Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore Geel 1 rapport-klein

Geel 1 rapport-klein

Published by dirk.mervis, 2017-02-14 17:45:07

Description: Geel 1 rapport-klein

Search

Read the Text Version

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.13.: Geel-Eikevelden, boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.14.: Geel-Eikevelden, binnenkant van segment van boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult). 354

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.15.: Geel-Eikevelden, binnenkant van segmenten van boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.16.: Geel-Eikevelden, bewerkingssporen van een dissel aan de binnenkant van de boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult). 355

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.17.: Geel-Eikevelden, de pijl wijst naar de afdruk van een dissel aan de binnenkant van de boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.18.: Geel-Eikevelden, rechthoekig gat aan zijkant van segment van de boomstamput, spoor 1377 (© BIAX Consult). 356

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.19.: Geel-Eikevelden, elzen palen en staken uit een verzamelmonster, spoor 1377 (© BIAX Consult). Afbeelding 12.20.: Geel-Eikevelden, ontschorste elzen paal uit een verzamelmonster, spoor 1377 (© BIAX Consult).Schijf, M372Onderin de boomstamput lag een eikenhouten schijf met een diameter van 27 cm eneen dikte van maximaal 2 cm (zie Afbeelding 12.21.).De rand van de schijf was afgeschuind. Er zijn geen gaten aangetroffen, ook geenspijkergaten die met een scharnier of iets anders samenhangen. Waarschijnlijk is het debodem van een kleine duigenton of kuipemmer. Misschien is de bodem tijdens hetophalen van de emmer losgeraakt en in de waterput achtergebleven. Het hout voor deschijf is verticaal uit een stam gehaald. Het aantal groeiringen bedraagt meer dan 70.De schijf is dientengevolge geschikt voor een dendrochronologische datering. Omdatde vondst echter op grond van gaafheid en zeldzaamheid in aanmerking komt voorconservering, is de voorkeur gegeven aan bemonstering van de boomstamput zelf. 357

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.21.: Geel-Eikevelden, bodem van eiken kuipemmer uit de boomstamput, vondstnummer 372, spoor 1377, laag 2378 (© BIAX Consult).Waterput, spoor 3342De structuur is opgebouwd uit een vierkante bekisting met planken en hoekpalen (zieAfbeelding 12.22., Afbeelding 12.23., Afbeelding 12.24. en Afbeelding 12.25.). De afmetingvan het onderste raamwerk was groter dan het raamwerk dat er boven op lag. Mogelijkversmalde de constructie naar boven toe. Het bouwhout bestond uitsluitend uit eik.Een elzenhouten takje met een doorsnede van 2 centimeter is waarschijnlijk opnatuurlijke wijze in de waterput terechtgekomen en heeft geen deel uitgemaakt van deconstructie (vondstnummer 798).De hoekpalen hebben de planken geborgen. De planken zijn koud, dat wil zeggen metde rechte kant, horizontaal op elkaar gestapeld. De planken waren niet voorzien vaninkepingen op de uiteinden. Houtverbindingen, zoals halfhoutse overlappingen tussenplanken, blijken dan ook niet te zijn toegepast.Opvallend was de diversiteit qua breedte, dikte en lengte van het bouwhout (zie Tabel12.7.). Het bouwmateriaal omvatte als het ware een ratjetoe aan planken die in breedtevarieerden tussen 7 en 20 centimeter en in dikte tussen 1,5 en 8,2 centimeter. Van detien planken waren acht radiaal gekliefd en twee tangentiaal uit stamhout verkregen. 358

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het oppervlak van het hout was relatief verweerd en primaire bewerkingssporen zijnnauwelijks meer waargenomen (zie Afbeelding 12.26.).Het is daarom goed mogelijk datde twee tangentiale planken gezaagd waren, ook al zijn zaagsporen nu niet meerzichtbaar. Enkele planken vertoonden daarentegen duidelijke beschadigingen in devorm van hak- en snijsporen die niet als primaire bewerking te verklaren zijn (zieAfbeelding 12.27.,Afbeelding 12.28. en Afbeelding 12.29.). In tegenstelling tot hetverweerde oppervlak waren bewerkingssporen op enkele plankuiteinden opvallendvers en duidelijk. Het is aannemelijk dat tenminste een deel van het bouwhoutafkomstig was van structuren die buiten gebruik zijn geraakt. Een deel zal sloophoutzijn geweest dat men voor de waterput heeft hergebruikt en, indien nodig, voor deaanleg op maat heeft gekapt (zie Afbeelding 12.30.). Eén keer is houtworm vastgesteld(vondstnummer 796).categorie n eik els GV 1 GV 6 GV 7 GV 15 GV 16plank 10 10 0 0 0 8 1 1balk 1 1 00 1 0 0 0staak/tak 1 0 11 0 0 0 0totaal 12 10 1 1 1 8 1 1Tabel 12.7.: Geel-Eikevelden, verdeling bouwhout uit spoor 3342 in soort en categorie; n=totale aantal in categorie, GV=grondvorm (voor uitleg grondvorm: zie legenda in bijlage 6).Afbeelding 12.22.: Geel-Eikevelden, waterput met vierkante bekisting, spoor 3342. 359

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.23.: Geel-Eikevelden, waterput met vierkante bekisting, spoor.Afbeelding 12.24.: Geel-Eikevelden, waterput met vierkante bekisting, spoor 3342, gezien vanaf boven.Afbeelding 12.25.: Geel-Eikevelden, waterput met vierkante bekisting, spoor 3342, gezien vanaf de zijkant. 360

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.26.: Geel-Eikevelden, eiken plank met verweerd oppervlak, vondstnummer 795, spoor 3342 (© BIAX Consult). Afbeelding 12.27.: Geel-Eikevelden, eiken plank, vondstnummer 797, spoor 3342 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.28.: Geel-Eikevelden, detail van uiteinde eiken plank, vondstnummer 797, spoor 3342 (© BIAX Consult). 361

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.29.: Geel-Eikevelden, detail van secundaire haksporen op eiken plank, vondstnummer 797, spoor 3342 (© BIAX Consult). Afbeelding 12.30.: Geel-Eikevelden, eiken plank met verweerd oppervlak en (secundair) bekapte uiteinden, vondstnummer 810, spoor 3342 (© BIAX Consult).Boomstamput, spoor 3740De boomstamput bestond uit vier delen van een gekliefde, eiken stam met eendiameter van circa 90 centimeter aan de onderkant en circa 70 centimeter aan debovenkant (zie Afbeelding 12.31.). De maximaal bewaard gebleven lengte van destamdelen bedroeg 133 cm, de minimale lengte was 109 cm. De delen zijn zonderschors en met de bekapte onderkant (het stamuiteinde richting wortelstelsel) in degrond geplaatst. Op twee delen zaten restanten van afgehakte zijtakken. De zijtakkenbleken weliswaar ingekort tot een lengte van 30 cm en 20 centimeter, maar staken nogeen relatief groot stuk uit. De uitgeholde binnenkant vertoonde verweerde sporen vaneen dissel (zie Afbeelding 12.32.). Daarentegen waren de bijlafslagen op de bekapteuiteinden niet verweerd, maar juist scherp en “vers” (zie Afbeelding 12.33.). Mogelijk is 362

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)de uitgeholde boomstam pas in tweede instantie gebruikt als beschoeiing voor dewaterput en heeft men specifiek voor plaatsing de onderkanten met een bijl extraafgeschuind. In twee segmenten bevond zich op circa 100 centimeter vanaf destamonderkant een rechthoekig gat. De afmetingen van de gaten bedroegen circa 13 x4 centimeter. Voor elk gat zijn eerst twee boringen verricht aan de boven- enonderkant (diameter 2,5 cm) en waarna het tussenliggende houtgedeelte is verwijderd(zie Afbeelding 12.34.).Afbeelding 12.31.: Geel-Eikevelden, vier segmenten van eiken boomstamput, spoor 3740 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.32.: Geel-Eikevelden, binnenkant van segment met verweerde bewerkingssporen van een dissel, spoor 3740 (© BIAX Consult). 363

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.33.: Geel-Eikevelden, “verse” bewerkingssporen van een bijl aan de onderkant van een segment, spoor 3740 (© BIAX Consult). Afbeelding 12.34.: Geel-Eikevelden, geboord en vervolgens uitgehakt verbindingsgat op zijkant van een segment, spoor 3740 (© BIAX Consult).Waterput, spoor 3916Het betreft een vierkante waterput met verticale hoekpalen en horizontale planken enbalken (zie Afbeelding 12.35. en Afbeelding 12.36.) van eikenhout. De plankuiteindenwaren voorzien van inkepingen voor halfhoutse verbindingen (zie Afbeelding 12.37.,Afbeelding 12.38., Afbeelding 12.39. en Afbeelding 12.40.). Daarbij stak de inkeping over deonderliggende plank in een soort blokhutconstructie. Aan de binnenkant hielden 364

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)hoekpalen de planken op hun plaats. Tevens waren jukvormige planken aanwezig dievoor extra stabiliteit van de hoekpalen zorgden. De balken waren op het uiteindeverjongd en bleken tussen de hoekpalen te zijn geplaatst.Op het houtoppervlak van de planken zijn zaagsporen zichtbaar bewaard gebleven (zieAfbeelding 12.41., Afbeelding 12.42., Afbeelding 12.43., Afbeelding 12.44. en Afbeelding12.45.). De planken waren zuiver kwartier gezaagd, dat wil zeggen, de planken zijn uiteen kwadrant van de stam verkregen (zie Afbeelding 12.46.). Daarbij komen dejaarringen haaks op de dikte van de stam te staan, en niet, zoals bij halfkwartiers,schuin op de dikte van de plank. Planken die zuiver kwartier zijn gezaagd, trekkenminder snel krom. De kwaliteit van deze planken is daarom hoger dan bij halfkwartierof tangentiaal gezaagde planken. Het voorkomen van houtwormgaten op enkele planken is een aanwijzing dattenminste een deel van het bouwhout is hergebruikt (zie Afbeelding 12.47.). Bovendienviel op dat veel planken beschadigd waren. Het gaat om beschadigingen in de vormvan deukjes, haksporen en scheuren die moeten zijn ontstaan voorafgaande aan deplaatsing in de waterput. Op twee planken zijn gaten van pen-en-gat verbindingenwaargenomen die binnen de constructie geen functie hebben gehad (vondstnummer955 en 980). Tenslotte is duidelijk te herkennen dat enkele planken vrij grof zijnbijgewerkt voor de plaatsing in de put. Dit is goed te zien aan sommige planken waarde inkeping op de uiteinden met een zaag werd uitgevoerd, zoals bij de plank met een(uit primaire context bewaard gebleven) telmerk en ingezaagde hoeken (zie Afbeelding12.45. en Afbeelding 12.48.). De hoekpalen (zie Afbeelding 12.49.) zijn afkomstig van een knoestige stam van eik diein vier delen is gekapt en waarvan het bredere uiteinde vervolgens werd toegespitst.Op grond van overeenkomsten in het groeipatroon zullen de palen metvondstnummer 967, 968, 969 en 970 waarschijnlijk van één en dezelfde boomafkomstig zijn. Helaas hadden de staanders te weinig jaarringen (minder dan vijftig) omin aanmerking te komen voor een dendrochronologisch onderzoek. Opmerkelijk wasde verjongde bovenkant van de hoekpaal met vondstnummer 969. De uitsparing aande bovenkant stond in relatie tot de jukplanken die horizontaal tegen de hoekstaanderszijn geplaatst (zie Afbeelding 12.49.). 365

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)categorie nplanken: 25plank zonder extra bewerking 13plank met inkeping uiteinde 7plank met pen-en-gat 1plank met inkeping uiteinde en pen-en-gat 1jukplank 3balken: 9balk zonder extra bewerking 3balk met aangepunt uiteinde 2hoekstaanders 4totaal 34Tabel 12.8.: Geel-Eikevelden, verdeling bouwhout uit spoor 3916 in categorie; n=totale aantal in categorie.Afbeelding 12.35.: Geel-Eikevelden, waterput met vierkante bekisting, spoor 3916. 366

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.36.: Geel-Eikevelden, het onderste hout van de waterput met vierkante bekisting, spoor 3916 en rechts: detail van hoekpaal (© Condor Archaeological Research).Afbeelding 12.37.: Geel-Eikevelden, plank met halfhoutse verbinding, spoor 3916, vondstnummer 955 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.38.: Geel-Eikevelden, detail van plank met halfhoutse verbinding, spoor 3916, vondstnummer 955 (© BIAX Consult). 367

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.39.: Geel-Eikevelden, detail van plank met halfhoutse verbinding, spoor 3916, vondstnummer 955 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.40.: Geel-Eikevelden, plank met halfhoutse verbindingen, spoor 3916, vondstnummer 965 (© BIAX Consult). Afbeelding 12.41.: Geel-Eikevelden, aan de binnenzijde van de plank waren zaagsporen aanwezig, spoor 3916, vondstnummer 965 (© BIAX Consult). 368

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.42.: Geel-Eikevelden, plank met zaagsporen, spoor 3916, vondstnummer 964 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.43.: Geel-Eikevelden, detail van zaagsporen, spoor 3916, vondstnummer 964 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.44.: Geel-Eikevelden, plank met zaagsporen, spoor 3916, vondstnummer 965 (© BIAX Consult). 369

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.45.: Geel-Eikevelden, plank met zaagspore en vermoedelijk telmerk, spoor 3916, vondstnummer 965 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.46.: Kwartier gezaagde stam (© BIAX Consult). 370

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.47.: Geel-Eikevelden, detail van houtwormgaten, spoor 3916, vondstnummer 955 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.48.: Geel-Eikevelden, ingezaagde hoek van plank, spoor 3916, vondstnummer 965 (© BIAX Consult). 371

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.49.: Geel-Eikevelden, eiken hoekpalen, spoor 3916, vondstnummer 967 (boven) en 969(onder). De pijl wijst naar de plek waar een horizontale jukplank tegen aan heeft gezeten (© BIAX Consult).Waterput, spoor 1479In werkput 10 is een vroeg negende eeuwse waterput (spoor 1479) met vierkantebekisting opgegraven. Drie van de staanders zijn geborgen, samen met enkele plankenen een balk van de putwanden.Voor de planken van de waterput is het hout van eik en in mindere mate van beukgebruikt. De planken zijn radiaal – met de houtnerf mee – uit de stam gespleten(grondvorm 7). De rechte uiteinden zijn grof met een bijl bekapt. Op vondstnummer190 is drukhout geconstateerd op 28 cm vanaf het bewaard gebleven uiteinde. Hetdrukhout is ontstaan door de druk van een ander houtelement op de plank binnenineen constructie. Een beukenhouten plank (vondstnummer 189) vertoonde sporen vaninsectenvraat op de rand. Het zijn brede vraatgangen tot een breedte van wel 2 cm eneen diepte van maximaal 1 cm. Door de verwering van de plank kon de insectensoortniet achterhaald worden (zie Afbeelding 12.50.). De planken verschillen qua breedte endikte. De breedste plank – van eikenhout – had een breedte van 26 cm en een diktevan maximaal 3 cm (vondstnummer 191). Qua breedte komt deze plank overeen meteen aanwezige beuken plank van 25,5 cm en een dikte van maximaal 8,5 cm(vondstnummer 190). De smalste plank was 17 cm breed bij een dikte van 7 cm(vondstnummer 195). De beuken plank met insectenvraat (vondstnummer 189) komtqua afmetingen overeen met de beuken plank met vondstnummer 195. Insectenvraatop hout in een waterputconstructie duidt op secundair gebruik, aangezien deze vormvan aantasting niet in waterrijke omstandigheden, zoals die gelden in een waterput,voorkomt. 372

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Op het eikenhout zijn geen sporen van houtworm of van secundair houtgebruikwaargenomen. De aanwezigheid van drukhout op vondstnummer 190 kan ophergebruik duiden, mits het drukhout niet te verklaren is door de plaatsing van deplank binnen de constructie van de waterput (zie Afbeelding 12.51.).Drie van de vier hoekstaanders zijn geborgen (vondstnummers 187, 188 en 196). Demaximaal bewaard gebleven lengte van de palen was 108 cm (vondstnummer 187) en113 centimeter (vondstnummer 196). Van vondstnummer 196 is in het veld een stukgezaagd, het overige hout kon vanwege de moeilijke omstandigheden in het veld nietmeer worden geborgen. De hoekstaanders zijn vervaardigd door een stam in vier delente klieven. De palen zijn vierkant behouwen, waarbij het spintgedeelte is verwijderd, entenslotte vierzijdig toegespitst. Qua houtgebruik en bewerking komen de drie palengoed met elkaar overeen. Het groeipatroon is regelmatig en vertoont duidelijkeovereenkomsten tussen de drie houtmonsters. Het is daarom goed mogelijk dat depalen uit één stam zijn verkregen. Op het houtoppervlak zijn de scherpe sporen vaneen beslagbijl (of kantrechtbijl) met een breedte van 10 centimeter bewaard gebleven.Van vondstnummer 196 is het bewaard gebleven uiteinde met een H-profiel gezaagd.Het betreft een constructie-element waarin twee rechthoekige uiteinden kondenworden gestoken (stek-verbinding aan weerszijden van bovenkant paal). Onduidelijk isof deze verbinding een functie heeft gehad binnen de constructie van de waterput ofdat het om hergebruikt hout gaat. Er is één beukenhouten balk opgegraven, namelijkvondstnummer 194. Van de balk is in situ 20 cm afgezaagd. Het overige deel is nietgeborgen. De balk van een kwart stam bleek gekantrecht. De afmetingen waren 9x7centimeter in doorsnede (zie Afbeelding 12.52.). De vorm van de balk had binnen dezeconstructie geen functie. Het gaat vrijwel zeker om een hergebruikt bouwelement vaneen huis.Opmerkelijk was een wilgenhouten hoepelfragment met omwindsels, eveneens vanwilg (zie Afbeelding 12.53.). Het hoepelfragment zal afkomstig zijn van een hergebruikteton of kuip die ooit als beschoeiing is gebruikt en later uit de waterput is getrokken. 373

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.50.: Geel-Eikevelden, beuken houten plank met vraatsporen op rand (vondstnummer 189, spoor 1479) (© BIAX Consult).Afbeelding 12.51.: Geel-Eikevelden, beuken houten plank met drukhout (zie pijl) (vondst 190, spoor 1479) (© BIAX Consult).Afbeelding 12.52.: Geel-Eikevelden, eikenhouten balk met H-profiel (vondst 196, spoor 1479) (© BIAX Consult). 374

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.53.: Geel-Eikevelden, hoepelfragment (vondstnummer 182, spoor 1479) (© BIAX Consult). 375

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Waterput, spoor 4306Voor de waterput werd een tabs-toelopende kuip (dus geen buikvormige ton! )ondersteboven in de schacht geplaatst (zie Afbeelding 12.54.). Uiteraard heeft men eerstde bodem van de kuip verwijderd. Naar boven toe werd de schacht van de waterputenkele centimeters wijder. De kuip was vervaardigd van eiken duigen met eenmaximaal bewaard gebleven lengte van 67 centimeter die radiaal uit stamhout zijnverkregen. In totaal zijn vijftien duigen geborgen, waarvan er vierdendrochronologisch zijn onderzocht. Uit het dendrochronologisch onderzoek bleekdat het hout voor de kuip na 1077 is gekapt.De breedte van de duigen varieerde aan de bovenkant tussen 6,5 en 17 centimeter enaan de onderkant (breedtes gemeten aan de uiteinden die in de put omhoog stonden)tussen 6,4 en 15 centimeter. De dikte varieerde tussen 1,5 en 2,4 centimeter. Twee vande duigen waren langer dan de overige en waren bovendien op het uiteinde voorzienvan een gat (diameter 1,2 centimeter). Waarschijnlijk diende dit gat voor een hengsel ofeen touw (zie Afbeelding 12.55.). Telmerken zijn niet waargenomen. Wel bleken aan debuitenkant van de duigen nog de afdrukken van houten hoepels herkenbaar. Het houtvan de duigen bleek aangetast door houtworm (zie Afbeelding 12.56.).Afbeelding 12.54.: Geel-Eikevelden, waterput met beschoeiing van een kuip, spoor 4306 (© Condor Archaeological Research). 376

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.55.: Geel-Eikevelden, twee duigen met gat voor hengsel, vondstnummer 1370 en 1372, spoor 4306 (© Condor Archaeological Research).Afbeelding 12.56.: Geel-Eikevelden, houtwormbeval op duig van kuip, spoor 4306, vondstnummer 1344 (© BIAX Consult). Waterput, spoor 5950 De beschoeiing van de waterput bestond uit twee uitgeholde boomstammen die op elkaar zijn geplaatst, waarbij de bovenste met een wijdere stamonderkant over de onderste is geplaatst (zie Afbeelding 12.57., Afbeelding 12.58., Afbeelding 12.59., Afbeelding 12.60. en Afbeelding 12.61.). Van de bovenste resteerde een lengte van circa 70 centimeter (diameter circa 90 centimeter). Het hout van de onderste boomstamput was 377

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)beter bewaard en had een lengte van 185 centimeter, een bovendiameter van circa 90centimeter en een diameter aan de stamonderkant van circa 100 centimeter. Deonderste boomstam was opvallend knoestig en vertoonde grote, afgehaktewortelrestanten. Op geen van de stammen bleek schors bewaard te zijn gebleven.Enkele stuks bouwhout die rondom de onderste boomstam zijn aangetroffen, hebbenmogelijk deel uitgemaakt van een ondersteunend raamwerk aan de buitenkant van destam(men). Voor een overzicht van het gebruikte bouwhout wordt verwezen naarTabel 12.9.De bewerking van de stammen bestond uit het afkappen van de zijtakken en het lichtafschuinen van de onderkant met een bijl. Dit zal de plaatsing van de boomstamhebben vergemakkelijkt. Op de rand van de segmenten bleken eveneens lange,rechthoekige gaten aanwezig. In de gaten zijn de resten van gedraaide wilgen takkenbewaard gebleven (zie Afbeelding 12.62.). De takken zijn als een soort touw gebruikt omde segmenten van de stam bij elkaar te houden.Voor de waterput is de onderste stam in twee delen en de bovenste in vier delengespleten en vervolgens met een dissel uitgehold. Uitgaande van de gladde en scherpebewerkingssporen, afkomstig van een dissel, is het hout vrijwel direct na de kap (in elkgeval sapvers) bewerkt (zie Afbeelding 12.63.). Mogelijk is de eik bewust uitgekozen enspecifiek voor de bouw van de waterput gekapt.De onderste stam was compleet met een lengte van 188 centimeter. Tijdens het bergenis de stam in vijf delen uit elkaar gebroken. Oorspronkelijk heeft men de stam voor deconstructie in twee delen gespleten en vervolgens de delen weer samengevoegd. Deboven- en onderkant waren met een dissel naar binnen toe licht afgeschuind. De disselzelf had een rechte bijlsnede met een breedte van circa 9 centimeter. Aan debinnenkant en deels op de buitenkant zijn de scherpe disselafslagen goed zichtbaarbewaard gebleven. Elk segment was aan weerszijden voorzien van een rechthoekig gatop circa 8 centimeter vanaf de rand. De boom had aan de bovenkant een zware zijtakdie men heeft afgehakt, waarbij ter hoogte van de oorspronkelijke groeikern van de takeen gat is achtergebleven. Dit gat heeft men weten te dichten met plantaardig materiaalin de vorm van grasbundels. Ook de verbindingssleuven zijn met dit materiaal dichtgemaakt. 378

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) categorie n segmenten bovenste stam 4 segmenten onderste stam 4 balk 1 plank 4 plank/stam 2 staak 1 bindteen hazelaar >2 bindteen kornoelje >7Tabel 12.1.: Geel-Eikevelden, verdeling bouwhout uit spoor 5950 in categorie. Legenda: n=totale aantal in categorie.Afbeelding 12.57.: Geel-Eikevelden, bovenste boomstamput, spoor 5950 (© Condor Archaeological Research).Afbeelding 12.58.: Geel-Eikevelden, bovenste boomstamput, spoor 5950 (© Condor Archaeological Research). 379

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.59.: Geel-Eikevelden, vier delen van bovenste boomstamput, spoor 5950) (© Condor Archaeological Research). 380

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.60.: Geel-Eikevelden, boven: deel van onderste boomstamput, onder: detail van bekapte zijtak, spoor 5950 (© BIAX Consult). 381

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.61.: Geel-Eikevelden, segment van onderste boomstamput, spoor 5950 (© BIAX Consult). 382

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.62.: Geel-Eikevelden, links: verbindingsgat met resten van gedraaide wilgen tak, rechts:geboorde hoek bij verbindingsgat en onder: plantaardig materiaal ter afdichting van verbindingsgaten, spoor 5950 (© BIAX Consult).Afbeelding 12.63.: Geel-Eikevelden, scherpe afslagen van een dissel op de onderkant van de boomstamput, spoor 5950 (© BIAX Consult). 383

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)12.4. Resultaten inventariserend onderzoek aan pollen en botanische macroresten 12.4.1. Pollen Van spoor 1479 zijn vier pollenmonsters (BX5176 tot en met BX5179) onderzocht om de telbaarheid van de monsters vast te stellen en een selectie te maken voor de analyse. De resultaten van de inventarisatie staan in bijlage B3.7. Van deze monsters bevatte enkel het monster uit de diepste laag 1988 (BX5176) genoeg stuifmeel voor een pollenanalyse. De drie pollenmonsters uit de bovengelegen lagen 1985, 1986 en 1987 waren zeer arm en bevatten bovendien slecht geconserveerd stuifmeel. Wel was er zeer veel houtskool in de monsters aanwezig. Deze monsters zijn niet geanalyseerd. Uit een korte scan is gebleken dat alle overige monsters geschikt waren voor analyse. Deze is aansluitend uitgevoerd. 12.4.2. Botanische macroresten De resultaten van het inventariserend onderzoek aan botanische macroresten, zoals vruchten en zaden zijn weergegeven in bijlage B3.8. Uit het inventariserend onderzoek aan botanische macroresten is gebleken dat vrijwel alle monsters in principe geschikt zijn voor analyse. Enkel monster 1736 uit spoor 5950 bevatte niet voldoende goed geconserveerde resten voor een analyse. De overige monsters zijn over het algemeen rijk aan onverkoolde botanische macroresten. In alle monsters zijn resten van cultuurgewassen of andere eetbare planten aangetroffen. Uit de geschikte monsters is een selectie van drie monsters voor analyse gemaakt. Het betreft monster 1020 uit spoor 3740 (waterput uit 782/783 na Chr.) en monsters 1730 en 1733 uit spoor 5950 (vermoedelijk 12e/13e-eeuwse waterput).12.5. Resultaten en interpretatie analyse aan pollen en botanische macroresten De bemonsterde sporen hebben een ouderdom die varieert van de IJzertijd tot de Late-Middeleeuwen. Dit maakt het mogelijk om een diachrone reconstructie van het biotische landschap en het gebruik van plantengewassen te maken. Hieronder zullen de sporen dan ook in volgorde van ouderdom besproken worden. Het unieke aan het 384

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)natuurwetenschappelijk onderzoek van Geel-Eikevelden is, dat vergelijkbare contexten(namelijk waterputten, een een mogelijke waterkuil) zijn bemonsterd. Factoren, zoalsverschillen in landschappelijke ligging, grootte van het invangbekken en zeer lokaleaanwezigheid van bepaalde planten in verschillende typen sporen hebben immers hunweerslag op de neerslag van stuifmeel, en daarmee van het pollenspectrum van hetbemonsterde spoor. In het geval van Geel is er geen sprake van verschillende typencontext, wat een uitstekende vergelijking tussen de waterputten, en daarmee van devegetatie in het landschap door de tijd heen, mogelijk maakt. Wel moeten we errekening mee houden dat de mens de opvulling van de verschillende waterputten opverschillende wijze kunnen hebben beïnvloed en dat er sprake is van (kleinschalige)ruimtelijke verschillen tussen de waterputten.De resultaten van de analyse aan pollen zijn weergegeven in bijlage B3.9a-e, terwijl deresultaten van het botanisch macrorestenonderzoek zijn uiteengezet in bijlage B3.10a-b. 12.5.1. IJzertijd: spoor 2480 (pollen)Het oudste spoor dat inzicht geeft in het landschap en het gebruik vancultuurgewassen door de voormalige bewoners van de ijzertijdnederzetting, is spoor2480. In totaal zijn vier lagen uit deze waterkuil geanalyseerd op pollen. De resultatenvan dit onderzoek zijn weergegeven in bijlage B3.9a en in Afbeelding 12.64. Hoewel depollenspectra uit de verschillende vullingen van spoor 2480 in grote lijn onderling zeergoed vergelijkbaar zijn, is toch sprake van kleine verschillen in het aandeel pollentypenin de bestudeerde lagen. Deze veranderingen in vegetatie zullen hieronder in de tekstbesproken worden.BossenUit de pollenanalyse van spoor 2480 komt naar voren dat het grootste deel van hetpollen in deze waterkuil afkomstig is van bomen. Het aandeel boompollen (arborealpollen; AP) ten opzichte van niet-boompollen (non-arboreal pollen; NAP) wordt vaakgebruikt om een inschatting te maken van de mate van bebossing van vroegerelandschappen. Zo duiden hoge AP:NAP-ratios op een dichtbebost landschap, terwijllage AP:NAP-ratios erop wijzen dat bomen schaars(er) zijn en het landschap daarmeemeer open is. Een onderzoek aan recente ecosystemen in Nederland heeft aangetoond 385

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)dat boompollenpercentages van circa 60%, waarvan in deze waterkuil sprake is, duidenop een redelijk bebost landschap.23Zowel bomen van drogere gronden als die van nattere gronden kwamen in de IJzertijdnadrukkelijk in het landschap voor. Op de drogere gronden, zoals de landduinen enverder weggelegen heuvelruggen, waren gemengde loofbossen te vinden. Hierinkwamen diverse lichtminnende bomen voor, zoals hazelaar (Corylus), berk (Betula), den(Pinus) en eik (Quercus). Hazelaar komt vaak voor aan de rand van bossen, alwaar heteen zoom kan vormen. Mogelijk hebben de ijzertijdbewoners van het huidige Geelhazelnoten gegeten. Meer schaduwrijke plekken werden gecreëerd door beuk (Fagus),linde (Tilia), Daarnaast kwamen iep (Ulmus), esdoorn (Acer), haagbeuk (Carpinus betulus)en bomen die pollen van de lijsterbes-groep (Sorbus-groep) produceren (voorbeeldenvan mogelijke kandidaten zijn lijsterbes, meidoorn (Crataegus), pruim, kers (Prunus),braam (Rubus fruticosus) en appel (Malus)) voor.23 Groenman-van Waateringe, 1986, p. 197. 386

Afbeelding 12.64.: Geel-Eikevelden, pollendiagram van spoor 2480. 40Diepte vanaf top bovenste pollenbak (cm) Geel, Eikevelden, pollendiagram spoor 2480 Condor Archaeological Research 50 vondstnummers 345, 344, 450 en 451 60 GBHAMRABBCΣokoolAeurogaksilmmiPegtdeesukrtmeeerleuaaon-nkrsennigdre-n(ekduenneernipwnduanlhkaeiastdtorsntoneeruoseturnieegedviknneveegenenrrnpeoruln(anddpdnelretaorenangn)lteeenrne gronden) 70 80 ΣNAP 90 ASCTQPBFUSCAaiioelacoalulnnmigetrlrraeuuiubypxururssll(uicsaus(n(BsBuB((su()B((B-s)Bs)BBg())Br)())boB)ee)tpul(uBs)(B) 100 PSPRACHPHPPSAopoohntraeeiocetleatllpdrrecayyrhdereaeiigpndogeaaovroouicuaulueci(dnemalmMmerahuir-urorte/)mnoyhTmsalispiorgqxapie(etrluaivMu(uaciBielnmcusi)n)vc-m-utittsyaym-pttp(uyee(psM(e(B(B)M) ) 110 120 130 140 150 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 20 40 60 80 100 10 10 10 10 1020 10 10 10 102030 10 Bomen (droog) 10 10203040 10 10 10 10 Boom (nat) Bos Cultuur 10 10 10 10 10 10 103 10 10 Ei Rel

387 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 SMPSSBHLATCPPTCODMFSLTFHCSZADCRTPRSPPCSSPAPEPyyyyrayiyopuopospeoploporoslorpayaohuraeyesleaaaiaiyctipgpppbttpdiaarcridlihartcolnelnbmumrpehtneerarnnlloossdedyneehreeutacarerocarcoounattemrtrrceittsniosoeuappgoaaeuanchnineacaeccraaggsgnornse1r1iktpcuanxtroairryammascecaeaaaggpccioynsypcdeamii22aaolohracddnaaooarl-araeeeeoorrioaouusu-aer8a8naeivotitaeayaii--mniciat(eaeaayrpylcmuudlse-attyuBAtgulB>(llaaaaecyy-pt(a(aleeem(m(-oBirlpealfuypmt(sBBaelr4-Tae)Ttppgejrecnytaro(vatyep)cs.loat0cBnaa)e)yeevaige.cpap.u-v(ieepcgeet11(sgent-pBt(uraaeiec).cebBmyerner(ft((ua33Biaamucoeelsrle(BoayTuT)(rupasgi)le01(-iBenBi)supmilcsltlBg..te)leif-i(a(ao)si)iad55lyl)et-et)TB(f)onap()urtysltBp55(aMoaiy.)rtr.s(pT((ameBA3ept)aeMr-Tp*ue)-.at6n.1(e-))-1tey.(mB)tyte18P(0(1ypyBpBB(6))0pp)3eB(e)9))0eMe))()(Bk(()BBPo)))r)rels/ml) Akker en ruderaal ikevelden (Geel) latieve aanwezigheid (%) Algemene kruiden 10 10 10 1020 10 10 10 10 102030 10 10 10 10 Heide/veen 10 10 10 10 Grasland 10 10 Ruigte Oever/moeras 10 10 10 10 10 10 Pollenanalyse: M. van Waijjen (2013) 10 10 10 10 10 Alg 10 717 442 756 275 744 322 Mest 696 153

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Het valt op dat er ten tijde van de opvulling van de waterkuil een verschuivingin het bomenspectrum is opgetreden. In de oudste fase van opvulling warenberk en eik nadrukkelijk aanwezig. De pollencurven van beide boomsoortennemen sterk af in de jongste fase, terwijl het aandeel pollen van hazelaar dansterk toeneemt. Het is goed mogelijk dat zich tijdens de vroegste fase van deopvulling eik en berk in de omgeving bevonden, terwijl later hazelaar nabij dewaterkuil te vinden was. Het is echter ook goed mogelijk dat berken en eikendoor de mens in de loop van de ijzertijdbewoning zijn gekapt. In de waterkuilzijn namelijk ook enkele sporen van adelaarsvaren (Pteridium aquilinum)aangetroffen. Deze varen komt met name voor op open plekken in bossen diehet gevolg zijn van boskap of -brand. Na de boskap kon ook hazelaar zich opde open plekken vestigen.Ook de vondst van pollen van haagbeuk is interessant in dit spoor. Haagbeukis namelijk een boom die nieuw is in het ijzertijdlandschap van de LageLanden. Het is echter geen menselijke introductie, maar een boom die zich hiervan nature heeft gevestigd. Na de laatste ijstijd is er een zogenaamdevegetatiesuccessie opgetreden, waarbij bomen, zoals berk en den zich hieronder invloed van een warmer wordend klimaat als eerste vestigden. Latervolgden warmteminnende bomen als hazelaar, eik, iep, linde en beuk.24Haagbeuk is de laatste boomsoort zich hier van nature vestigt. Dat gebeurde inde IJzertijd, waarna haagbeuk zich in Vlaanderen en Nederland in de Romeinsetijd verder uitbreidde. De vondst van pollen van haagbeuk is dan ook eeninteressante, vroege vondst.De nattere plekken in het landschap werden begroeid door els en wilg (Salix).Deze bevonden zich waarschijnlijk in de komgebieden van het Netebekken,bijvoorbeeld langs de Grote Nete, die ten zuidoosten van het plangebiedstroomt.24 zie bijv. Verbruggen 2013a. 388

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Akkers en moestuinen - GranenIn spoor 2480 is pollen aanwezig van cultuurgewassen, zij het in zeer lagepercentages. Het betreft stuifmeel van granen-type (Cerealia-type), waaronderstuifmeel van gerst/tarwe-type (Hordeum/Triticum-type). Zowel gerst als tarweis zelfbestuivend, wat inhoudt dat het pollen van beide graansoorten goed inhet kaf verpakt zit. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat op een afstandvan 1,5 meter van een op traditionele wijze geoogste graanakker het percentagegraanpollen slechts 1% is.25 Bij het dorsen komt het merendeel van het pollenpas vrij. Het is op basis van de sporadische vondsten niet mogelijk ombindende uitspraken te doen omtrent de verbouw en verwerking van dit graan. Bovendien is -eveneens in lage percentages- stuifmeel aangetroffen vanplanten die gezien worden als cultuurvolgers, zoals alsem (Artemisia) en detredplant gewoon varkensgras (Polygonum aviculare-type), en van akkeronkruiden.Deze akkeronkruiden konden zich op akkers vestigen, maar ook op lokalemoestuinen, alwaar de milieuomstandigheden vaak zeer vergelijkbaar zijn.Verschillende akkeronkruiden stellen specifieke eisen aan hun ondergrond. Omdeze reden geven ze een goed beeld van de milieuomstandigheden op akkers,zoals het gehalte aan voedingsstoffen, waterhuishouding en type ondergrond.Op de akkers in de IJzertijd kwamen hauwmossen voor, zoals zwart hauwmos(Anthoceros punctatus), geel hauwmos (Phaeoceros laevis) en land-/watervorkje(Riccia). Deze mossen komen voor op vochtige plekken op akkers enstoppelvelden, veelal op leemgrond.26 De sporen van deze mossen wordenvaak in pollenmonsters uit waterputten aangetroffen. Waarschijnlijk is deverslempte grond rondom de waterkuil een plek waar hauwmossen tevensgoed kunnen gedijen. - Akkeronkruiden en ruderale plantenBovendien kwamen akkeronkruiden voor zoals gewone spurrie (Spergulaarvensis) en soorten die pollen van het grote klaproos-type (Papaver rhoeas-type),perzikkruid-type (Persicaria maculosa-type) en zwarte nachtschade-type (Solanumnigrum-type) produceren. Akkeronkruiden zoals gewone spurrie komen vaak25 Op de akker bedraagt dit percentage 9-23%, zie Hall 1988, 268 en ook Diot 1992.26 Koelbloed & Kroeze, 1965, p. 104-106. 389

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)voor op wat voedselarmere plekken, terwijl duizendknopen, zoals beklierdeduizendknoop (Persicaria lapathifolia) en zwarte nachtschade vaak op zeervoedselrijke plekken op akkers en moestuinen, maar ook in voedselrijkeruigten, te vinden is.Heide en veenStruikhei (Calluna vulgaris) is duidelijk in het pollenspectrum van de waterkuilaanwezig (8-17% van de pollensom). Struikhei komt met name voor opschrale, zure zandgrond. Heide moet waarschijnlijk op de dekzanden van hetKempisch district, alwaar zich Geel bevindt, geplaatst worden. Op de nattere plekken in heide- en veengebieden groeide veenmos(Sphagnum).GraslandIn de vullingen van de waterkuil maakt pollen van gras (Poaceae) 16 tot 22%van de pollensom uit. Dit geeft aan dat grassen een duidelijke rol speelden inhet landschap. Grassen komen op uiteenlopende plekken voor. Zo zullen in devochtige tot natte komgebieden van de Nete graslanden aanwezig zijn geweest.Bovendien kunnen grassen op het nederzettingterrein zijn voorgekomen,bijvoorbeeld bij de waterkuil zelf, of tussen de granen op akkers, op openplekken in de bossen of aan wateren in de omgeving.In de waterkuil zijn bovendien ascosporen van diverse mestschimmelsaangetroffen. Deze mestschimmels voeden zich met dierlijke mest. Groteherbivoren, zoals runderen, zijn grote mestproducenten. Het is voor deverspreiding van mestschimmels bevorderlijk, of zelfs noodzakelijk, dat dezezich door het gehele spijsverteringskanaal van herbivoren begeven. De vondstvan mestschimmels wordt dan ook vaak gerelateerd aan de aanwezigheid vangrote herbivoren.27 Deze hebben mogelijk in de graslanden gegraasd.Bijvoorbeeld door het oogsten van hooi, of het op stal houden van dezedieren, kan ertoe hebben geleid dat pollen van grassen op het27 Uiteraard kan niet uitgesloten worden, dat (een deel van) deze mestschimmels zich bevondenop mest van andere dieren of mensen. 390

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)nederzettingsterrein, en daarmee in de waterkuil, terecht komt. Ook is hetmogelijk dat zich een mesthoop bevond nabij de waterkuil.Oevers en natte plaatsenLangs wateren en op drassige plekken in de omgeving van de waterkuil warendiverse oever- en moerasplanten te vinden. Van cypergrassen (Cyperaceae) envarens die niervaren-type (Dryopteris-type) is stuifmeel aanwezig in de waterkuil,maar ook van planten die voorkomen in rietachtige vegetaties, zoals grote enblonde egelskop (Sparganium erectum-type) en kleine lisdodde (Typha angustifolia).Het is niet geheel uitgesloten dat zich bijvoorbeeld een zegge of bies directnaast de waterkuil te vinden was, omdat het aldaar mogelijk wat drassiger was.Pollen van waterplanten die in de waterkuil zelf groeiden zijn niet aangetroffen.Het is goed denkbaar dat de waterkuil door middel van een deksel afgeslotenwas of anderszins donker was, waardoor niet voldoende licht binnendrongvoor de groei van waterplanten. Wel zijn resten van diverse algen en wieren inde vulling van de waterkuil aanwezig. Het gaat om groenwieren, zoals algenvan de familie Zygnemataceae, waaronder de draadalg Spirogyra (T.130 en T.131sensu van Geel) en de groenwier Debarya, en om zoetwateralgen zoals T.128Asensu van Geel. 12.5.2. Vroege-Middeleeuwen (8e/9e-eeuw): spoor 3740 en spoor 1479 (pollen en botanische macroresten)Aangezien de houten bekisting van spoor 3740 door middel vandendrochronologisch onderzoek is gedateerd in 782/783 na Chr., kan hetpollenonderzoek aan de vulling ervan meer inzicht geven in de vegetatie in enom de onderzoekslocatie en het gebruik van planten in (en na) de tweede helftvan de 8e eeuw na Chr. Het jongste hout van de bekisting van spoor 1479dateert op basis van dendrochronologisch onderzoek in 829 na Chr.De resultaten van het onderzoek aan pollen en botanische macroresten vanspoor 3740 zijn weergegeven in respectievelijk bijlage B3.9b, Afbeelding 12.65. en 391

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)bijlage B3.10a. De resultaten van het pollenonderzoek aan spoor 1479 zijnuiteengezet in bijlage B3.9c.BossenHet pollenonderzoek van spoor 3740 (zie Afbeelding 12.65.) en spoor 1479, diebeide dateren in de Vroege-Middeleeuwen, kan direct vergeleken worden metdat van spoor 2480 (zie Afbeelding 12.64.), dat dateert in de IJzertijd, omverschillen in vegetatie tussen de IJzertijd en Vroege-Middeleeuwen te kunnenreconstrueren. 392

Afbeelding 12.65.: Geel-Eikevelden, pollendiagram van spoor 3740. 15Diepte vanaf top pollenbak (cm) Condor Archaeological Research 20 25 GBHCAABBRMΣokoloAreuuogakmismilePedgtsekurmeetelraeuauon-neskrninegd-rn(edknnueeeenpriawnudnlhkastieatodrtonenursoeeturseigendvieknveeegenenrrnnpeolnrn(audpdndrletaoeenngnr)taeelrenengronden) Geel, Eikev elden, pollendiagram spoor 3740 30 vondstnummers 1103 en 1104 35 ΣNAP 40 ARPSJSHCHMPPASUCIBTPQASCFleaiateeneraolipooluaoeeielnnecmtixsgatlerrclerrrrdeliyuucursbiadeypxuorauimaerpissdli(uglmaiaecaslcnsuqnrB(oeisiuB((aluuausesuuip(d()(BB(-alsmr(MmiB)BBaigsyhiiB(fm-))uaoBrrt)())/e)bay)muoTBalo)limperimeurq)nxviet(pmatutueMi(a(ccilBn(lcunuiu)(Bsnf)Bsam.li)uos-)M(mts-Byt.yp)(ppeMrea()Bte)nse) 45 50 55 60 65 70 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100110 20 40 60 80 100 10 10 10 10 10 1020 10 10 10 10 10 10 20 10 10 10 10 Bomen (droge grond) Boom (nat) Bos3 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Cult Ei R

393 0 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 CPPPGSRFRRSVCPRSBCFDCMHAPCRETASVZMSCPPPSRPPyiaysoonsopoupolophrrlaioooaaheyrauhoaahuuaelacaaoiypgttbptardhorlctlaliallylpnimmeurrbetinnyrneeehentlddsdoayceerenoacecrocauhteeutinugytrtirronsaaiaiaeospeoo-aanncceieendugiasogaarnonasmot1aictnckrrxrxtappsycacemggapaaoysmicccn-decapiinmn2nleeotaaoaoprathhcaoorieeeeeosuhaauu-royatua8iaarvao-a-oyenmhenaiitcepaarr(omulccplsed-yttmAtual>a(ouellaBernecy-ya(taooeeeelss(B-eilp(tpaByfslaa4-seeTpptaosgn)Byrcrfa-t(t(tye-ap).cftlpaooac0t(BB)neeeymp.eacipati-ul)tyBp(ge1ecvayeugsstprt(Bee)ar).cymbpcer(((iyuiiB3ape)iaenamencfo(aeTTBsrp(uef)col(0eevB-li.cemB)uailtB..lsele)tfe(ala(i)iit55t(ylli)lfe)sTB-((aeoaapnis)Btslt55pBTs(ao(.yttrrt.t)Ta((P)3-uBAre.aeapec)-rMp*ta1-.ta6ys.nf1)e-))1tey.((s1ty)8pe(0PBpy1(Gp2Bp)(eM0pe3))Bo)e).0e)()r)(cBa(Bk(Ba)Bo)(r)Ti)rcr.ei1sl7s(1/Tm).1l)26) tuur ikevelden (Geel) Relatieve aanwezigheid (%) Akker en ruderaal 10 10 10 10 10 10 10203040 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Algemene kruiden Heide/veen Gras land 10 10 10 Ruigte Pollenanalyse: M. van W aijjen (2013) 10 10 10 10 10 10 10 10 Oever/moeras Alg 704 58 687 77 717 78 Mes t NPP

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Hierbij valt ten eerste op dat het aandeel boompollen is afgenomen tenopzichte van de IJzertijd (van ongeveer 60 naar 40-45% van de pollensom).Het aandeel pollen van bomen van droge gronden is ongeveer gelijk gebleventen opzichte van de jongste (bestudeerde) vullingen van spoor 2480. Ook in de8e/9e eeuw kwamen in de bossen op droge gronden voornamelijk eik, hazelaaren berk voor. Haagbeuk heeft zich -zoals dat ook in vele andere gebiedengeobserveerd is- uitgebreid ten opzichte van de IJzertijd.Het aandeel pollen van bomen van nattere gronden is sterk teruggedrongen(van meer dan 30% naar 12-14% van de pollensom). Dit duidt erop dat hetbosbestand (voornamelijk elzen) in de nattere komgebieden is afgenomenen/of dat de bossen aldaar meer open zijn geworden. Ook is het mogelijk datde bossen in de natte gebieden beheerd werden, waarbij de kans bestaat dat destuifmeelproductie van bomen werd beperkt.28Uit het onderzoek aan botanische macroresten is af te leiden dat zich lokaal omspoor 3740 bomen bevonden. Zo is laag 1020 rijk aan resten van eik, zoalseikelfragmenten, knoppen en knopschubben. Bovendien zijn van diverseandere bomen knoppen of knopschubben aangetroffen, zoals populier(Populus), sporkehout (Rhamnus frangula) en wilg. Het feit dat deze bomenrelatief weinig pollen produceren en de twee laatstgenoemde bomen bovendiendoor insecten bestoven worden en het pollen om deze reden niet ververspreidt, maakt dat ze bij het pollenonderzoek niet nadrukkelijk naar vorenkwamen.De waterput is gelegen aan de rand van de nederzetting. Het is dan ook zeeraannemelijk dat er bos dichtbij was en dat er zelfs bomen zoals eiken op hetnederzettingsterrein aanwezig waren.28 Er zijn vormen van hakhoutcultuur, waarbij de kapcyclus korter is dan de tijd die de bomennodig hebben om na de kap weer in bloei te komen. Zie bijvoorbeeld Pott 1988; Hicks 2006. 394

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Akkers en moestuinen - GranenDaarnaast komt uit de pollenanalyse van spoor 3740 naar voren dat het aandeelpollen van granen geleidelijk is toegenomen. Een deel van het pollen vangranen kon niet op soort gedetermineerd worden (granen-type), bij een anderdeel bleek dit wel mogelijk. Ook in spoor 1479 is een dergelijke toename tezien. Sterker nog, de toename is hier nog meer uitgesproken. Dit kan opverschillende manieren verklaard worden. Ten eerste is het mogelijk datakkerbouw een grotere rol speelde in de eerste helft van de 9e eeuw dan in detweede helft van de 8e eeuw, waardoor de percentages pollen vancultuurgewassen hoger zijn in spoor 1479 (met een ouderdom van 829 na Chr.)dan in spoor 3740 (met een ouderdom van 872/873 na Chr.). Een andereverklaring is dat er meer graan werd verwerkt in de buurt van spoor 1479 danin de buurt van spoor 3740. Een derde mogelijkheid is dat er (meer) dorsafvalin spoor 1479 is weggegooid.Ook in de Vroege-Middeleeuwen werden gerst en/of tarwe verbouwd blijkensde vondst van gerst/tarwe-type. In spoor 1479 is bovendien pollen van tarwe-type (Triticum-type) en gerst-type (Hordeum-type) aangetroffen, waaruit afgeleidmag worden dat zowel tarwe als gerst een rol speelde in de lokalevoedseleconomie van de vroeg-middeleeuwse bewoners van het huidige Geel.Van tarwemeel kon brood gebakken worden, terwijl gerst in de Middeleeuwenveelal voor veevoer werd verbouwd. In Vlaanderen werden er vooralmestzwijnen mee gevoed.29 Mensen gebruikten gerst alleen in jaren vangraannood als broodgraan.30 Bovendien werd het gebruikt als moutgraan in debierbrouwerij.Bovendien is er in deze periode sprake van een nieuwe introductie ten opzichtevan de IJzertijd, te weten van rogge (Secale cereale). Rogge is een graansoort diein de Middeleeuwen aan populariteit won, niet in de minste plaats omdat hetzelfs op arme zandgronden nog goed verbouwd kon worden. Vermoedelijkheeft het zijn weg in het landschap van Vlaanderen gevonden als29 Thoen, 1988, p. 705.30 Lindemans, 1952 (deel 2), p. 102. 395

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)akkeronkruid.31 Later werd het als zelfstandig gewas verbouwd. Het pollen vanrogge wordt, in tegenstelling tot dat van gerst en tarwe, door de windverspreid. Dit is de reden dat pollen van rogge vaak in groten getale wordtaangetroffen; er wordt veel pollen geproduceerd, dat bovendien goedvertegenwoordigd is in de pollenwolk. In het geval van spoor 3740 gaat het omzeer lage percentages, die niet boven de 1,5% van de pollensom uitkomen. Ditlaat zien dat er geen sprake was van grootschalige roggeverbouw in de directeomgeving van de waterputten aan het einde van de 8e eeuw. Dát er wel roggewerd verwerkt, laat de vondst van twee verkoolde graankorrels van rogge inspoor 3740 zien. Bovendien is hierin een aarspilsegment (internodium)aangetroffen. Deze komen vrij bij de eerste dorsronde van het graan, waarbijde aar wordt opgebroken in kleinere stukken. Over het algemeen is de vondstvan aarspilfragmenten indicatief voor lokale verbouw, aangezien de eerstedorsronde plaatsheeft op de productienederzetting. Het gaat hier echter oméén aarspilfragment. Dit maakt het moeilijk om bindende uitspraken overlokale verbouw en verwerking van dit graan, hoewel het wel aannemelijk is datrogge lokaal (op de zandgronden) werd verbouwd en verwerkt. In spoor 1479is het aandeel pollen van rogge overigens groter; 6% van het pollen is daarafkomstig van rogge. Mogelijk werd door de gebruikers van deze waterputmeer rogge verwerkt of speelde rogge in de 9e eeuw een grotere rol dan in de 8eeeuw. Rogge, een goedkoper graan dan tarwe, werd gebruikt om broden van temaken. Deze broden konden echter niet zo mooi rijzen als tarwebrood.Overigens zijn tijdens het inventariserend onderzoek aan botanischemacroresten van spoor 3740 ook enkele verkoolde graankorrels van Avenaaangetroffen, welke mogelijk van het gewas haver afkomstig zijn. - Fruit en notenDat men hazelnoten verzamelde uit de omgeving (open plekken in bossen ofaan de bosrand) om te nuttigen, wordt bevestigd door de vondst van veledopfragmenten in spoor 3740. Hazelaar vormt vaak een zoomvegetatie aan derand van open plekken zoals bijvoorbeeld in een de nederzetting. Hazelaar31 Behre, 1992, p. 141. 396

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)werd soms zelfs in de nederzetting aangeplant voor de eetbare hazelnoten.Ook de vruchten van braam en vlier (Sambucus nigra) werden waarschijnlijk uitde omgeving verzameld. Mogelijk is het pollen van lijsterbes-type dan ookgeproduceerd door een braam die bijvoorbeeld in de bossen of in een ruigte inde omgeving van de nederzetting voorkwam. Overigens is ook goed mogelijkdat er bewust een vlier is aangeplant in de omgeving van de waterput. In deMiddeleeuwen geloofde men namelijk dat vlier een duivel- en heksenwerendewerking had en werd om deze reden vaak aangeplant nabij waterputten.32- Oliehoudende gewassenIn spoor 3740 zijn enkele vruchtkapselfragmenten van vlas/lijnzaad (Linumusitatissimum) aangetroffen. De vruchtkapsels zijn de onderdelen van devlasplant waarin zich de zaden bevinden. Linum doet zijn soortnaamusitatissimum eer aan; het is een zeer veelzijdig kruid.33 Uit de stengelbastkunnen vezels verkregen worden, welke na een intensief verwerkingsproces tespinnen en te weven zijn tot linnen. Ook werd van de vezels fijn touwgemaakt worden. Niet alleen de stengels waren tot nut; ook de zaden van vlas,beter bekend als lijnzaad, konden worden gebruikt. Hieruit kon olie geperstworden (zie Afbeelding 12.66.). Deze lijnolie is een zogenaamde drogende olie.Dat wil zeggen dat hij zijn vloeibaarheid verliest bij blootstelling aan de lucht.Dit maakt lijnolie een geschikte component van olieverf.34 Verder staat lijnoliebekend als olie die werd gebruikt ter verduurzaming van materialen, zoals leer,hout en touw.- Overige gebruiksplantenVan hop (Humulus lupulus) is één zaad in spoor 3740 aangetroffen. Vandaag dedag wordt hop gebruikt in de bierbrouwerij. Echter, het is niet zeker of dit inde Vroege-Middeleeuwen ook al werd gedaan. In de Capitulare de villis, eenlandgoedverordening uit omstreeks 800 waarin het gebruik van (land)goederenin het rijk van Karel de Grote in landbouwkundig opzicht is beschreven, wordthop namelijk niet genoemd in de lijst met gebruiksplanten. Algemeen wordt32 Weeda et al,. 1988, p. 265.33 usitatissimum komt van het Latijnse woord usus of ‘gebruik’. De vervoeging ‘-issimum’ slaat opde overtreffende trap, waarmee usitatissimum zoveel betekent als ‘zeer nuttig’ of ‘meest nuttig’.34 Kalkman, 2003, p. 302. 397

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)aangenomen dat men hopbier pas in de 14e eeuw is gaan drinken inVlaanderen.35 Echter, op enkele vroeg-middeleeuwse vindplaatsen zijnhopzaden in groten getale aangetroffen, zoals het 9e-eeuwse Haithabu inNoord-Duitsland en in het 8e/9e-eeuwse Leiderdorp in Zuidwest-Nederland.36Deze vondsten kunnen niet anders verklaard worden dan dat hop een rol zouhebben gespeeld in de bierbrouwerij in die periode. De vondst van één zaadwijst hier in elk geval niet op. Temeer omdat hop ook van nature alsslingerplant voorkomt. Hop heeft waarschijnlijk om een boom nabij dewaterput geslingerd, wellicht om een eik, waarvan vele honderden resten inspoor 3740 zijn aangetroffen.Afbeelding 12.66.: Geel-Eikevelden, van vlas/lijnzaad konden vezels verkregen worden enkon olie geperst worden. De resulterende lijnzaadkoek werd als veevoer gebruikt (© BIAX Consult).35 Doorman, 1955, p. 17.36 Behre, 1999, p. 39; Verbruggen, 2013b, p. 25. 398

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) - Akkeronkruiden en ruderale plantenHet pollenonderzoek laat zien dat de vroeg-middeleeuwseakkeronkruidassociaties weinig zijn veranderd ten opzichte van de IJzertijd.Het botanisch macrorestenspectrum van spoor 3740 laat echter zien dat dezeakkeronkruidgemeenschappen soortenrijker waren dan aan de hand van hetpollenonderzoek afgeleid kan worden. Dit komt voort uit het feit dat plantenbinnen bepaalde families, zoals de ganzenvoetfamilie (Chenopodiaceae),kruisbloemenfamilie (Brassicaceae), anjerfamilie (Caryophyllaceae) encomposietenfamilie (Asteraceae) vrijwel allemaal hetzelfde pollentypeproduceren.37 Hierdoor kunnen deze planten van deze families op basis vanpollenmorfologie vaak niet verder dan op familieniveau wordengedetermineerd. Onderzoek aan botanische macroresten levert vaak welsoortdeterminaties op.38Zo komen in laag 1020 van spoor 3740 zaden voor van akkeronkruiden vanvoedselrijke bodems, zoals melganzenvoet (Chenopodium album) en uitstaandemelde/spiesmelde (Atriplex patula/prostrata; beide Chenopodiaceae pollentype),vogelmuur (Stellaria media; Caryophyllaceae pollentype), beklierdeduizendknoop en perzikkruid (beide perzikkruid-type), gekroesde melkdistel(Sonchus asper; Asteraceae liguliflorae pollentype), stinkende kamille (Anthemiscotula; Asteraceae tubuliflorae pollentype), witte krodde (Thlaspi arvense;Brassicaceae pollentype), zwarte nachtschade (geen pollen, wel in spoor 2480)en zwaluwtong (Fallopia convolvulus; geen pollen). Hierbij moet opgemerktworden dat soorten als melganzenvoet en beklierde duizendknoop, waarvan elkmeer dan honderd zaden zijn aangetroffen, ook kunnen voorkomen in (zeer)voedselrijke ruigten, zoals die op het nederzettingsterrein waarschijnlijk alom tevinden waren (zoals achter een gebouw, bij een mesthoop of een andere plekwaar afval zich ophoopte).37 Veel van de planten van deze families komen voor op akkers.38 Om deze reden verdient het ook de aanbeveling om een gecombineerd onderzoek aanbotanische macroresten en pollen uit te voeren teneinde een zo compleet mogelijk beeld vanvroegere vegetaties te krijgen. 399

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Daarnaast zijn zaden aangetroffen van akkeronkruiden, die goed gedijen opmatig voedselrijke akkers. Hanenpoot (Echinochloa crus-galli) is hierbij de meestvoorkomende in het botanisch macrorestenspectrum. Dit is een grassoort, dieongetwijfeld heeft bijgedragen aan het hoge percentage pollen van grassen inspoor 3740. Van gewone spurrie zijn zowel macroresten als pollenaangetroffen. Ook knopherik (Raphanus raphanistrum; macroresten enBrassicaceae pollentype) maakte deel uit van de akkeronkruidgemeenschap opmatig voedselrijke akkers. Naast gewone spurrie en knopherik kwamenvermoedelijk ook schapenzuring (Rumex acetosella; pollen en macroresten) enratelaar (Rhinanthus; pollen) hier voor. Beide planten zijn van naturegraslandplanten, maar hebben zich in de loop van de tijd ook op akkerskunnen vestigen. Immers, de vruchtbaarheid van akkers werd in vroeger tijdenop peil gehouden door bijmenging van afval uit diverse milieus, zoals mest enhuishoudelijk afval. Op deze wijze konden zaden van planten uit verschillendevegetatietypen op akkers terecht komen. Enkele planten, zoals schapenzuringen ratelaar hebben zich aldaar kunnen vestigen.Ten slotte kwamen op het nederzettingsterrein ruderale planten voor, zoalsalsem (pollen) en grote brandnetel (Urtica dioica; macroresten). Tredplanten,zoals gewoon varkensgras (pollen en macroresten), gewoon herderstasje(Capsella bursa-pastoris; macroresten en Brassicaceae pollentype), straatgras (Poaannua; macroresten en Poaceae pollentype) laten zien dat de omgeving van dewaterput betreden werd door mens en/of dier.Heide en veenHet aandeel heide- en veenplanten is niet groot in de pollenspectra van spoor3740 en spoor 1479. Een heidevegetatie, met daarin struikhei op de drogeregronden en soorten als veenmos (en mogelijk ook waterdrieblad (Menyanthestrifoliata)) op de natte plekken, zal daarom vermoedelijk in het vroeg-middeleeuwse landschap van Geel nadrukkelijk aanwezig zijn geweest. Naaststuifmeel zijn enkele bloemhoofdjes van struikhei aangetroffen in spoor 3740. 400

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)GraslandHet percentage pollen van grassen is sterk toegenomen in de Vroege-Middeleeuwen (circa 30% van de pollensom). Waarschijnlijk hebben deelzenbroekbossen in de komgebieden plaats gemaakt voor graslanden, waarinherbivoren konden grazen. Grasbegeleiders zoals weegbreën, die smalleweegbree-type (Plantago lanceolata-type) en grote, getande en/of ruige weegbree-type (Plantago major-media-type) produceren, en zuringen die veldzuring-type(Rumex acetosa-type) maken, laten zien dat er in de omgeving van Geel sprake isvan extensief begraasde graslanden. Ook ratelaar, schapenzuring en klaver(Trifolium) passen in dit beeld. Zo komt ratelaar voor in graslanden op niet al tevoedselarme maar ook niet te sterk bemeste bodems van nogal sterkuiteenlopend vochtgehalte. Het zijn halfparasieten en hebben als waardplantgrassen en vlinderbloemigen (Fabaceae) waartoe ook klaver behoort. Kleineratelaar (Rhinanthus minor) kan plaatselijk talrijk zijn in bermen op lemige grond.Elders komt de plant op grazige, droge heide op leem voor, maar ook in nattebeekdalhooilanden en in polderboezems. Hier kan grote ratelaar (Rhinanthusangustifolius) ook voorkomen.39 Veldzuring komt vaak voor in hooiland samenmet grote ratelaar en scherpe boterbloem (Ranunculus acris).40,41De aanwezigheid van bemeste, vochtige tot natte graslanden in de omgevingvan vroeg-middeleeuws Geel wordt bevestigd door de vondst van macrorestenvan kruipend zenegroen (Ajuga reptans), gewone brunel (Prunella vulgaris) enscherpe/kruipende boterbloem (Ranunculus acris/repens). De resten vangraslandplanten zijn mogelijk met hooi op het nederzettingsterrein terechtgekomen. Ook diverse planten van storingsmilieus waren waarschijnlijk op denatte graslanden te vinden, getuige de vondst van zaden van dezestoringsplanten. Zij duiden vaak op een wisselende waterhuishouding, waarbijde graslanden in de winter onder water staan en in de zomer (deels)droogvallen. Dat de graslanden bemest waren, lijkt bovendien te wordenbevestigd door de vondst van ascosporen van mestschimmels, zoals Sordaria-39 Weeda et al,. 1988, p. 234-237.40 Scherpe boterbloem behoort tot het scherpe boterbloem-type (Ranunculis acris-type) uit deecologische groep algemene kruiden.41 Weeda et al,. 1985, p. 146-148. 401


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook