijke faseringdoor het ontbreken van omvangrijke contexten niet fijner te specifiëren is. Een deelvan het vondstmateriaal is echter met enige zekerheid een oudere of jongereweerspiegeling van een voor- of uitloper van de nederzetting. 276

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.7.5. Regionale chronologische gegevens in het volmiddeleeuws aardewerkOp basis van bovenstaande gegevens kan een poging ondernomen worden omregionale overeenkomsten en/of verschillen tussen gekende aardewerkassemblages tebepalen. Als steekproef werd er geopteerd voor de sites Brecht-Hanenpad155, Brecht-Zoegweg156, Ekeren-Het Laar157, Edegem-Buizegem158 , Dommelen (NL)159 , Erps-Kwerps-Villershof160, Herk-de-Stad-Hasseltse Steenweg161 en de regio Geel162 (enkelvoor Maaslands witbakkend).Onderhavige sites zijn gelegen in een straal van 35 à 50 km rondom Geel-Eikevelden.Brecht, Ekeren en Edegem zijn gelegen ten (noord)westen van Geel. Dommelen ligtten noordoosten van het onderzoeksgebied. Terwijl Herk-de-Stad en Erps-Kwerpsten zuiden en zuidwesten zich bevinden.Een belangrijke bemerking is dat Brecht, Ekeren, Edegem zich in de Voorkempenbevinden. Geel situeert zich in het regionale Grote en Kleine Nete landschap binnende Kempen. Dommelen sluit min of meer hier op aan in Nederland en ligt in deDommelvallei. De overige sites situeren zich geo(morfo)logisch in de Zandleemstreek.Daarnaast werd er voor deze sites geopteerd aangezien deze redelijk recent eninhoudelijk onderbouwd zijn uitgewerkt en dit binnen een gelijkaardig tijdskader alsGeel-Eikevelden. Bij de rapportage van deze sites en het bespreken van het aardewerkwerd bovendien een gelijkende methodologie gehanteerd als in onderhavige studie,hetgeen een vergelijken van onderzoeksgegevens toelaat. Is dit niet het geval dankunnen de hier gepresenteerde gegevens nauwelijks tot zelfs niet vergeleken wordenmet die van andere vindplaatsen. Tevens zijn sommige regionale gegevens gebaseerdop een groot aantal scherven. Niettemin zijn wellicht enkele contexten zelfs veel teklein om statistisch significant te zijn.155 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 305-310.156 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 305-310.157 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 305-310.158 Vandevelde, Annaert, Lentacker, Ervynck & Vandenbruaene. 2007, p. 40-52.159 Theuws, Verhoeven & van Regeteren Altena, 1988, p. 322-347.160 Hoorne, Bastiaens, De Mulder, Deforce, Ervynck, Lentacker en Sturtewagen: 2009, p. 53-59.161 Wouters, Cooremans en Ervynck: 1995/1996, p. 166-169.162 Verhoeven, 1993, p. 78. 277

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Deze poging om sites binnen eenzelfde regio met elkaar te vergelijken blijft echternoodgedwongen oppervlakkig. Hieronder worden kort de oorzaken van dezebeperking opgesomt.Eerst en vooral dient opgemerkt te worden dat in sommige publicaties geenonderscheid wordt gemaakt tussen roodbeschilderd afkomstig van het Rijnland of uitNederlands Zuid-Limburg. Wanneer dit niet wordt uitgesplitst is er vaak wel eenvoorkeur voor een Rijnlandse afkomst.Een andere veelvoorkomend euvel is het onderscheid binnen het zogenaamdblauwgrijs aardewerk. Hier wordt soms verschil gemaakt tussen Paffrath en Elmpt,maar ook worden Paffrath en Wildenrath samengenomen, of wordt er gesproken vanPaffrath-achtig. In onderstaande studie is Elmpt en Paffrath samen genomen, hoewelhet merendeel van het blauwgrijsaardewerk wellicht Elmpt is. Men heeft evenwelgeopteerd om beide categoriën toch samen te groeperen. Hierbij moet echter steeds inacht genomen worden of er dan geen informatie verloren gaat, aangezien deverschillende baksels toch een verschillende verschijning en opkomst vertonen.Het is belangrijk om te onthouden dat de aardewerkstudie van Geel gebaseerd is opstudies die algemeen gelden voor een overkoepelende grote regio, namelijk het Maas-Schelde-Demergebied hetgeen grosso modo overeenkomt met de geografische regioKempen. Vaak zijn deze werken eerder of slechts een richtlijn voor individuele sitesbinnen dit omvangrijk landschap. Lokale en regionale verschillen, zowel klein alsgroot, komen zelden naar voren in dergelijke werken.De vraag dient te worden beantwoord of Geel in de volle middeleeuwen over eenafwijkend materiaalspectrum bezit ten opzichte van de doorsnee nederzettingen?Niettemin kan het spectrum ook overeenkomen met de gangbare nederzettingen.Tenslotte worden hier sites vergeleken die soms verschillende regio-landschappelijkeinplantingen hebben. Het landschap kan mogelijk een factor zijn om eventueleverschillen/gelijkenissen te verklaren. Naar gelang datering kunnen ook ondervoorbehoud verschillen optreden.Tabel 10.26 geeft een overzicht van de gedistileerde chronologische indicatoren zowelvoor de volledige site of op vermeld individueel contextniveau. 278

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Als men bovenstaande revue bestudeert op basis van de verhouding import versuslokaal/regionaal, zowel op totaal spectrum als op individuele context, dan wordt er eenwaarde bekomen tussen 1% en 100% (ō 52%), hetgeen geen duidelijk antwoord geeftop de vraagstelling.Import groter dan 50% komt enkel voor in Brecht (individuele context), Herk-de-Stad(enkele individuele contexten) en Dommelen (faseringen). Deze dateren allen tussende 12de tot en met het eerste kwart 13de eeuw. Ook een context uit Edegem-Buizegem bevat ongeveer 50% import, deze is echter ouder en situeert zich tussen de10de en de 11de eeuw.De overige sites en contexten zijn globaal gezien wat ouder, tussen de 10de maarvooral de 11de eeuw, en dateren maximaal tot de eerste helft van de 12de eeuw.Gemiddeld genomen beschikken zij over circa 30% import.Het lijkt er dus op dat in oudere fase er minder import was dan in jongere periodes.De vraag kan gesteld worden of dit een reëel chronologisch patroon is of dat er eenmogelijke invloed is door de geografische ligging. Opvallend is dat praktische allesites ten westen van Geel veelal minder dan 50% import vertonen, met Edegem-Buizegem als uitzondering die de regel bevestigt. Waar deze balans tussen import enlokaal geproduceerd aardewerk voor Edegem nog gelijk verdeeld is en mogelijk als eentranistiesituatie kan geïnterpreteerd worden, neigen de andere vindplaatsen eerder naareen monopolie van het importaardewerk.Ook de contexten die nog dateren in de eerste helft van de 12de eeuw laten importzien van minder dan 50%. Dit is mogelijk een argument dat hier eerder een regionaalpatroon aan het werk is?De verhouding importaardewerk in het totale vondstenassortiment van de vollemiddeleeuwen bedraagt voor de site Geel - Eikevelden tussen 58-94% (ō 71%) en sluithierbij aan met de sites Dommelen en Herk-de-Stad. De individuele contextendateren uit de 13de tot en met het eerste kwart van de 14de eeuw, met binnen hetoverkoepelend beeld eveneens 12de eeuws materiaal. 279

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Tabel 10.26: Overzicht van de regionale chronologische tijdsindicatoren voor de volle middeleeuwen. 280

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het omgekeerde is natuurlijk waar voor het lokaal, regionaal vervaardigd aardewerk.Hierbij domineert grijsbakkend altijd over roodbakkend.Men kan bovenstaande bilan ook op individuele aardewerksoorten bestuderen. Hierneemt roodbeschilderd aardewerk een aandeel van circa 1,5 a 50% (gemiddeld 18%)in.Geel vertoont op dit gebied zeer hoge waardes tussen 43 en 82% (gemiddeld 57%).Dergelijke aanzienlijke waarden komen enkel overeen met de site Dommelen. Deoverige sites bevaten minder roodbeschilderd aardewerk,waardoor ze mogelijk daterenuit jongere periodes dateren. Deze verschillen zijn wellicht een indicatie voor eenonderliggend regionaal patroon.Opvallend is dat het roodbeschilderd aardewerk uit Dommelen eveneens van hetNederlands Zuid-Limburgs type is, terwijl het op sites veelal uit het Rijnland afkomstigis. Soms wordt er geen herkomst bepaald, maar wordt er toch een voorkeur gegevenaan een Duitse afkomst.Als men kijkt naar het blauwgrijs aardewerk (zie supra), dan situeert de aanwezigheidzich over alle bestudeerde sites tussen 1 en 60% (ō 21%), met een meest voorkomendewaarde tussen 10-36% op individueel niveau. Opmerkelijk is dat dit type aardewerkniet voorkomt te Erps-Kwerps. In Geel kon een aanwezigheidspercentage van circa 8à 11% vastgesteld worden. Gelijkaardige waarden komen voor in Brecht-Zoegweg,Ekeren-Het Laar, Herk-de-Stad en Edegem-Buizegem. Deze contexten dateren uit deperiode 950-1175.Boven vermelde argumenten in aanmerking genomen is het veilig te stellen dat erenkel vergeleken kan worden met Dommelen. Het vondstassortiment van deze siteheeft immers ook vooral Elmpt aardewerk, met een maximale aanwezigheid van circa 281

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)60% rond 1225. De blauwgrijze variant Paffrath kwam rond 1100 met eenaanwezigheid van circa 20% voor. Hierdoor is het veilig te stellen dat ergens in deloop van de tweede helft van de 12de eeuw Elmpt regionaal moet zijn opgekomen?Tot slot kan het Maaslands witbakkend nog bestudeerd worden. Dit type aardewerkheeft op de verschillende sites een aanwezigheid tussen 1-100% (ō 42%). Men magechter stellen dat dit veelal altijd meer is dan 10% en mogelijk zelfs vanaf 40%.In Geel komt Maaslands witbakkend niet zo veelvuldig voor, namelijk tussen 4 en 8%(gemiddeld 5,5%). Enkel Dommelen (1225) en Edegem-Buizegem (950-1150) komenmet een waarde van 10% in de buurt. Opvallend is dat de opgraving Dommelenopnieuw gelijkenissen vertoont.In 1993 stelde Verhoeven163 een geografisch verspreidingsgebied voor Andenne op.De invloedsfeer waar Geel zich in bevindt, zou rond 1100 een aandeel hebben gekendtussen 5-10%. Rond 1150 zou deze waarde al gestegen zijn tot meer dan 40%. Indienmen de bestudeerde sites kadert in dit verspreidingsgebied, dan klopt deze tendensslechts voor de helft van de onderzochte populatie. De sites Ekeren, Erps-Kwerps,Brecht (deels) en Geel, althans volgens het aangetroffen aardewerk, niet in hetvooropgestelde model. Alles is echter zeer afhankelijk van de bestudeerde individuelecontexten. Indien deze generalisatie zou kloppen, zou men voor de site Geel nogkunnen argumenteren dat een dergelijke lage waarde in het voordeel pleit van eenbewoning ouder dan 1125. Een fase die niet kan uitgesloten kan worden, maarwaarvoor binnen het vondstassortiment geen bewijs isEen mogelijke verklaring voor de bekomen lage waardes binnen het totale assortimentis mogelijk te verklaren door een deels foute determinering van de verschillendewitbakkende varianten Andenne, Pingsdorf en Brunssum-Schinveld. Een moglijkheidom enig perspectief te verwerven is alle witbakkende vormen te bundelen onder eenalgemene categorie witbakkend. Ook hier situeren de waarden zich tussen 2% en100% (ō 48%). Het merendeel van de sites heeft echter een waarde onder 50%. Desite Geel is afwijkend van deze tendens met een aanwezigheid binnen het globalevondstenassortiment tussen 50 en 86%, ō 63%. Ook hier is er weer een analogie metDommelen, Herk-de-Stad maar ook met één context uit Brecht-Zoegweg. De163 Verhoeven, 1993, p. 78. 282

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)desbetreffende sites of contexten dateren tussen 1100 en 1175. Andere sites uit dezeperiode hebben opmerkelijk minder witbakkend aardewerk binnen hun verschillendevondstcontexten.Aan de hand van bovenvermelde gegevens en bemerkingen kunnen volgende patronenen tendensen vastgesteld worden.In de aangrenzende Zuid-Nederlandse Kempen komt Paffrath vooral voor in de 11deen de vroege 12de eeuw, waarna het in de loop van 13de eeuw terug voorkomt ineerder kleine aandelen. Een constante aanwezigheid van circa 11% in de Antwerpserurale sites (Hove-Cueteghem; Wijnegem-Steenakker en Grobbendonk-Ouwen) istreffend. Op enkele sites is het keramologisch onderzoek en de materiaalverwerkingnog gaande, dus mogelijk kunnen nieuwe inzichten deze waardes nog aanpassen.164Niettemin situeren deze sites zich ten westen van Geel en is het voorlopig nietgeweten of het om een oude of jongere fase betreft binnen de periode vollemiddeleeuwen.Daarnaast komt Elmpt op ten vroegste vanaf 1175. In Dommelen neemt Elmpt rond1200 een waarde in van 10%, rond circa 1225 stijgt het aandeel tot 20% en na 1250 totzelfs iets meer dan de helft. In ‘s Hertogenbosch kent dit aardewerk een piek in deperiode 1250/1275-1325, met een neergang vanaf het midden van de 14de eeuw eneen volledig verdwijnen vanaf 1375. Deze neerwaartse tendens werd mogelijk in dehand gewerkt door de opkomst van het volledig versinterd steengoed en degrootschalige productie van grijs aardewerk. Het gewone grijs aardewerk leverdedezelfde gebruiksvormen, maar de productiemethode met sneldraaiend wiel zorgdevoor een aardewerk van betere kwaliteit met een dunnere wand en veel minder ruwoppervlak.165 Gezien de site Eikevelden vooral in de in de eerste helft van de 13deeeuw grootschalig bewoond geweest is, is dit mogelijk een verklaring voor hetsporadische voorkomen van blauwgrijs Paffrath aardewerk en het veelvuldigevoorkomen van Elmptwaar. Toch werd lokaal ook 12de eeuws occupatiemateriaalaangetroffen.164 Vandevelde, Annaert, Lentacker, Ervynck & Vandenbruaene. 2007, p. 40.165 Janssen, 1983, p. 195 en 197. 283

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Pingsdorf zou in de Kempen niet meer voorkomen vanaf 1050/1075. De export vanAndenne waar bereikte zijn hoogtepunt in de 12de eeuw en begin 13de eeuw en liepdaarna geleidelijk terug. In Dommelen bijvoorbeeld verkrijgt het een belangrijke plekin de 11de eeuw en in de 12de eeuw piekt het zelfs tot 40 à 50%. Gezien de bewoningin Geel zich eerder in de eerste helft van de 13de eeuw situeert verklaart dit wellichthet lage aandeel Maaslands witbakkend. De afname van Andenne vanaf de late 12deeeuw is wellicht te linken aan de opkomst van het Zuid-Limburgse roodbeschilderd enElmpt.166De Kempen valt opmerkelijk uit de invloedsfeer waar het merendeel van hetaardewerk uit lokaal handgemaakt kogelpotaardewerk bestaat.Desondanks wisselen de hoeveelheden sterk van nederzetting tot nederzetting en zelfsbinnen een nederzetting.Samenvattend kan gesteld worden dat Geel en Dommelen en mogelijk Herk-de-Stadtot eenzelfde invloedsfeer behoren dewelke wellicht niet chronologisch bepaald is.Hierdoor zou men de Kempen in de volle middeleeuwen in een westelijke en oostelijkdeel kunnen opsplitsen. Verder onderzoek zal dit kunnen bevestigen ofontkrachten…In hoeverre de cijfergegevens contextgebonden zijn of ook de weerslag vormen vanhandelscontacten binnen de regio, kan alleen uitgemaakt worden door diepgaandonderzoek en de implementatie van nieuwe vondstcontexten uit de Vlaamse enNederlandse Kempen. 10.7.6. Aardewerk en sociale statusHet achterhalen van de functie van een bepaald individu is niet evident. Hetachterhalen van de status van een bepaald recipiënt is echter quasi onmogelijk.167 Hetaardewerk maakt vaak maar een klein deel uit van het hele ensemble dat aangetroffenwordt op een site. Gezien aardewerk een goede bewaring kent, is dit vaak de meestaangetroffen vondstcategorie. Het aantreffen van import aardewerk kan niet enkelwijzen op een hogere status, aangezien het gehele spectrum van vondsten niet gekendis.166 Theuws, Verhoeven & van Regteren Altena, 1988, p. 334.167 Orton, Tyers & Vince, 1993, p. 29-30. 284

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het aardewerk dat toehoort aan de dagelijkse huisraad had bovendien geenrepresentatieve functie, aangzien men het vooral gebruikte voor verwerking en debewaring van voedsel.Men kan ook de kwaliteit van het aardewerk gebruiken om te trachten sociale status teachterhalen. Vanaf de 12de eeuw werd er een grote uniformiteit doorgevoerd inaardewerkproductie, mede door de aanvang van de georganiseerde productiecentra.168Het aardewerk dat behoorde tot de tafelwaar kan mogelijk wel een representatievefunctie hebben gehad, aangezien het aannemelijk lijkt dat dit aardewerk als pronkstukgebruikt kon worden.169 Mogelijk dienden Maaslands witbakkende waar en hetroodbeschilderd aardewerk als een dergelijk statussymbool. De recipiënten zullennamelijk door middel van de aanwezigheid van felle kleuren van het glazuur enbeschildering, afstekend tegenover de bleke klei, en bijgevolg een kleurrijke toetsgevormd hebben bij het tafelgebeuren. 10.7.7. Aardewerk en economische contextBinnen de site Geel werd er veel importaardewerk aangetroffen in het ensemble,hetgeen wijst dat er contacten waren met andere regio's. Dit kan gebeuren opverschillende manieren in verschillende distributiefases: langs de grote rivieren enhandelsnetwerken en vervolgens via jaar- en weekmarkten die zich verplaatsten,reizende verkopers, door middel van kleine handeslscentra, …170 10.7.8. Ruimtelijke verspreidingEr zijn verspreidingskaarten (Bijlages B9.3f-h) voor het onderzoeksgebied gemaakt vanal de aardewerkvondsten. Er zijn drie hoeveelheidscategorieen voopgesteld op basisvan de kwartielen.171 Namelijk sporen met hoeveelheden tussen 1-3, 4-11 en 12-156scherven.168 De Groote, 2008, p. 439-440.169 De Groote, 2008, p. 429-430.170 Orton, Tyers & Vince, 1993, p. 26.171 In de statistiek is een kwartiel één van de drie waarden die een geordende set data, de steekproef ofpopulatie, in vier gelijke delen opdeelt. Elk deel is dus een kwart van de dataset. Men spreekt van heteerste, tweede en derde kwartiel. 285

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het volmiddeleeuws aardewerk clustert vooral in werkputten 30, 31 en 36. Hiersitueren zich eveneens de sporen met de aantallen van het derde kwartiel172. Echterhet komt sporadisch ook voor in de werkputten van fase 1. Daar situeert het zichvooral in de greppels.Bijkomstig is het Maaslands witbakkend visueel geplot. Dit zou in Geel mogelijkwijzen op een iets oudere fase. Als men dit doet valt onmiddellijk op dat er zichvondsten hiervan voordoen in de werkputten van fase 1. Terwijl het in de groteclustering een relatief diffuus patroon vertoont. Op basis van dit vondstmateriaal kangeen interne ruimtelijke fasering worden onderbouwd.10.8. Keramische objecten 10.8.1. Gebruiksvoorwerpen Niet al het verzamelde aardewerk betreft vaatwerk. In de nederzettingen en de off-site regio zijn twee weefgewichten of netverzwaarders en zes spinklossen of spinstenen aangetroffen. In deze korte paragraaf worden ze besproken. Spinstenen zijn in doorsnee ronde objecten, vaak conisch van vorm, met een centrale doorboring. Zoals de naam al aangeeft worden ze geïnterpreteerd als hulpmiddel bij het spinnen. Afbeelding 10.51.: Weefgewicht V233.172 Getalswaarde die de hoogste 25% van de getalswaarden onderscheidt van de lagere waarden = 75stepercentiel. 286

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De meeste weefgewichten173 zijn platte driehoekige objecten met aan alle drie dehoeken een doorboring van zijkant tot zijkant. Vanwege de driehoekige vorm wordtwel aan de functie als weefgewicht getwijfeld174. Waarom zijn er namelijk driedoorboringen nodig indien het object alleen maar dient om aan draden te hangen? Afbeelding 10.52.: Enkele spinklossenDe vorm pleit eerder voor een katrol-functie of iets dergelijks, maar de broosheid vanhet zachtgebakken aardewerk pleit tegen een dergelijke functie. Ook een mogelijkefunctie als netverzwaaringen wordt vaak gesuggereerd.Maar ook hier is het tere aardewerk het voornaamste tegenargument. Dezedriehoekige voorwerpen dateren ten vroegste vanaf de aanvang van de middenijzertijd, rond circa 500 voor Chr. en worden gebruikt tot in de Romeinse tijd.Uit het ruimtelijk patroon (Bijlage B9.3p) komt naar voren dat er geen spinklossenen/of weefgewichten zijn aangetroffen in de meest dense bewoningszone.173 Wilhelmi, 1977; van den Broeke 1987a en van Heeringen 1992.174 Ufkes & Essink, 2001, p. 73. 287

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.8.2. Keramisch bouwmateriaalIn totaal bevonden er zich 558 fragmenten keramisch bouwmateriaal in 213vondstzakken en dit verspreid over 159 spoor- en laagnummers. Het merendeel vande gevonden fragmenten bouwmateriaal dateert niet specifieker dan 'vanaf deRomeinse periode'. Niettemin dateren ook een aantal fragmenten in de Romeinseperiode en de volle middeleeuwen.Ongeveer de helft van het bouwmateriaal was zodanig fragmentair, dat het nietmogelijk was het meer specifiek onder te verdelen (Tabel 10.27). Op slechts ‘éénfragment is de aanwezigheid van mortelresten vastgesteld. Een andere fragment iswellicht gebruikt als abrasief om een voorwerp te slijpen of polijsten.Opvallend is dat hutteleem slechts in zeer geringe hoeveelheid ingezameld werd. Dezeterm impliceert dat het materiaal louter en alleen afkomstig is van gebouwen.Verhitte/verbrande leem kan echter ook ontstaan bij haarden, stookplaatsen en ovens.Alleen als het materiaal voldoende langdurig verhit werd, kunnen herkenbare vormenworden waargenomen, bijvoorbeeld fragmenten van een (huis)wand of ovendelen. InS3385 werd (secundair) verhitte leem aangetroffen. Éen fragment vertoont zelfs eenhoekige af-/indruk. In deze context bevindt zich eveneens secundair verbrandaardewerk of wellicht eerder misbaksels. Het spoor S3384 laat hetzelfde vaatwerkzien. Mogelijk zij dit de restanten van een lemen wandje rond bijvoorbeeld eenovenkuil. In een ovenkuil werd zowel aardewerk als brandstof samen gestapeld. Alshet vuur op de foute manier brandde, zoals te heet of te snel, versinterden, sprongenen/of zakten de potten in elkaar. Deze misbaksels werden vaak samen met derestanten van de oven in een afvalkuil gedeponeerd.Vervolgens werden circa 30 baksteenfragmenten onderscheiden.hutteleem tegulae imbrices baksteen bouwmateriaal algemeen 16 244 9 27 262 2,87% 43,73% 1,61% 4,84% 46,95% Tabel 10.27: Overzicht (grofkeramisch) bouwmateriaal. 288

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Opmerkelijk is dat praktisch de helft toe te schrijven is aan Romeinse tegulae175 enimbrices176. Gezien de dikte betreft het quasi zeker daktegels dan veeleer vloertegels.Tegulae variëren in dikte tussen 15-38 mm, terwijl vloertegels eerder tussen 30-60 mmdik zijn. Toch is ook een zekere overlap tussen de diktes, waardoor beideinterpretaties niet uit te sluiten zijn.Afbeelding 10.53.: Waterput 2587/2588 met een duidelijke lens Romeinse dakpanfragmenten.Afbeelding 10.54.: Indruk van een duim (centraal bovenaan) en kattenpootjes (net onder de duimindruk) opeen fragment Romeinse dakpan.175 Platte pannen.176 Halfronde pannen. 289

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het aandeel tegulae/imbrices kwam ongeveer met een verhouding 27/1 voor. Incontext S2587/S2588 werden de meeste fragmenten geborgen, namelijk 244fragmenten met een totaal gewicht van ongeveer 60 kilogram, en dit zowel bij hetcouperen als het uitzeven. Deze fragmenten konden onderverdeeld worden in: 57tegulae met flens, 1 tegula met flens en kop, 12 keer tegulae met flens en hoek onderrechts, 142 algemene tegulae, 24 tegulae met kop en tenslotte 8 imbrices. Twee tegulaemet flens vertonen pootindrukken en één tegula met flens vertoont vingerindrukken.Brandsporen of misproductie kwamen voor op twee tegulae met flens.Hoewel bovenvermeld gewicht aanzienlijk lijkt, is dit slechts een fractie van het totalegewicht van een dakbedekking. Twee complete tegulae wegen ongeveer 13 kg177,waardoor er een inschatting gemaakt kan worden van het gewicht van een totaledakconstructie.De belangrijkste vraag die beantwoord dient te worden is of deze pannen dienstgedaan hebben als primaire dakbedekking op deze rurale site, en daarmeesamenhangend of het gebruik dateert uit de Romeinse periode of uit latere tijden?Een vaak gehoorde stelling is dat een houten constructie van een boerderij absoluutniet toereikend is om enkele tonnen gebakken klei te dragen. Recent onderzoek heeftdeze stelling echter kunnen weerleggen.178177 Gazenbeek, 2010, p. 200.178 Gazenbeek, 2010, p. 213-215. 290

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 10.55.: Romeins tegulafragment met hondenpoten.“Het geringe aantal is geen argument tegen een verklaring als dakbedekking, evenminals het argument dat de constructie van het huistype Alphen-Ekeren geen hardedakbedekking toelaat. Een woonstalhuis, dat een grondvlak heeft van circa 16 x 6,5meter, zou, bij een dak-helling van 25% en met een ruime oversteek, eendakoppervlak hebben van circa 155 m². Een tegula weegt ongeveer 6 kg en geeft eennetto dekking van 0,1 m². De afdekkende imbrices wegen ongeveer 50% van eentegula. De verhouding tussen tegulae en imbrices op een dak is vrijwel 1:1.Dit betekent dat er op een dak circa 1550 tegulae en een gelijk aantal imbrices liggen,waardoor het gewicht van een stenen dak op een woonstalhuis met dergelijkeafmetingen circa 14000 kg zou bedragen. Eén stam met een doorsnede van 30 cmkan ongeveer 10000 kg drukbelasting181 aan, waarbij het nauwelijks uitmaakt of eiken-of dennenhout wordt gebruikt. Een huis van het Alphen-Ekeren type, met enkelemiddenstaanders en meerdere staanders in de wandgreppels, zou dus probleemlooseen stenen dak kunnen dragen. Verschillen in de dikte van tegulae, met name bij de181 Onderhavige auteur heeft dit gecheckt in de huidige geldende bouwschriften in de bouwsector. 291

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)flenzen, is evenmin een valide argument tegen het gebruik als dakbedekking, hetsysteem van tegulae en imbrices is namelijk zo flexibel dat verschillen in breedte enhoogte tussen tegulae geen problemen op hoeft te leveren.Tenslotte is een veel gehoorde verklaring bij grofkeramiek in rurale nederzetting datdit wel aangevoerd zal zijn ten behoeve van de aanleg van haardplaatsen of alsverharding. Dit laatste argument impliceert dat de hergebruikswaarde van dit soortmateriaal zo hoog was dat men bereid was dit over grote afstanden te verplaatsen.Waarmee dan meteen is aangegeven dat de hoeveelheden die op een site wordenaangetroffen, geen zeggingskracht hebben over hoe het materiaal daar werdtoegepast, omdat onbekend is wat van waar naar waar werd verplaatst. Ten eerstevertoont het materiaal zelden de sporen van dat secundair gebruik. Zo vertoont hetmateriaal vaak geen slijtage door betreding, zodat niet aannemelijk is dat het alsverharding van vloeren of erven is gebruikt.Ook zijn aanwijzingen voor secundaire verhitting schaars, zodat gebruik in een haarduitgesloten kan worden voor het grootste deel van het materiaal, al is een klein deelwel in een haard aangetroffen. Ten tweede veronderstelt men dat de aangetroffenhoeveelheid grofkeramisch materiaal meer of minder gelijk is aan datgene wataangevoerd zou zijn. Deze veronderstelling gaat echter volledig voorbij aan zowelcontemporain als later hergebruik. Bouwmateriaal blijft een bepaalde (her-)gebruikswaarde houden, ook nadat het in de oorspronkelijke toepassing onbruikbaaris geworden.Nadat een bouwwerk in onbruik is geraakt zal het bruikbare bouwmateriaal, al danniet geleidelijk, van de site worden verwijderd voor hergebruik elders. Wat tenslotteachterblijft zijn de fragmenten die te klein zijn om zinvol te kunnen hergebruiken enhet materiaal dat afgedekt is en daardoor onzichtbaar. Hoe armer de omgeving is aanhard (bouw-) materiaal, hoe intensiever dit proces zal verlopen.”Op vrijwel alle rurale nederzettingen worden enige hoeveelheden keramischbouwmateriaal aangetroffen. Wellicht zijn dit de stukken bouwkeramiek die niet meerte hergebruiken waren. Een ander veelgehoord argument is dat men te weinigmortelresten aantreft die wijzen op hun primair gebruik als dakbedekking. Maar 292

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)mogelijk kan het zijn dat voornamelijk leem als bindmiddel werd gebruikt, hetgeenarcheologisch veel minder waarneembaar is.Daarenboven leveren sites met structuren uit steenbouw, evenmin grote hoeveelhedennatuursteen of grof keramisch bouwmateriaal!Misschien moet men eerder denken aan enkele pannen op een gedeelte van het dak,bovenop de aanwezige dakbedekking van riet of stro. Mogelijk zijn de pannen daneerder decoratief dan functioneel geweest. Het kan echter niet uitgesloten worden datde pannen van Eikevelden ook voor andere doeleinden aangewend zijn. Naast dereeds andere opgesomde secundaire functies kan men ook denken aan een toepassingals stiepen/poeren. Deze funderingstechniek kan bij een aantal huizen het ontbrekenvan centrale nokdragers mogelijk verklaren. Gezien het beperkte aantal Romeinsesporen op de site, is het misschien logischer om te stellen dat het bouwmateriaal vanelders is aangevoerd in dit in een latere periode. In de periodes volgend op deRomeinse overheersing was het namelijk gangbare praktijk dat men vervallengebouwen in de omgeving bezocht op zoek naar bruikbare bouwmaterialen. Dit kanechter ten vroegste vanaf de 3de eeuw na Christus, aangezien daarvoor de meestenederzettingen, villae of legerkampen nog in gebruik waren.10.9. Metaal en slakken Tijdens het onderzoek zijn in totaal circa 158 stuks metaal en/of Afbeelding 10.56.: Geconserveerde speerpunt slak verzameld (Bijlage B9.3t). De (V924). ©Natalie Cleeren globale determinatie is uitgevoerd 293 door de vondsten in te delen in: slak, munten, nagels, concreties, mes/pijlpunt, militair springstof en ondetermineerbaar. In 90% van de gevallen betreft het ijzerslak(ken), verspreid over 70 diverse spoornummers. Er werden geen rode of groene verkleuringen vastgesteld die wijzen op de verwerking van koperlegeringen.

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) In 61 van de gevallen kan de context niet nader gedateerd worden dan vanaf ijzertijd/Romeinse periode. De overige dateren in de volleAfbeelding 10.57.: Graf 4973 met aardewerkvondst en middeleeuwen en prille late middeleeuwen, namelijk tussen spiraal (niet zichtbaar) 1075 en 1350. Het vondstmateriaal wijst er sterk op dat er binnen of in de dichte nabijheid van het onderzoeksterrein metaalproductie heeft plaatsgevonden. Een duidelijke concentratie is op te merken in en rond het volmiddeleeuwse boothuis Structuur 035 . Vermoedelijk werd lokaal ijzererts gewonnen en verwerkt. Hierbij zal vooral de lokaal alomtegenwoordige ijzerhoudende horizont of moerasijzererts de voorkeur genoten hebben.Afbeelding 10.58.: De bronzen spiraal na conservatie. Het echte productieproces kan zich ook buiten het ©Natalie Cleeren opgravingsterrein hebben afgespeeld. Men kan ervoor gekozen hebben het ijzer te smelten in de buurt van de winplaats van het erts of dicht bij de locaties waar houtskool werd geproduceerd. Overigens is de aangetroffen hoeveelheid eerder klein te noemen., en gezien deze geringe aantallen mag men er vanuit gaan dat ijzerbewerking een incidentele bezigheid was. Metaalproductie zal zeker geen belangrijke rol hebben gespeeld in de economie van de nederzetting. Eerder moet men aan incidentele productie denken ten bate van landbouwwerktuigen die men ter plaatste gebruikte. Ijzeren spijkers komen pas voor vanaf de Romeinse periode. Daarnaast trof men ook nog enkele concreties, ijzerklompjes en niet te determineren fragmenten ijzer aan. Ook een bom-/mortierscherf met het opschrift “RS 42 77” werd aangetroffen. De opvallendste metalen voorwerpen zijn 2 (3?)munten, een bronzen spiraal en een mes/speerpunt. Het mes/speerpunt (V924) werd aangetroffen in spoor S4698 gelegen in Werkput 31. Voorlopig wordt deze vondst in de volle middeleeuwen gesitueerd, gezien de gezamenlijke vondst van roodbeschilderd aardwerk. 294

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De bronzen spiraal werd aangetroffen in crematiegraf 4973. De vondst werd gedaanin het crematiepakket, vlak naast de kleine bijgift uit aardewerk. De vondst wasuitermate fragiel en werd 'en bloc' gelicht, om naderhand onder gecontroleerdeomstandheden geconserveerd te worden. De spiraal bestaat uit een opgeroldebronsdraad, die door omgevingsfactoren vergaan is tot koperpoeder. Uitstekendconservatiewerk kon echter het merendeel van deze fragiele vondst bewaren.De recentste munt is aangetroffen bij aanleg van het archeologisch vlak in de C-horizont. Op de voorzijde staat AD USUM BELGII AUSTR 1789; keerzijde JOS • II• D • G • R • IMP • D • B • . Het muntteken betreft het hoofd van aartsengel Michaëlen wijst dus op een Brusselse slag. Hierdoor kan de munt gedetermineerd worden alseen koperen 2 duiten onder keizer Jozef II van Oostenrijk (1780-1790). Afbeelding 10.59.: De Romeinse bronzen as na conservatie met de voorzijde links en de achterzijde rechts. ©Natalie CleerenIn S5864 situeert zich een Romeinse bronzen as (Afbeelding 10.XX.). De beeltenis opde munt was echter dermate slecht bewaard waardoor er geen uitspraak kon gedaanworden omtrent een mogelijke datering. Op de voorzijde is een figuur te zien met eenlange stof of stok. Het tekstgedeelte rondomrond de munt is echter onleesbaargeworden en ook op de achterzijde is het keizersportret en eventuele tekst onleesbaar.Uit navraag bij Johan Van Heesch blijkt dat deze munt waarschijnlijk uit de 2de eeuwna Christus stamt. Verdere specificatie is echter niet mogelijk. 295

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)10.10. Natuursteen 10.10.1. Inleiding Tijden de opgravingen Eikevelden zijn in totaal circa 520 fragmenten natuursteen (exclusief vuursteen) verzameld (Bijlage B9.3u). De stenen zijn ondergebracht in 121 verschillende spoor- en laagnummers. In sommige gevallen is gebruik gemaakt van een zoutzuuroplossing om vast te stellen of kalk aanwezig is de stenen. Verder zijn de stenen onderzocht op de aanwezigheid van bewerkings- of gebruikssporen zoals krassen, groeven, slijpvlakken, snijsporen, maar ook sporen ten gevolge van verbranding of verhitting. Deze laatste zijn in de praktijk moeilijk te onderscheiden van secundaire oppervlakteverschijnselen die bijvoorbeeld door verwering ontstaan.Hieronder worden de diverse soorten verder gespecifieerd, wordt er getracht hunherkomst te bepalen en een eventuele gebondenheid aan een bepaald periodeonderzocht. 10.10.2. Soorten natuursteenDe categorie natuursteen werd in 6 grote groepen ondergebracht: graniet/gneiss,tephriet182, leisteen, zandsteen/kwartsiet, kalksteen onbekend/ondetermineerbaar(Tabel 10.28).graniet/gneiss kalksteen leisteen tephriet zandsteen/kwartsiet onbekend/niet gedetermineerd19 40 3 391 22 454% 8% 1% 75% 4% 9%Tabel 10.28: Natuursteen en hun relatieve aanwezigheidHet tephriet, afkomstig van maalstenen, is sterk aanwezig ten opzichte van alle anderesteensoorten. Er is geen enkele aanwijzing dat deze steensoort als bouwmateriaal isaangewend. Geen van de fragmenten vertonen de vorm van bouwstenen of hebben182 Oftewel basaltlava afkomstig uit het gebied rondom Mayen en de Laacher See in Duitsland. Tevenswerden twee fragmenten basalt aangetroffen (Vondstnr. 1292 en 1674). 296

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)sporen van mortel. De aangetroffen stukken mogen derhalve geïnterpreteerd wordenals restanten van maalstenen. Wel moeten worden opgemerkt dat ook nauwelijkskenmerkende fragmenten, zoals billen, asgaten of opstaande randen, zijnteruggevonden die op een dergelijke functie kunnen wijzen.Kalksteen, zandsteen183/kwartsiet en graniet/gneiss nemen samen net een aandeel invan circa 15%.Tot de categorie kalksteen werden eveneens de fragmenten (kalk)mortel/specietoegerekend. Kalkmortel wordt over het algemeen geassocieerd met Romeinsesteenbouw. Echter dit is grotendeels uitgesloten op onderhavige site. Er zijn nergensfundamenten van een stenen gebouw waargenomen. Daarnaast zijn de hoeveelhedenbouwsteen en dakpan absoluut onvoldoende om aan een gebouw te denken. Verderzijn de bouwstenen en dakpannen evenals de mortel overigens niet geconcentreerd opéén stuk nederzetting gevonden, maar verspreid over het hele nederzettingsterrein.Het kan niet uitgesloten worden dat de bewoners vindplaatsen in de ruimere regiobezochten en bouwmateriaal meegenomen hebben. Mortelresten aan de meegenomenbouwstenen kunnen de schaarse vondsten van brokjes mortel in deze nederzettingverklaren.Waarschijnlijk behoren alle stenen uit de categorie onbekend/niet gedetermineerd184tot één van de vijf eerste soorten uit de tabel, omdat het vaak gaat om kleinerestfragmenten. Hiertoe behoren ook rolkeitjes, die wellicht lokaal in beek- en/ofrivierafzettingen dagzomen. Een aantal van deze rivierkeitjes vertonen sporen vanverbranding.Omdat het natuursteen met eenvoudige hulpmiddelen is geanalyseerd en niet doormiddel van methoden als bijvoorbeeld slijpplaatonderzoek, is geen poging tot eenmeer gedetailleerde classificatie ondernomen. In principe maakt een indeling in eenalgemenere classificatie een vergelijking met de vondsten van andere vindplaatsengemakkelijker. Hoewel dit in de praktijk vaak wordt bemoeilijkt door de verschillendeterminologie en indelingen die individuele onderzoekers gebruiken.183 Sporadisch werd ook wat “ijzerzandsteen” aangetroffen.184 O.a. fragmentjes calciet, ryoliet en schist. 297

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.10.3. GebruikssporenEnkele fragmenten vertonen sporen van één en/of twee bewerkte zijdes.Twee fragmenten werden overduidelijk herkend als zijnde staafvormige wet-/slijpstenen. Deze voorwerpen zijn goed herkenbaar door hun in verhouding tot dedoorsnede grote lengte en in veel gevallen ook door de uitholling van de platte zijdendoor het gebruik. De wetstenen zijn gebruikt voor het scherp houden van allerleiwerktuigen. Afbeelding 10.60.: Slijp of wetsteen.Alsook een stuk maalsteen zowel in tephriet als in graniet/gneiss. Maalstenen ingraniet/gneiss dateren uitsluitend uit de periode neolithicum tot en met ijzertijd.Meerdere steensoorten zijn vanaf de prehistorie gebruikt als maalsteen: graniet,zandsteen en tephriet. Het nadeel van de eerste twee genoemde soorten is dat zesteeds opnieuw moeten worden opgeruwd om de maalcapaciteit op peil te houden. Bijtephriet ligt dit anders, gezien deze uit vele kleine holtes bestaat. Hierdoor ruwt hetmaalvlak zichzelf tijdens gebruik telkens opnieuw op.Eén onbekende steensoort vertoont een uitgesleten del in het midden (Vondstnr. 232). 10.10.4. DateringIn het algemeen kan het natuursteen niet eng worden gedateerd. In de meeste zoneswerden daarenboven resten uit alle perioden door elkaar heen gevonden, zodat uit delocatie evenmin een datering kan worden afgeleid. Slechts een summier gedeeltewordt op basis van de associatie met vooral aardewerk gedateerd in de volle 298

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)middeleeuwen en late middeleeuwen. Ook hier kan er echter opgespit materiaalaanwezig zijn binnen de vondstcontexten. 10.10.5. Verspreiding van het natuursteenBij het bestuderen van de verspreiding is niet gekeken naar de afzonderlijkenatuursteensoorten. De grootste concentratie natuursteen komt, niet geheelonverwacht, voor in de drukst bewoonde gebieden (Bijlage B9.3u). Zo is de grootsteclustering te bemerken in de zone met de volmiddeleeuwse bootgebouwen, alsook inde zone met de vroeg-middeleeuwse bewoning. Aangezien het onmogelijk isnatuursteen te dateren, is het zeer goed mogelijk dat de fragmenten aangetroffen indeze zones, na opspitten en een eventuele herbruikfase, secundair begraven geweestzijn.10.11 Vuur- en hardsteen 10.11.1 Algemene inleiding Ook al valt vuur- en hardsteen logischerwijze onder de categorie natuursteen, wordt het hier als een aparte categorie beschouwd. Twaalf stuks werden geteld over evenveel spoornummers. Zes daarvan zijn werktuigen. Gezien de voornamelijke A/C profielen is dit zeer lage aantal niet verwonderlijk, gezien de extreme lage conservering/gaafheid van dergelijke vuursteenplaatsen in onderhavige bodemopbouw. Secundair en in veel mindere mate is het ook het resultaat van de gehanteerde onderzoeksmethode, die gericht was op een vlakdekkend onderzoek van een groot areaal met nederzettingssporen uit latere tijden. Dit houdt in dat machinaal een vlak aangelegd wordt op het niveau waar de grondsporen zichtbaar zijn, vervolgens wordt het vlak geschaafd en tenslotte worden de sporen onderzocht door middel van coupes en verder uitgraven. Of stenen artefacten opgemerkt worden bij een op grondsporen gericht onderzoek is sterk afhankelijk van hun grootte en kleur. In het algemeen geldt bij opgravingen die gericht zijn op grondsporen dat eerder de grotere stenen artefacten verzameld worden. De bodemopbouw en de onderzoeksmethode bepalen dus in sterke mate wat we (maar) over de bewoning uit de steentijden op het terrein aan de Eikevelden kunnen vertellen. 299

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) 10.11.2. Grondstof en typologie-chronologieEr werd een schrabber op afslag, een hardstenen gepolijste bijl, een vuurstenengepolijste bijl, een schrabber uit een fijnkorrelige vuursteen met rondom rond steileretouches en een fragment met retouches aangetroffen.Ook een afslagfragment van een gepolijst stuk bevindt zich onder het vondstmateriaalnaast twee distale klingfragmenten, een kernrandkling, twee afslagen, een chip en eenfragment verbrande Valkenburgvuursteen.De gepolijste vuurstenen bijl (S4146) situeert zich als opspit in een vanaf de vollemiddeleeuwen daterend spoor.De basalten geslepen bijl was enkel in gebruik gedurende het vroeg neolithicum (vanafcirca 5250 voor Chr.). Terwijl vuurstenen gepolijste bijlen dateren uit het midden enlaat neolithicum, tussen 4300 en 2500 voor ChristusAfbeelding 10.61: Silexvondsten V513 (boven) en V663 (onder) 300


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook