Important Announcement
PubHTML5 Scheduled Server Maintenance on (GMT) Sunday, June 26th, 2:00 am - 8:00 am.
PubHTML5 site will be inoperative during the times indicated!

Home Explore Geel 1 rapport-klein

Geel 1 rapport-klein

Published by dirk.mervis, 2017-02-14 17:45:07

Description: Geel 1 rapport-klein

Search

Read the Text Version

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.8.: Assortiment handgevormd aardewerk uit spoor 3385 (V680) met onderaan rechtseen rand type B3.Globaal neemt de populatie van type B2 en B3 vanaf 500 voor Christus toe. Ditvooral in regionen waar Marne-aardewerk zijn intrede doet, vooral ten zuiden van deRijn. Vanaf circa 450 voor Christus krijgen deze randvormen een zeer dominantepositie in Vlaanderen. Meer dan de helft van de geproduceerde hoekige geslotenaardewerkvormen wordt voorzien van één van beide randtypes.Bijkomstig kan, ongeacht de techniek of positie, een scheiding gemaakt worden tussenhet aandeel versierde en onversierde randen.Een versierd aandeel van 11% dient geplaatst te worden in het begin van de vroegeijzertijd (800-700 v. Chr); de gehele midden ijzertijd met de overgang naar de lateijzertijd (500-200 voor Christus) ofwel het midden van de Romeinse periode (75-175na Christus).Versierde randen met vingertopindrukken (van den Broeke type A1) komen hetmeeste voor (Afbeelding 10.9.28). De versiering bestaat uit een reeks afzonderlijke28 van den Broeke, 2012, p. 404. 201

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 10.9.: Versieringstype A1 met vingertoppen kuiltjes gevormd door het bovenop de rand. indrukken van de vingertop in de natte klei. Vaak is zelfs bijkomstigvan meer dan 90% binnen de versierde een nagelindruk achtergebleven. Vingertopindruk- ken hebben op zich geen dateerbare waarde. Men kan wel stellen dat het prominent aanwezig geweest is aan het begin van de ijzertijd29. Met een aandeelAfbeelding 10.10.: Vingertopindrukken op de rand van een besmeten scherf handgevormd aardewerk(type B2). (Spoor 2104, V499)randen; niettemin betreft het slechts 10 exemplaren, wijst dit in de richting van devroege ijzertijd tot en met het begin van de late ijzertijd (800-200 voor Christus).Nagel-/spatelindrukken (type A2) versiering bestaan alleen uit smalle gleufjes(Afbeelding 10.11.30). Deze zijn ontstaan door het indrukken van een vingernagel of met29 van den Broeke, 2012, p. 107-108.30 van den Broeke, 2012, p. 72. 202

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)behulp van een scherp voorwerp. Nagelindrukken komen sporadisch voor in de vroege ijzertijd maar kennen een opleving vanaf de late ijzertijd tot en met de Romeinse periode, vanaf circa 225 voor Christus.31 Slechts één exemplaar werd aangetroffen en biedt een geringe of zelfs geen statistische houvast.Afbeelding 10.11.:Versiering met vinger- Er kan eveneens een chronologische waarde nagelindrukken (bovenaan) gekoppeld worden aan het onderscheidtussen versiering aan de buitenzijde en deze op andere posities32. Bepalend voordergelijke toewijzing is de indrukrichting ten opzichte van de horizontale lijn van depotopening. Op randfragmenten waarvan de stand onzeker is, kan echter eentoewijzing aan het ene of het andere positietype niet altijd plaatsvinden. Tot aan delate ijzertijd is de randversiering alleen boven op de rand en minder vaak aan debinnenzijde aangebracht. Hierbij wordt versiering aan de buitenzijde van de randnaderhand zelfs dominant. Ook al lijkt het erop dat dit voor vele vorsers eendiagnostische eigenschap is voor de late ijzertijd en vroeg Romeinse periode. Toch isook dit zeer populair geweest in de late bronstijd en komt het sporadisch voor op heteinde van de midden-ijzertijd, vanaf circa 350 voor ChristusHoewel dit type versiering in de latere prehistorische periode een sterke positie krijgtin vrijwel heel België en Nederland, lijkt de zuidoostelijke regio hier een uitzonderingop de vormen. In deze regio, rondom het het Eiland van Weert en het lössgebiedBeek-Geleen werd randversiering sowieso minder toegepast.33In het vondstenassemblage van de opgraving te Eikevelden werd slechts één randvastgesteld met een versiering aan de buitenzijde.Samenvattend kan er gesteld worden dat het assemblage in zijn geheel, betreffende deranden, geen éénduidige periode aanwijst.31 van den Broeke, 2012, p. 108.32 van den Broeke, 2012, p. 111-112.33 Hiddink & de Boer, 2005 en van Enckevort & Huisman, 1995. 203

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Niettemin duiden een aantal parameters vooral op een datering op het einde van delate ijzertijd en/of vroeg Romeinse periode (53 voor Christus en 75 na Christus). Ookkomen er dateringen/fases voor vanaf het midden van de vroege ijzertijd tot en methet begin van de vroege late-ijzertijd (650-125 voor Christus). Vooral het begin van delate ijzertijd (275-200 voor Christus) lijkt zeker aanwezig te zijn, alsook de midden ijzertijd, tussen500-275/250 voor Christus.Een monopolie van A1 randen komt voor in de vroege, midden en begin van de lateijzertijd, circa 800 tem 200 voor ChristusEen aandeel van 80% dateert ofwel 500-450, 350-250 of 150-25 voor ChristusVerhoudingen van circa 42% (S 2480) betreffende dit randtype pleiten voor eenRomeinse fase, namelijk 75-175 na ChristusAandelen van 21% voor type A2 sluiten aan bij de overgang midden ijzertijd en de lateijzertijd. Meer bepaald 275-200 voor Chr. Beschrijving 2587 235 2480 3384 2 100,00% 1 100,00% 6 42,86% 4 80,00%randtype A1 3 21,43% 1 20,00%randtype A2 1 5 35,71%randtype B2 5randtype D 2 14,29% 2versierde randenA1 randversieringstype 2 14positie randversiering 2buitenzijdepositie randversiering bovenopof binnenzijde totaal N randenTabel 10.10: De aantallen en onderlinge verhoudingen van de verschillende soorten randversiering per grote aardewerkcontext.Het aandeel 35% betreffende randtype B2 dateert eveneens in de Romeinse periode,namelijk 19 voor Christus- 175 na ChristusHet totaal aantal versierde randen binnen een context, namelijk 14% kan eveneensvoorkomen in de vroeg Romeinse periode (0-75 na Christus)Samenvattend kan gesteld worden dat de specifieke aardewerkcontexten aansluitingvertonen met de diverse periodes/fases die uit het overkoepelend beeld naar voren 204

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)komen. Globaal kan het onderzochte assemblage gedateerd worden tussen de vroegeijzertijd tot begin van de late ijzertijd (800 - 200 voor Christus). Mogelijk is debovengrens terug te brengen tot de midden ijzertijd (vanaf 500 voor Christus), met eenduidelijke aanwezigheid tussen de midden en de late ijzertijd (vanaf 350 tot 250 voorChristus).Opmerkelijk is dat op basis van de wandafwerking dit louter en alleen overeenstemtvoor de vroege ijzertijd (800-700 voor Christus) ofwel voor het einde van de late-ijzertijd met de overgang naar de Romeinse periode, tussen circa 53 voor Christus tothet jaar 0. De andere faseringen komen op basis van de wandafwerking niet naar voor.Vermoedelijk is deze discrepantie te wijten aan te weinig statistisch significantmateriaal of een palimpsest situatie met intrusief of residueel materiaal. - BodemtypesBinnen de verschillende vondstcontexten werden 48 bodemfragmenten geteld, 40hiervan konden met enige zekerheid gedetermineerd worden tot op het bodemtype(Tabel 10.11).van den Broeke bodemtype Aantal PercentageA2 1? 2,08%A3 33 68,75%A4 5 10,42%B4 2 4,17%ondetermineerbaar 7 14,58% totaal 48 100,00%Tabel 10.11: De aantallen en onderlinge verhoudingen van de verschillende bodems volgens het volledig assemblage.34De bodems met een hoekige overgang naar wand zonder bodemschijfmarkering (vanden Broeke type A3) neemt een positie in van bijna 70%. Een dergelijke spectrumkomt voor tussen 800-625 voor Christus, 450-325 voor Christus en/of 50-19 v. Chr,34 Type A2: Bodem met standvlak dat vloeiend in de wand overgaat Type A3: Bodem met hoekige overgang van standvlak naar wand en zonder markering van de bodemschijf die vlak tot iets hol is Type A4: Bodem met hoekige overgang van standvlak naar wand met markering van de bodemschijf, de bodemschijf heeft een doorsnede groter dan 7 centimeter of gecombineerd met een gebogen buik kleiner of gelijk aan 7 centimeter Type B4: Bodem met een kleine del die kleiner is dan 3 centimeter 205

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)waarbij dit bodemtype globaal gezien doorheen de tijd altijd domineert ten opzichtevan andere bodemtypes.Een aandeel van minder dan 10% voor het A4-type duidt mogelijk op een datering inde Romeinse periode.Afbeelding 10.12.: Bodem van het type A4 uit spoor 3134 (V566). Afbeelding 10.13.: Bodem van het type A3 uit spoor 3927 (V778). 206

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Type B4 komt enkel voor rond de midden ijzertijd, tussen 575 en 200 voor ChristusDit bodemtype heeft overduidelijk een chronologische waarde. Niettemin werd in delate bronstijd in een groot deel van het Nederrijns gebied (graf)aardewerk herhaaldelijkvan een kleine bodemdel35 voorzien. Dergelijke dellen komen veelvuldig voor bijdrieledige (proto-)Marnevormen 74 en 75.Afbeelding 10.14.: Kommetje met bodemtype B4 uit spoor 5084 (V974).35 Uitholling onderaan de bodem, waardoor het platte standvlak wordt aangepast naar een ringvormigcontactvlak. Vergelijkbare voorbeelden zijn onder andere vandaag de dag te vinden bij veel kopjes. 207

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.15.: Overzicht van de verschillende bodemtypes.3636 van den Broeke, 2012, p. 94 en 95. 208

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Hiermee kunnen er parallellen getrokken worden tussen de Kempen en het aardewerkvan Noord-Frankrijk. Wat later in de midden-ijzertijd, tussen 450-375 voor Christus,worden deze bodems ook vaak aangebracht op hoekige schalen van het type 32 en 41.Op de daaruit voortvloeiende schaal van type 13 en op jongere schalen van type 41 en71 wordt eveneens hetzelfde bodemtype gebruikt. Beschrijving 8 2587 3bodemtype A3 11 72,73%bodemtype A4 27,27% totaal N bodems 100,00%Tabel 10.12: De aantallen en onderlinge verhoudingen van de verschillende bodems volgens de grote aardewerkcontexten.Van de vier contexten met voldoende aardewerk om te kunnen kwantificeren bevatteenkel de grote aardewerkcontext S2587 bodemfragmenten (Tabel 10.12). Een aandeelvan 72% voor bodemtype A3 pleit voor een datering tussen 725-625, 400-325 en 53-19 voor Christus, terwijl het aandeel van 27% voor A4 eerder in de richting van 350-250 en 150-25 voor Christus wijst. Het combineren van beide dateringen impliceerteen datering tussen 350-325 voor Christus en/of circa 53-25 voor Christus, hetgeen ingelijkstemming is met het overkoepelde beeld. - WandversieringMet slechts 75 versierde wandscherven op een totaal van circa 2249 stuks is net geen3,5 % hiervan versierd (Tabel 10.13). Een dergelijk laag aandeel suggereert een dateringin de vroege ijzertijd tot en met de midden ijzertijd. Het is pas vanaf de late ijzertijddat het aandeel versierd aardewerk ten opzichte van de totale populatie stijgt tot 5 à15%.37Versieringen door middel van kamstreken, vingertop- en nagelindrukken hebben opindividuele basis geen enkele dateerbare waarde, aangezien dit reeds voorkomt vanafde late bronstijd tot en met de Romeinse periode38.37 van den Broeke, 2012, p. 112.38 van den Broeke, 2012, p. 113-116 en p. 118-119. 209

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Wandversiering Aantal Percentage 3,33%versierd 75 96,67% 100,00%onversierd 2174 totaal wandscherven 2249 Type wandversiering Aantal Percentage 41,33%groeven 31 49,33% 2,67%kam streken 37 4,00% 1,33%vingertop- en nagelindrukken 2 1,33% 100,00%geulen (cannelures) 3lineaire plastische versiering 1spatelindrukken 1 totaal versierde wandscherven 75Tabel 10.13: De aantallen, types en onderlinge verhoudingen van wandversiering voor de gehele collectie.Een bijkomstige moeilijkheid is soms het verschil tussen groeven en geulen., waarbijeen wat bredere U-vormige groef vaak beschouwd als een geul/cannelure. Dit is nietaltijd duidelijk te stellen op fragmentarisch en verweerd materiaal. Een aandeel van 40% wandversieringen met groeven (van den Broeke type B) valt te dateren tussen 400-250 voor Christus en/of 150-19 voor Christus.Afbeelding 10.16.: Groevenversiering (type B1) Het subtype B1 (simpele groeven) (Afbeelding 10.16.39) werd vijf maal vastgesteld en het subtype B2 (samengestelde groeven) (Afbeelding 10.17.40) eveneens slechts vier maal. Gepolijste groeven kwamen slechts één maal voor. Samengestelde groeven zoudenAfbeelding 10.17.: Samengestelde groeven pas voorkomen ten vroegste vanaf 350 versiering (type B2) voor Christus. Een aandeel van 5% zou mogelijk wijzen op 150 voor Christus tot39 van den Broeke, 2012, p. 48.40 van den Broeke, 2012, p. 65. 210

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)en met 75 na Christus, terwijl een aandeel van 6% voor B1 eerder pleit voor de tweedehelft van de vroege-ijzertijd tot en met de eerste helft van de midden-ijzertijd (650-375voor Christus). Het unieke patroon (Ba) (Afbeelding 10.18.41) van dooreenlopende rechte groeven geeft ons evenmin een chronologische houvast. Een voorkomen van 50% kamstreekversiering (van den Broeke type C) (Afbeelding 10.19.42)Afbeelding 10.18.: Enkele scherven met kan dateren in 575-500 voor Christus, 400- het kriskras patroon 325 voor Christus en/of 0-75 na Christus type Ba Een aandeel van minder dan 5% vingertop- en nagelindrukken (van den Broeke type A) zou enkel voorkomen rond 725-625 voor Christus en/of vroege tot midden Romeinse periode. Eénmaal werd het subtype herkend van aaneengesloten vingertop- en nagelindrukkenAfbeelding 10.19.: Versiering met kamstre- (type A2). Dergelijke versiering dateert met ken, type C enige zekerheid niet uit de midden ijzertijd, maar komt wel in de andere periode voor. Eenmaal werd een combinatie van vingertop- /nagelindrukken met groeven vastgesteld (type AB). Uiteraard heeft één exemplaar geen enkele statistische waarde. Het gezamenlijk aandeel van de overige soorten wandversiering (spatelindrukken/ vanAfbeelding 10.20.: Combinatie type AB den Broeke type M, lineaire plastische versiering/ van den Broeke type J en geulen/van den Broeke type F), circa 7%, zoueen aanwijzing kunnen zijn voor de tijdsspanne 800-625 voor Christus.41 van den Broeke, 2012, p. 417.42 van den Broeke, 2012, p. 405. 211

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Geulen (van den Broeke type F) duiden meestal op aardewerk uit de late bronstijden/of vroege ijzertijd, maar komen ook in latere periodes voor, bijvoorbeeld in de lateijzertijd en de Romeinse tijd.Afbeelding 10.21.: Handgevormd aardewerk uit spoor 5160, met links versiering type B1, middentype Ba en rechts type CAfbeelding 10.22.:Handgevormd aardewerk uit spoor 7514 (V1687) met versiering type B2. 212

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Een analyse van de aardwerkfragmenten met bovenstaande gegevens in aanmerkinggenomen resulteert in een globale datering tussen 650-625 voor Christus en circa 50voor Christus - 50 na Christus. Beschrijving 3384 235wandversiering aaneengesloten vingertop-/nagelindrukken (A2) 1 25,00%wandversiering groeven (B) 4 57,14% 2 50,00%simpele groeven (B1) 1 25,00%wandversiering kamstreken (C) 1 14,29%wandversiering geulen/cannelures (F) 1? 14,29%gecombineerde wandversiering vingertop-/nagelindrukken met 1 14,29%groeven (AB) totaal 7 100,00% 4 100,00%Tabel 10.14: De aantallen, types en onderlinge verhoudingen van wandversiering voor de grote aardewerkcontexten.Sporen 235 en 3385 zijn de enige contexten met wandversiering. Respectievelijk 3 vande 163 wandscherven (1,83%) en 7 van de 239 (2,92%) vertonen verfraaiingen.Dergelijk laag percentage zou enkel maar voorkomen in de vroege tot en met middenijzertijd.De onderlinge verhoudingen trachten te plaatsen in tijdsblokken heeft wellicht geenzin, gezien het laag aantal exemplaren. Hiermee is dan ook enige voorzichtigheidgeboden bij de interpretatie van de resultaten. - WanddikteDe dikte van handgevormde scherven blijkt eveneens een chronologische indicator tebevatten. Er zijn drie fases te onderscheiden met eerder dunwandig aardewerk binnende periode ijzertijd – vroeg Romeinse tijd: De eerste fase start bij aanvang van devroege-ijzertijd ergens tussen 800-700 voor Christus. Een volgende situeert zich rondde eerste helft van de midden-ijzertijd namelijk tussen 450-375 voor Christus entenslotte een laatste rond de overgang late ijzertijd en Romeinse periode , tussen circa50 voor Christus en 70 na Christus43.Van de eerste 100 vondstnummers oftewel 119 scherven is de wanddikte genomen (zieAfbeelding 10.23.). Deze diktes situeren zich tussen 5-19 mm met een gemiddeldewaarde van 9,25 mm. Op Afbeelding 10. 23. is een curve weergegeven met een min of43 van den Broeke, 2012: p. 104. 213

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)meer normale verdeling. Het hoogste bereik is gesitueerd tussen 6-12 mm met eenpiek op 8-11 mm.22201816141210 8 6 4 2 0 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Afbeelding 10.23.: Aantallen per wanddikte in mm.Indien men aanneemt dat deze steekproef zich tot één assemblage zou beperken, dankomt een dergelijke gemiddelde van 9,25 mm vooral voor tussen 650-550, 400-375 en150-25 voor Christus.20 glad/ruw18 besmeten16141210 8 6 4 2 0 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19Afbeelding 10.24.: Aantallen per wanddikte in mm volgens afwerking buitenzijde. 214

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Op Afbeelding 10.24. is de wanddikte geplot met als determinerende factor besmeten ofglad/ruwe afwerking. Op basis hiervan mag men stellen dat glad/ruw aardewerkvooral dunwandiger is dan besmeten. De dikte situeert zich tussen 5-17 mm met eengemiddelde van 9,96 mm, terwijl het besmeten (10 stuks) zich situeert tussen 7-19 mmmet een gemiddelde van 11,60mm. Ondanks dat deze decoratietechniek de schervendikker maakt, is er ook een scherf gekend die slechts 7 mm dik is. Nietteminoverlappen deels beide afwerkingstechnieken. - ApplicatiesDe (wand)applicaties handelen steeds over handvatten. Daarin zijn tweehoofdvormen te onderscheiden: oren en knobbeloren. Handvatten worden als ooraangemerkt wanneer er minstens een vinger doorheen kan. Daarvoor geldt eenminimale openingsdoorsnede van 2 cm. Bij knobbeloren is de opening kleiner of zelfsafwezig.Afbeelding 10.25.: pot met één knobbeloor uit spoor 5061 (V1052).De dwarsdoorsnede van oren varieert van rechthoekig en sikkelvormig (band- enlintoren) tot rond (worstoren). Aan deze eigenschappen kleeft tot op heden geenchronologische betekenis. Niettemin hebben oren an sich wel een chronologische 215

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)waarde. Oren komen namelijk enkel voor ruwweg in de vroege-ijzertijd (800-450 voorChristus) met een uitdoof vanaf de tweede helft van de late-ijzertijd richting de vroegRomeinse periode (150 voor Christus - 75 na Christus).Gewone oren werden tweemaal (S2073 en S4536) vastgesteld, waarvan éénmaal insecundaire context.Wat het de knobbeloren aangaat werd zowel een exemplaar met twee uitsteeksels(S5061: grafcontext) als een niet doorboord exemplaar (S2043) waargenomen.Knobbeloren dateren uitsluitend uit de late bronstijd/vroege ijzertijd met een uitlopernaar de vroege tot midden ijzertijd, ruwweg tussen 850 en 450 voor Christus. - VerschralingsmateriaalIn deze studie is geopteerd voor een viertal hoofdcategorieën. Zand wordt meestal inde ijzertijd niet geklasseerd als een aparte verschralingscategorie, aangezien het quasialtijd in de grondstof aanwezig was.Potgruis komt in ijzertijdaardewerk vooral voor in afmetingen en kleuren diemacroscopisch vaak niet meer waarneembaar zijn. Vandaar dat verschraling metlouter potgruis en het ontbreken van zichtbare verschralingsmiddelen onder éénnoemer zijn ondergebracht.Indien een vondst uit de categorie potgruis ook nog een ander soortverschralingsmateriaal bevatte, is er geopteerd om deze vondst te klasseren bij detweede soort verschralingsmateriaal.Onder grof mineraal materiaal verstaan we in deze studie grind en steengruis. Alssteengruis werden vaak kwartskorrels gebruikt.Verschralingsmateriaal Aantal Percentagegrof mineraal 14 0,59%kalk 5 0,21%organisch 22 0,93%potgruis 2337 98,27% totaal 2378 100,00%Tabel 10.15: De aantallen, types en onderlinge verhoudingen van verschralingsmateriaal voor de gehele collectie. 216

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De daterende waarde van potgruis als verschralingsmateriaal is zeer beperkt. Eenwaarde van 98% voor onderhavige collectie (Tabel 10.15.) is recurrent gedurende dehele ijzertijd.44Groffe mineralen worden met summiere aandelen, minder dan 10%, in onze regionenaangewend vanaf de vroege ijzertijd tot in de tweede helft van de midden ijzertijd(circa 800 tot 200 voor Christus).45Vanaf de late bronstijd tot in de late ijzertijd werd er geen of slechts minder dan 1%plantaardig verschralingsmateriaal toegevoegd.46 Voor het assemblage van Geel –Eikevelden werd een percentage van 0,93% bekomen, wat met bovenvermeldgemiddelde in overstemming is. Men mag echter niet vergeten dat organischemagering vaak wordt gedetermineerd aan de hand van de zichtbare ontstane poriën.Hierbij dient opgemerkt te worden dat in een groot aantal gevallen eenzelfde poreusuiterlijk veroorzaakt wordt door de desintegratie van potgruis omwille van secundaireverbranding of postdepositionele processen. Hierdoor kan mogelijk een vertekendbeeld verkregen worden ten opzichte van het echte organisch verschralingsmateriaal.Het aandeel plantaardige magering neemt toe vanaf de late ijzertijd en meer bepaaldvanaf 225 voor Christus met een piek bij aanvang van de Romeinse periode. InKontich werd dit aandeel geraamd op circa 12%.47 met een datering rond het beginvan de jaartelling tot in de loop van de 1ste eeuw na Christus Ook op het grafveld vanMaaseik48uit dezelfde periode komt het meer voor dan 1% en op het nabijgelegenSittard-Middenweg wordt tussen 275-125 voor Christus reeds een aandeel van 5%gehaald.Daarnaast kunnen we ook te maken hebben met briquetage aardewerk, ook welbekend als kustaardewerk, in plaats van lokaal aardewerk. Dit kustaardewerksoort kanafkomstig zijn van de hele Vlaamse kust en de aansluitende Nederlandse kust. Dezetypische importbaksels zijn niet vastgesteld. Indien het om (gedeeltelijk)44 van den Broeke, 2012, p. 128.45 van den Broeke, 2012, p. 128-129.46 van den Broeke, 2012, p. 129-131.47 Annaert, 1993, p. 68.48 Janssens, 1977. 217

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)kustaardewerk gaat, dan dateert dit reeds vanaf de tweede helft van de vroege ijzertijd(circa 650 voor Christus).Vijf scherven vertonen witte partikels. Het kon echter niet uitgemaakt worden of ditbot- en/of schelpgruis betreft. Niettemin dateert dit als algemeen kalkrijkverschralingsmateriaal uit de Romeinse periode.Opvallend is dat van de 22 organisch verschraalde scherven zich een aanzienlijkaandeel situeren binnen de grote aardewerkcontexten, namelijk S2587/S2588,S3384/S3385 en S2480. - Pottypes en diagnostische archetypesVan de 2378 scherven konden er slechts negen volgens de definities van Peter Vanden Broeke (vdB ) tot op het pottype gedefinieerd worden. Deze zijn te herleiden tot4 à 5 duidelijk herkende types verspreid over 8 spoorcontexten (Tabel 10.16):Vondstnr. Spoor Type Pottype Datering (individueel)550 3134 rand- en wandfragment 22/23a 725-25 v. Chr.573 3134 rand- en wandfragment 71 late-bronstijd tem late ijzertijd1052 5061 archeologisch compleet 22? late-bronstijd tem 450 v. Chr.695 3384 archeologisch compleet 23a vroege-ijzertijd tem eerste helft midden-ijzertijd305 235 rand- en wandfragment 23b 1100 tem 53 v. Chr.182 234/235 rand- en wandfragment 5a 1100 v. Chr. tem 90/120 na Chr.568 2221 archeologisch volledig 23b vroege-ijzertijd742 2962 archeologische compleet 42a late-bronstijd tem midden-ijzertijd1768 7375 randfragment 5a? 1100 v. Chr. tem 90/120 na Chr. Tabel 10.16: Aanwezige pottypesEen eerste vorm zijn de lichte tot sterke gesloten ongeveer tonvormige potten met inde schouder een omkeerpunt op minstens 2 cm van de opening (vdB 23b) (Afbeelding10.26.49). Deze zijn vooral aanwezig in de late bronstijd - vroege ijzertijd maar ook nogtot het begin van de midden ijzertijd, rond 450 voor Christus, en daarna sporadisch totin de Romeinse Periode.50 Eén daarvan kon op basis van andere kenmerken nadergedateerd worden tot uitsluitend de vroege ijzertijd. Een andere exemplaar behoort degrote aardewerkcontext S235.49 van den Broeke, 2012, p. 56.50 van den Broeke, 2012, p. 57. 218

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 10.26.: vdB type 23b (links) en pot V568 (rechts)Ook het mogelijke verwante type 23a, een licht tot sterk gesloten eveneens ongeveertonvormige pot met een eventuele aanwezigheid van een omkeerpunt in de schouderop minder dan 2 cm van de opening was aanwezig. Tot en met 325 voor Christus wasdeze potvorm wellicht de best vertegenwoordigde binnen het volledige toenmaligegebruikte aardewerkensemble. Niettemin komt deze vorm vanaf de late bronstijd totde Romeinse periode veelvuldig voor. Op basis van overige kenmerken worden dezegedateerd in de vroege ijzertijd - eerste helft midden ijzertijd. Afbeelding 10.27.: vdB pottype 23a51 (links) en vondst V690 (rechts)Eén exemplaar (grote aardewerkcontext S3134) is eerder een licht gesloten bolle komzijn met in de korte schouder een aanwezige omkeerpunt (vdB 22). Ook dit type kanniet nader gedateerd worden. Een ander mogelijk exemplaar dateert uit de tijdsspannelate bronstijd tot 450 voor Christus51 van den Broeke, 2012, p. 56. 219

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Vervolgens werd een licht gesloten kom of hoge pot met rompknik ruim boven halvehoogte en een korte hals die hoogstens zo lang is als de schouder; waarbij de schouderAfbeelding 10.28.: vdB type 2252 (links) en vondst V903 (rechts). Afbeelding 10.29.: vdB type 42a (links) en vondst V742 (rechts)een stompe hoek maakt met de rand (vdB 42a) aangetroffen. Dit type komt reedsvoor vanaf de late bronstijd. Pas nà 450 voor Chr. verkrijgt dit type een gewichtigaandeel binnen aardewerkassemblages met een piek in de late ijzertijd. In Vlaanderenkomt dit aardewerk zeer prominent voor tussen 450-375 voor Chr.53 Onderhavigexemplaar wordt door overige secundaire eigenschappen gedateerd in de middenijzertijd.Eveneens werd onder voorbehoud de rand van een kleine open kom of hogepot(beker) geconstateerd. Dit archetype is eveneens moeilijk te plaatsen doorheen detijd.52 van den Broeke, 2012, p. 54.53 van den Broeke, 2012, p. 67. 220

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.30.: vdB type 71 Tenslotte werd eveneens een ruim te dateren type 71 aangetroffen. Dit is een licht gesloten schaal met een hals die minstens zo lang is als de schouder en die ten hoogste tweemaal zo lang is. Een dergelijk exemplaar is afkomstig van uit de grote aardewerkcontext S3134.Opvallend is dat types die we bestempelen als Marne-aardewerk blijkbaar niet aanwezigzij. Al decennia lang is de term Marne-aardewerk gangbaar voor bepaalde typesaardewerk uit de midden-ijzertijd. Vaak wordt hiermee import uit Noord-Frankrijkbehorende tot de Aisne-Marnegroep mee bedoeld. Maar van de meerderheid wordtaangenomen dat het om lokale imitaties van Noord-Franse vormen gaat. Vaak kunnenwe de term Marne-aardewerk enkel voor lokale producten gebruiken als die betrekkinghebben op overeenkomstige vormen. - Vooropgestelde dateringen en/of faseringen.Op basis van een overzicht (Tabel 10.17.) betreffende de chronologische indicatoren(zie infra) verweven in het materiaal, kunnen een aantal uitspraken worden gedaan.Het schema geeft zowel een samenvatting voor het gehele assemblage alsook voor deindividuele grote aardewerkcontexten weer.Men opteert ervoor primair de aardewerkcontexten te bespreken, op basis van dehyponieme dateringen:-S 2587 (waterput): circa 53 tot en met 19 voor Christus-S 2480 (waterput): circa 19 voor Christus tot en met 75 na Christus-S 3385 (afvalkuil/veldovenrestant): circa 25 tot en met 19 voor Christus-S 235 (perceleringsgreppel): circa 53 tot en met 19 v. Chr wellicht met een uitloop tot maximaal 75 na Christus en een niet uit te sluiten oudere fase(s)Opvallend is dat alle grote aardewerkcomplexen dateren in de transitieperiode lateijzertijd - Romeinse periode. Onder voorbehoud mag men wellicht stellen dat er zich 221

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)een fasering voordoet ergens vanaf het derde decennia voor Christus die mogelijkcontinue doorloopt tot maximaal 75 na Christus, namelijk de beginperiode van deFlavische keizers54.Op basis van het synthetiserende werk betreffende het handgevormdeaardewerkcomplex komen ook nog andere faseringen naar voren.Men mag niet uit het oog verliezen dat het gros van de chronologische indicatoren nietruimer gedateerd kunnen worden dan de periode late bronstijd tot en met deRomeinse periode. Het gros van de eigenschappen stelt een tijdsspanne voorop tussende 250 en 800 jaar. Dit betekent op zijn minst al overlappen tussen de verschillendesubperiodes binnen de ijzertijd.De overige indicaties met enige zekerheid stellen fases voorop rond de eerste helft vande vroege ijzertijd (800-625 voor Christus), de eerste helft van de midden ijzertijd (500-325 voor Christus), de finale midden ijzertijd en/of aanvang late ijzertijd (275-200voor Christus) en de tweede helft van de late ijzertijd tot en met de vroeg Romeinseperiode (150 voor Christus maar wellicht eerder vanaf 53 voor Christus tot en met 75na Christus). Hierbij moeten de laatste vijf decennia vóór de jaartelling zeker aanwezigzijn.Men mag dus spreken van minstens drie/vier duidelijk gescheiden occupatie-fases. Hetvalt niet uit te sluiten dat er tussen bepaalde fases continuïteit is. Deze situeren zichechter in een grijze zone die niet naar voren komen op basis van de materiaalstudie.Het kan eveneens niet uitgesloten worden dat (grote) delen van het handgevormdaardewerk uit de vroeg Romeinse periode dateert (zie supra).54 De flavische periode loopt van 69 tot 96 na Christus 222

Condor Archaeological Research Indicator Volledige collectie S 2587 S 2480 S 3384 S 235 eerste assesment 53 BC tem 90/120 AD 1100 tem 53 BC en 25 BC tem 90/120 AD oppervlakte behandeling late bronstijd tem 90/120 AD 800 tem 700 BC en/of 50 BC tem 175 AD 500 tem 25 BC en tot 90/120 AD 350 BC tem 90/120 AD 800 tem 700 BC en/of 50 tem 19 BC verhouding randtypes 800 tem 700 BC en/of 0 tem 175 AD 800 tem 200 BC 800 tem 700 BC en/of 50 tem 19 BC 800 tem 700 BC en/of 50 tem 19 BC 800 tem 200 BC 53 BC tem 75 AD 75 tem 175 AD 500 tem 450 BC en/of 350 tem 250 BC en/of 150 tem 25 BC verhouding versierde randen 650 tem 125 BC 725 tem 625 BC en/of 400 tem 325 BC en/of 50 tem 19 BC 275 tem 200 BC 800 tem 250 BC verhouding bodemtypes 53 tem 19 BC 350 tem 250 BC en/of 150 tem 25 BC 19 BC tem 175 AD 275 tem 200 BC 1100 BC tem 90/120 AD verhouding wandversiering 500 tem 325 BC 0 tem 75 AD verhouding wandversieringtypes 800 tem 700 BC en/of 500 tem 200 BC en/of 75 tem 175 AD223 800 tem 200 BC 800 tem 250 BC wanddikte steekproef 800 tem 625 BC en/of 450 tem 325 BC en/of 50 tem 19 BC wandapplicaties (oren) Romeinse periode wandapplicaties (knobbeloren) 575 tem 200 BC verschraling (grof mineraal) 800 tem 250 BC verschraling (potgruis) 450 tem 250 BC en/of 190 tem 19 BC verschraling (kalkrijk) 150 BC tem 75 AD verschraling (organisch) 650 BC tem 375 BC diagnostische pottypes 57 tem 500 BC en/of 400 tem 325 BC en/of 0 tem 75 AD 725 tem 625 BC en/of 19 BC tem 270 AD 800 tem 625 BC 650 tem 550 BC en/of 400 tem 375 BC en/of 150 tem 25 BC 800 tem 450 BC en/of 150 BC tem 75 AD 850 tem 450 BC 800 tem 200 BC 1100 BC tem 90/120 AD Romeinse periode? 800 tem 19 BC 1100 BC tem 90/120 AD 800 tem 500 BC 800 tem 375 BC Tabel 10.17. Overzicht van de chronologische tijdsindicatoren vervat in het handgevormd aardewerk. Eikevelden (Geel)

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)- Regionale chronologische gegevensOp basis van alle voorgaande gegevens kan nu een poging ondernomen worden omregionale overeenkomsten en/of verschillen tussen gekende aardewerkassemblages tebespreken. Hierbij wordt er geopteerd voor de sites Brecht-Hanenpad55, Brecht-Zoegweg56, Kontich-Alfberg57, Ekeren-Het Laar58, Brecht-Overbroek Capelakker59 enMeer-Zwaluwstraat60.Deze sites zijn gelegen in een straal van 40-50 km rondom Geel-Eikevelden. Brecht,Ekeren en Kontich zijn gelegen ten westen van Geel. Meer situeert zich tennoordwesten van Eikevelden.Er werd geopteerd voor deze sites omdat deze redelijk recent en inhoudelijk solide zijnuitgewerkt. Niettemin betreffen het sites uit verscheidene tijdsspannes. Nietonbelangrijk is eenzelfde klassering, typering en kwantificering van het aardewerk. Ditlaatste is een basisvereiste om assemblages onderling te kunnen vergelijken. Is dit niethet geval dan kunnen de bekomen gegevens nauwelijks tot zelfs niet vergelekenworden met die van andere vindplaatsen.De vergelijking voor Geel-Eikevelden wordt uitsluitend uitgevoerd voor de vier groteaardewerkcomplexen, met de in groen aangeduide variabelen (Tabel 10.18). De anderevariabelen zijn statistisch wellicht minder integer, desondanks werden de waarden welmee afgebeeld.Deze poging om sites binnen de regio met elkaar te vergelijken blijft echternoodgedwongen oppervlakkig.De bemerking dient te worden gemaakt dat de aandelen besmeten en onbesmetenaardewerk in Tabel 10.18. niet absoluut is maar richtinggevend. Vaak moeten hun55 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004: 305-310.56 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004: 305-310.57 Annaert, 1993.58 Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004: 305-310 en Bogaert, 2007.59 Gautier & Annaert, 2006.60 De Cleer, 2007. 224

Code Omschrijving Condor Archaeological Research BZW Brecht - Zoegweg BOC Brecht - Overbroek BHA MZW Capelakker EHL Brecht - Hanenpad KAL Meer - Zwaluwstraat Ekeren - Het Laar Kontich - Alfsberg Var i abel e n S 2587 S 2480 S 3384 S 235 BZW BOC BHA M ZW EHL EHL KAL vroeg Romeins datering 53 tem 19 voor Chr. 19 voor Chr. tem 75 na Chr. 25 tem 19 voor Chr. 53 voor Chr. tem 75 na Chr. vroege midden ijzertijd 400 tem 325 voor Chr. 2e helft midden ijzertijd overgang midden 1e eeuw voor Chr. 1e eeuw voor Chr.225 en late ijzertijd tem 1e eeuw na Chr. tem 1e eeuw na Chr. besmeten 0% 11,85% 22,92% 13,87% 35% 1% 1-44%; ō 13% 10% geglad/ruw 100% 88,15% 77,08% 86,13% versiering 0% 0,60% 1,83% 2,92% 5% 1% 99% 56-99; ō 87 % 90% kamstreekversiering (type C) 14,29% vingertop-/nagelindrukken (type A) 100% 0% 25% 17% 2% 1% 11% 33% 22% groevenversiering (type B) 0% 57,14% 50% 83% bodemtype A 93% 1% 0-8%; ō 3% 21% 9% en 15%; ō 12% randversiering 14,29% 0% 1% vingertoptindrukken als randversiering 100% 100% 1% 0-9%; ō 2% 3-4% 0,10% 0-6%; ō 1% 71% en 75%; ō 73% 65% en 75% 9% 3% 46% 100% Tabel 10.18: Overzicht van de regionale aardewerkcomplexen. Eikevelden (Geel)

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)aandelen wat bijgeschaafd worden omdat in de studies de versierde scherven in eenaparte technische categorie zijn ondergebracht. Dergelijke versierde scherven horenmeestal ook toe tot het onbesmeten en in mindere mate het besmeten aardewerk.Het is belangrijk om te onthouden dat de aardewerkstudie van Eikevelden gebaseerd isop studies (zie de gebruikte typo-chronologie) die algemeen gelden voor eenoverkoepelende grote regio, namelijk het Maas-Schelde-Demergebied. Vaak zijn dezewerken slechts een richtlijn voor individuele sites binnen dit omvangrijke landschap.Lokale en regionale verschillen, zowel klein als groot, komen zelden naar voren indergelijke werken.Vermoedelijk heeft de site Kontich-Alfsberg wellicht een bijzondere functie, namelijkals religieuze Viereckschanzen/enclos. Dit kan zich mogelijk uiten in een afwijkendmateriaalspectrum ten opzichte van de doorsneenederzettingen. Niettemin kan hetspectrum ook overeenkomen met de gangbare nederzettingen.De vraag dient hierbij te worden gesteld of Geel op het einde van de late ijzertijd, detransitieperiode met de Romeinse tijd en/of de vroeg Romeinse periode over eenafwijkend materiaalspectrum bezit ten opzichte van de overige nederzettingen, of dathet overeenkomt met de gangbare nederzettingen?De vier Geelse contexten dateren praktisch uit dezelfde periode. Binnen dezecontexten zijn bepaalde tendenzen merkbaar. Zo komt besmeten waar tussen 0-23%(ō 12%) voor, terwijl een gelijkaardig patroon zich aftekent voor het onbesmetenaardewerk. Versierde scherven nemen slechts een aandeel in van minder dan 3% (ō1,3%). Randversiering tot slot komt met uitzondering van één context praktisch nietvoor.Wanneer men het gemiddelde van 12% besmeten aardewerkfragmenten neemt voorde Geelse contexten dan komt dit overeen met Ekeren-Het Laar en Kontich-Alfsberg.Beide vergelijkingssites dateren eveneens uit min of meer hetzelfde tijdvak, namelijk deeerste eeuw voor en na Christus of de vroeg Romeinse periode.Opvallend is dat betreffende de wandversiering deze sites niet overeenkomen.Ekeren-Het Laar en Kontich-Alfsberg bezitten over duidelijk meer versierd aardewerk(11-33%). Wat dit aspect betreft zijn er meer overeenkomsten met andere sites uit 226

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)oudere periodes, namelijk eerder de tweede helft van de midden ijzertijd en/of deovergang met de late ijzertijd. Het verschil met Ekeren en Kontich is mogelijkgeografisch te verklaren ofwel omwille van een andere ouderdom van de site. De kansis namelijk zeer reëel dat onderhavige Geelse individuele contexten dateren enkeledecennia vóór de jaartelling. Terwijl het niet uitgesloten is dat de overige sites van eenjongere datum zijn.In Ekeren-Het Laar werd het duidelijk dat de organische en kwartsverschraling vrijgoed vertegenwoordigd zijn en dat het gebruik van strepenversiering (groeven?)duidelijk domineert. Al deze kenmerken nemen toe naarmate de contexten jongerworden. Bovenstaande mageringseigenschappen komen niet voor in Geel. Degroevenversiering kon statisch niet met zekerheid worden nagegaan. In Kontichkwamen na de groeven versierd met spatel ook vingertopindrukken en gepolijstestroken voor. Deze technieken kwamen tot bloei vanaf de laatste fase van de lateijzertijd en in de vroeg Romeinse periode tot de Flavische tijd. Deze versieringenkomen praktisch niet voor in onderhavige vier grote aardewerkcomplexen.10.5. Romeins gedraaid aardewerk 10.5.1. Inleiding Slechts 123 fragmenten zijn duidelijk toe te schrijven aan de Romeinse periode. Hiervan is net iets meer dan de helft zeer fragmentair/verweerd. Het gaat om volgende zeven types Romeins aardewerk: gladwandig, geverfd, ruwwandig, dolia, wrijfschalen, terra sigillata, grijs en Gallo-Belgisch Romeinse Waar Aantallen (N) Percentage Percentage zonder handgevormdhandgevormdgladwandig 1923 93,67%geverfdruwwandig 65 3,17% 52,85%doliagrijs 22 1,07% 17,89%Gallo-Belgischwrijfschaal 17 0,83% 13,82%Midden en/of Oost-Gallische terra sigillattatotaal 9 0,44% 7,32% 8 0,39% 6,11% 7 0,34% 5,69% 1 0,05% 0,81% 1 0,05% 0,81% 2053 100,00% 100,00%Tabel 10.19: Aantallen en onderlinge percentages van de verschillende soorten Romeins aardewerk in- en exclusief handgevormd aardewerk. 227

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)In bovenstaande Tabel 10.19. is het handgevormd aardewerk weergegeven ten opzichtevan de gedraaide Romeinse bakseltypes. Dit aangezien het niet uitgesloten is dat eendeel van het handgevormd aardewerk eveneens Romeins is. Uit het vorige hoofdstukkwam ondermeer naar voor dat materiaal uit de overgang late ijzertijd/Romeinseperiode zeker aanwezig is. De Romeinse tijd staat hoofdzakelijk synoniem metgedraaid aardewerk maar dit was aanvankelijk zeker niet het geval. De vraag is echterin hoeverre het materiaal uit deze overgangsperiode zichtbaar is? Recent archeologischonderzoek in zandig Vlaanderen, maar ook in de Antwerpse Kempen heeftaangetoond dat het handgevormd aardewerk op sites uit deze periode meestal hetleeuwendeel van het het totale spectrum uitmaakt. Bovendien sluiten hun vormen enbaksels aan bij het aardewerk uit de ijzertijd. Vaak worden deze vindplaatsen dan ookpas herkend door toevallige geassocieerde importvondsten of doornatuurwetenschappelijke dateringen. De kans is dus zeer reëel dat een vroeg Romeinseoccupatie zich niet profileert of tot uiting komt in het aardewerkgamma. 10.5.2. Baksel- en vormtypolische beschrijvingenBinnen het assortiment aangetroffen te Geel zijn duidelijk enkele tendenzen teherkennen. Zo merkt men duidelijk het relatief zeer lage percentage van “typisch”Romeins aardewerk ten opzichte van het handgevormde (6% - 94%) binnen het totalevondstenassortiment.Het meest vertegenwoordigd is de gladwandige waar. Hiermee wordt aardewerkbedoeld waarvan het oppervlak glad aanvoelt, doordat deze is afgewerkt door middelvan bijvoorbeeld gladden en/of polijsten. Dit heeft een positieve invloed op dedoorlaatbaarheid van het aardewerk. Door het gladden van de wand worden een deelvan de poriën dicht gesmeerd waardoor het minder poreus wordt. Het grootste deelvan dit bakseltype bestaat uit kruiken, daarnaast komen sporadisch honingpotten enrookschaaltjes voor.Typologisch kon een Stuart 110 herkend worden. Een slanke hoog geschouderdekruik met een sterk ontwikkelde bovenlip. Deze waren in gebruik tussen circa 90 - 200na Christus 228

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Tussen het Romeinse vondstmateriaal werd beschilderde waar aangetroffen.Kenmerkend voor deze fijne (tafel)waar is de matte deklaag. Deze kan variëren vanrood, bruin tot zwart. Opvallend is dat 78% van deze fragmenten enorm verweerdzijn en een oppervlakte hebben kleiner dan 4cm². Dit is vermoedelijk te wijten aan degeringe wanddikte van dit aardewerk.Een eerste benaderingswijze is het toewijzen van geverfd aardewerk aan eenbakselgroep/productieplaats.Voorts kan de geverfde waar zowel oxiderend als reducerend gebakken zijn, watresulteert in een variërende kleur van baksel en deklaag. Brunsting heeft hiervoorverschillende technieken beschreven: techniek a, b, c of d.61 Eerder had Oelmann62 de‘Brunsting techniek b’ hernoemd naar ‘Oelmann techniek a’. Hierna werd in 1990‘Brunsting techniek a’ door Haalebos63 ‘Haalbos techniek b’ genoemd, ‘Brunstingtechniek b’ naar ‘Haalebos techniek c’, enzoverder. Onderhavige studie werd echter detechniek gebaseerd op de classificatie van Brunsting.Techniek c (V162 en V221) komt driemaal voor en varieert van een grijze, olijfzwartetot roodachtige deklaag bovenop een oranje-rode pasta. Dergelijk subcategorie komt inonze streken pas voor vanaf de late 2de eeuw na Chr en is uitsluitend afkomstig van deFranse Argonnen of het Duitse Trier.Techniek b (V708, V984, V1701) behelst een groep scherven (een tiental) met eenwitte pasta en een doffe donkergrijze, donkerolijfgroene tot zwarte deklaag. Deherkomst van deze productie moet in het Rijnland gezocht worden, wellicht de regioKeulen, Xanten en Soller maar mogelijk ook in het Nederlandse Heerlen.Een achttal fragmenten, uit onder andere V042, V548 en V1605, vertonen kenmerkenvan techniek a en zijn te dateren in de 1ste-2de eeuw. Dergelijke scherven vertoneneen witte pasta met een doffe oranje-roodachtige tot geelbruine deklaag. De herkomstis eveneens Rijnlands. Vormtypologisch kan er voor deze twee scherven niet verdergespecifieerd worden dan een bord of kan.61 Brunsting, 1937.62 Oelmann, 1914, p. 35.63 Haalebos, 1990, p. 135-137. 229

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De ruwwandige scherven komen pas sporadisch nà 40-80 na Christus voor, maar zijnvooral laat 2de eeuws tot en met 3de eeuws. Dit aardewerk dankt zijn naam aan demagering van grof zand die iets door de wand naar buiten steekt en het daardoor eenruw uiterlijk geeft. De kleur is grijs of bruin en de textuur is vergelijkbaar met een ietsfijnere magering en een oppervlak dat eerder als fijn schuurpapier aanvoelt. Eenkenmerkend vroeg baksel, gedateerd circa 40-80 na Christus, is de Rhineland GranularGrey Ware. Dit is een erg hard gebakken grijs en korrelig materiaal, hetgeen men zeerzelden tegen komt.Het is een typisch gebruiksaardewerk en omvat een breed spectrum van vormen dievoor de meest uiteenlopende doeleinden gebruikt werden. Zowel het transport en deopslag van levensmiddelen als de bereiding en het consumeren ervan. Er is sprake vanpotten, kommen, bekers, schenkkannen en borden. Mede vanwege het grote aantalfuncties is ruwwandige waar in een groot aantal productieplaatsen gemaakt en komthet in een oneindige variatie aan baksels voor.Binnen deze categorie konden een aantal individuen vormelijk gedetermineerdworden. Er werden verschillende soorten Niederbiebers, alsook een beker herkend.Deze eersten waren vaatwerk met een scherp omgevouwen, afgeplatte en iets verdikterand (Niederbieber 87) uit de 2de-3de eeuw. Ook waren er varianten met een hoge,scherp geknikte schouder en naar buiten gebogen rand, een Niederbieber 90 uit detweede helft 1de tot en met de 3de eeuw, een kom waarvan de rand een dekselgeulheeft (Niederbieber 103) of een kom met een naar binnen gevouwen rand(Niederbieber 105). Beide dateren ten vroegste vanaf de 2de eeuw. Tot slot vermeldenwe een Niederbierber 89 uit het einde 2de tot en met begin 3de eeuw. Deze pot metdekselgeul is vaak op sites met meer dan 50% de overheersende vorm binnen hetruwwandige. 230

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.31.: Vondst 534 (Spoor 3089), randfragment van een Niederbieber 103.Afbeelding 10.32: Vondst 535 (Spoor 3089), randfragment van een Niederbieber 105. 231

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.33: Vondst 655 (Spoor 10000), randfragment van een Niederbieber 89.Acht stuks grijs aardewerk kunnen niet nader gedateerd worden dan de periode tweedehelft 1ste eeuw tot en met 3de eeuw. Grijs aardewerk werd in het verleden tot hetruwwandige aardewerk geklasseerd of zelfs terra nigra-achtig genoemd, maar inessentie is het fijner dan het eerste en grover dan het tweede. Het baksel is meestallichtgrijs tot grijs in de kern, met een lichtgrijs tot donkergrijs oppervlak dat idealiteriets zandig en ruw aanvoelt. Mogelijk is het materiaal in het Nederlandserivierengebied of in de Maasvallei geproduceerd.Een tiental scherven zijn afkomstig van dolia. Dit zijn grote, bolle voorraadpotten meteen brede, platte en naar binnen uitstekende rand. Ze werden gebruikt voor de opslagvan de meest uiteenlopende producten zoals wijn, olie, water, vruchten en graan. Inkelders van sommige villae zijn hele ingegraven batterijen dolia gevonden voor deopslag van de oogst. De scherven en vooral randen zijn betrekkelijk dik, zodat zegoed bewaard blijven en derhalve altijd goed vertegenwoordigd zijn in Romeinseaardewerkcomplexen. Gezien de populariteit van dit aardewerk tijdens de Romeinseperiode is de basisvorm gedurende de Romeinse tijd weinig veranderd. Dit statischgegeven impliceert dat er nauwelijks aanknopingspunten zijn voor de datering vancontexten waarin deze aardewerkcategorie voorkomt. 232

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Sommige dolia zijn trouwens vervaardigd op een traag draaiend wiel. Van deherkomstgebieden is vooralsnog weinig tot niets bekend, maar gezien de populariteit isdit wellicht heel divers. Er zijn ook snelgedraaide varianten bekend, ondere andere uitBavay en mogelijk uit het Maasland.Binnen het Romeinse vondstmateriaal werd slechts één scherf van een wrijfschaal ofmortarium aangetroffen. Wrijfschalen werden gebruikt voor het fijnwrijven vaningrediënten voor kruidenmengsels en sauzen. Hiervoor werd de binnenzijde meestalvoorzien van hoekige uit de wand stekende steentjes om zo een sterk abrasiefoppervlak te creëren. Er komen echter ook varianten voor zonder steentjes en eenschenktuit. Mogelijk waren deze voor andere doeleinden bedoelt, zoals het afromenvan melk bij de laat- en post-middeleeuwse melkteilen. Mortaria zijn doorgaanscrèmewit tot gelig met een grijze kern en betrekkelijk hard. Het vermoeden bestaat dateen deel werd vervaardigd in het Maasland ondere andere in Heerlen, maar ook inTienen.Niettemin kon deze ene scherf op het vormtype herkend worden, een Vanvinckenroye94. Dit was een schaal met opstaande randlijst die veelvuldig voorkomt in de late 2deen 3de eeuw.Slechts één terra sigillata scherf werd geborgen tijdens het onderzoek. Op basis van dekleur betreft het een fragemnt van een midden- of oost-Gallische productie. Dergelijkvaatwerk werd gebruikt als (luxe-) tafelaardewerk en het vormenrepertoire bestaat danook vooral uit borden en grote/kleine kommen. 233

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 10.34.: Fragment Terra Sigillata, vlakvondst (V1243).In het begin van de 2de eeuw wordt, voor de Kempen, de rol van de zuid-Gallischepottenbakkerscentra overgenomen door plaatsen in midden-Gallië, zoals Lezoux enMartres-de-Veyre. Daarnaast start de vervaardiging in oost-Gallië, met ondermeerBoucheporn, La Madeleine, Trier en het Argonne gebied.Het fragment terra sigillata aangetroffen op de site Eikevelden is te determineren alseen Dragendorff 38 of 40. Deze laatste was een kommetje met een gebogen wand eneen hoge voet die vanaf 100 maar vooral 150 na Christus in populariteit wint. Deeerstgenoemde vorm was een kraagkom met een gebogen wand en afgeronde rand.Beide exemplaren dateren ten vroegste vanaf 140 à 150 na ChristusOok dook één scherf gallo-belgische waar op. Een alom bevattende definitie voor dittype aardewerk is al lange tijd een discussie, aangezien het een zeer heterogene groepbetreft. Het aardewerk is vervaardigd in Gallia Belgica 64(tussen de Seine en de Rijn)en mindere mate in Germania inferior 65 en Germania superior66. Veel van het64 tussen de Seine en de Rijn.65 dat een groot deel van Zuid-Nederland omvatte ten zuiden van de Rijn, bijna heel het oostelijk deelvan het huidige België, een deel van het noord-oosten van Frankrijk en het Rijnland tot aan deVinxtbach, die de grens met Germania Superior vormde 234

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)materiaal is vervaardigd in de Champagnestreek, maar ook meer oostwaarts in hetArgonnegebied en het Saarland.Gallo-Belgisch bestrijkt ondermeer terra nigra, terra rubra, gallo-belgische bekers enkurkurnen. Het gebronsd aardewerk wordt in sommige studies ook tot dezeaardewerkgroep gerekend.Het desbetreffende randfragment is afkomstig van een kom/schaal Deru B18/B30.Deze types worden gedateerd tussen 5 voor Christus en 150 na Christus 10.5.3. Dateringen en poging tot interpretatie van het beknopt aanwezige Romeinse vaatwerkEen deel van het schervenmaterieel kan niet enger gedateerd worden dan Romeins.Een aantal zaken zijn duidelijk 2de/3de eeuws, maar er zijn ook aanwijzingen voor eenvroeg Romeinse fase. Een 20-tal scherven kon met enige zekerheid gedateerd wordentussen 25 voor Christus tot en met 90/120 na ChristusIn principe kan een deel van het handgevormd aardewerk uit de vroeg Romeinseperiode dateren. Hoe significant het aandeel is uit de pre-Romeinse tijd kan voorlopigniet bepaald worden. Bij vele onderzoekers wordt het handgevormd aardewerk uit de(vroeg-) Romeinse periode summier behandeld.De lokale aardewerktradities blijven, ook na de intocht van de Romeinen in 58/51voor Christus, bestaan. Het is pas in de loop van de 1ste eeuw dat het eerste gedraaideaardewerk sporadisch zijn intrede doet. Het gaat dan vooral om bekers in terra nigra enandere fijne en dunwandige baksels.Het is pas in de periode 10-40 na Christus dat gedraaid Romeins aardewerk in enigeaantallen de nederzettingen van het Nederlandse rivierengebied bereiken. Eenverhouding handgevormd/gedraaid aardewerk van circa 77% versus 23% is op basisvan de site Tiel-Passewaaij vastgesteld. Algemeen omvat het gedraaid aardewerk eenaandeel tussen de 5 à 30% van de totale populatie. In de daaropvolgende periode,tussen circa 40-69 na Christus, lijkt gedraaid aardewerk een grote vlucht te nemen.Men kan stellen dat de grote omslag, waarbij voor het eerst meer dan de helft van het66 de noordgrens van het Romeinse Rijk, namelijk het Rijngebied. 235

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)gehanteerde aardewerk uit gedraaide waar bestond, heeft plaatsgevonden vóór deFlavische periode. Deze omslag is ook waar te nemen in de graven, waaraardewerkcontexten uit de periode 60/70 tot 96 na Christus nog slechts 10% à 15%handgevormde scherven bevatten. In de Flavische tijd (69-96 na Chr.) vormde hethandgevormde aardewerk nog slechts 10% tot 14% van al het gebruikte aardewerk inTiel-Passewaaij. Op de site Nijmegen-Hatert lag dit aantal zelfs nog lager.De cultusplaatsen Geldermalsen-Hondsgemet en Lomm-Hoogwatergeul fase II67vertonen eenzelfde patroon gedurende de eerste 1ste eeuw na ChristusAan het begin van de 2de eeuw, rond circa 90 à 120 na Chr,. werd nog slechts 2%handgevormde waar in grafvelden meegegeven en is het gebruik ervan innederzettingen niet meer herkenbaar.68Gegevens uit nederzettingen dichter bij het onderzoeksgebied, namelijk uit hetaangrenzende Zuid-Nederlandse dekzandgebied, zoals bv. Weert-Laanderweg enWeert-Kampershoek en Lieshout-Beekseweg69 wijzen eveneens op een geheel inonbruik raken van handgevormd aardewerk vanaf ten vroegste 70 na Christus70Mogelijk werd het handgevormd aardewerk in de grafvelden reeds eerder verdrongen,hetgeen onder andere op de vindplaats Maaseik-Aen Moors Bosch gedocumenteerdwerd71.Op de Viereckschanze/enclos van Kontich-Alfsberg72 werd in de vroeg Romeinse tijd nogeen aandeel van 72% en 96% (ō 83%) aan handgevormde waar geteld.Op de rurale sites van de civitas Menapiorum ten westen van Geel heerst dezelfdetendens73. De transitieperiode van enkele “hoogtesites\" Kooigembos (55-71%) enAartrijke-Oliemeulen74 laten eenzelfde beeld zien. De categorie handgevormdaardewerk vormt binnen de daar bestudeerde ensembles de meerderheid. Het aandeelvan het handgevormd aardewerk in de pre- en vroeg Flavische periode bedraagtimmers niet minder dan 86,5 % in de Leie-Schelde-regio. Daarmee passen deze sites67 Van Kerckhove, 2001, p. 123-148.68 Heeren, 2006, p. 236-237.69 Hiddink 2005.70 van Enckevort en Huisman 1995/1996 en 1998; Hiddink 2005, p. 399-402.71 Janssens, 1977.72 Annaert, 1993.73 Het gebied van de Menapii: tussen de Noordzee, de Oosterschelde, de Schelde en de Aa.74 Reniere, 2008. 236

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)in het beeld dat van deze regio reeds bestaat.75 Ook hier treedt de romanisatie pas invanaf 70 na Christus ondanks de verovering van het gebied vanaf 56-51 na Chr76. Menstelt tevens vast dat tijdens de vroeg Romeinse periode de lokale late ijzertijdtraditiesop vlak van nederzettingstradities (gebouwen van het type woonstalhuis) en inheemseaardewerkproductie verder leven.77Algemeen is er pas sprake van import vanaf de Tiberisch-Claudische dynastie (14-54na Christus).78 Tot minstens het midden van de tweede eeuw is slechts een beperkteafname waarneembaar. Vanaf de Flavische periode is er sprake van een grootschaligeimport van Romeins aardewerk.79 Een neerwaartse tendens voor het geimporteerdeaardewerkt lijkt zich in te zetten vanaf de Claudische tijd. 80Op basis van de vergelijkende studie van gelijkaardige sites rondom Geel, zou eenpopulatie van 94%81 handgevormd aardewerk te plaatsen zijn in de periode 10-40/70na Christus.Evenwel dateert er ook Romeinse aardewerk uit de periode 2de/3de eeuw.Het bewonen en verlaten van de Maas-Demer-Schelde regio gedurende de Romeinseperiode kenmerkt zich door een groei van nederzettingen vanaf de 1ste eeuw omuiteindelijk tot een maximum te bekomen in de periode 125-200 na ChristusVermoedelijk leven verschillende ijzertijdnederzettingen door tot in deze Romeinsetijd. Er wordt ook een bewoningspiek waargenomen in de periode 0-25 na Christus,wat ook weer kan wijzen op een zekere continuïteit en bevolkingsgroei. Een volgendeapex zijn de stichtingen vanaf het jaar 50 tot 100 na Christus Dit wordt dan ookgezien als een periode waarin de romanisering zich sterk doorzet in de provincies. Hetis bijvoorbeeld ook in deze periode dat er wordt overgeschakeld op Romeinsaardewerk in plaats van de handgevormde inheemse waar.75 Deschieter, 1994, p. 19 en Bouche & Michel, 2004, p. 64.76 De Clercq, 2005, p.176.77 De Mulder 1998 en De Mulder, Deschieter &Huyghe, 2002, p. 377-386.78 De Clercq, 2005, p. 203.79 De Clercq, 2005, p. 201.80 Vermeulen, 1992, p. 102-103.81 Of nu een groot aandeel of een klein aandeel van alle handgevormde scherven stamt uit de voorRomeinse tijd kan voorlopig niet gesteld worden. In praktijk zal het aandeel wat lager zijn. Niettemingeeft het een richtlijn. 237

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Vanaf 225 zet er zich een sterke daling in, die het sterkst is waar te nemen tussen 250-275 na Christus De meeste nederzettingen werden verlaten in de periode 215-25082,maar de eerste indicaties waren reeds vroeger waar te nemen, vanaf het jaar 175.Sociale en economische factoren zijn de voornaamste reden van deze gedeeltelijkeontvolking83.Ook uit de periode van de 4de, 5de en eerste helft 6de eeuw worden er bijzonderweinig sites aangetroffen in het MDS-gebied. Men spreekt hier van de 'post-RomeinseLeegte'. Daardoor is er voorlopig zeer weinig indicatie voor een continuïteit van deRomeinse periode in de Merovingische periode. Sporadisch treft men wel graven aandie te plaatsen zijn vanaf de tweede helft van de 6de eeuw. Deze grafvelden suggerereneen een herbevolking van de regio vanaf deze periode. 10.5.4. Ruimtelijke ordening van het vondstmateriaalEr zijn verspreidingskaarten (Bijlage B9.3a-d en q) voor het onderzoeksgebied gemaaktvan al het vondstmateriaal volgens diverse categorieën (handgevormd aardewerk,handgevormde aardewerkaantallen volgens de kwartielen, handgevormdemisbaksels/secundair verbrand, Romeins gedraaid aardewerk, geverfd aardewerk enterra sigillata).Betreffende de spreidingen van de diverse vondst categorieën is voorlopig geenpatroon te bemerken.10.6. Vroeg Middeleeuws aardewerk 10.6.1. Introductie en problematiek Vroegmiddeleeuws gebruiksaardewerk, vooral uit het era van de Karolingers is slecht bekend/gekend. Omwille van zijn zeldzaamheid wordt het vaak niet als dusdanig herkend. Hierdoor leidt dit vaak tot foutieve toekenningen, waardoor het aardewerk vaak jonger of ouder wordt gedateerd.82 Diagnostische materiele cultuur voor de eerste helft van de 3de eeuw zijn: ruwwandige potten van hettype Niederbieber 89; terra nigra-achtige potten van het type Holwerda 142-143; wrijfschalen typesDragendorff 45, Gose 453 en Vanvinckenroye 352; bekers van het type Niederbieber 32 en 33 enimitaties daarvan; Tongerse bekers en terra sigilatta borden van het type Dragendorff 31 en 32.83 Janssens, 2010 en Heeren, 2005. 238

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Ook in onderhavige studie kon men niet alle fragmenten met absolute zekerheidtoewijzen aan de vroege middeleeuwen, daar veel contexten vermengd zijn metaardewerk uit andere periodes.Daarenboven is het ook door de reeds vernoemde fragmentatiegraad ook hieronmogelijk te zeggen van hoeveel potten de gevonden fragmenten afkomstig zijn.Ook kan slechts in een beperkt aantal gevallen de vorm achterhaald worden.Omwille van bovenstaande redenen wordt het vroeg middeleeuws aardewerk niet pervondstcomplex besproken. Er wordt echter geopteerd een chronologisch overzicht teschetsen van de aangetroffen bakseltypes en varianten, met als doel het globaalachterhalen van de vroeg middeleeuwse occupatieperiode(s) van de site.Niettemin kan achteraf getracht worden met de bekomen resultaten een uitspraak teformuleren met betrekking tot eventuele clustering in bepaalde bewoningszones.Van enkele aardewerkcontexten werd echter een uitgebreidere analyse doorgevoerd.Dit naar aanleiding van een advies door dhr. H. Stoepker en dhr. W. Giertz, waarbij talvan scherven die voorheen als Nederlands Zuid-Limburgs roodbeschilderde(Brunssum Schinveld) waar of Maaslands witbakkende waar (Pingsdorf) werdengeklasseerd, door deze experten werden gedetermineerd als afkomstig van de 9de-10deeeuwse Midden-Maasvallei (Huy-type). Dit aardewerk werd onder meer door T.Panhuyse (Maastricht, NL) en A. Mainman (Coppergate, York, UK) gedetermineerdals pre-Andenne waarEen 95-tal spoor- en laagnummers werden gedefinieerd als zijnde vroeg middeleeuws.Niettemin bevonden er zich in zestien contexten vroeg middeleeuws aardewerk alsresidueel materiaal in jongere sporen.Zes sporen dateren onder voorbehoud als vroeg middeleeuws, drie contexten zijnvermoedelijk te dateren als laat merovingisch tot en met de 9de eeuw. De overigevondstcontexten situeren zich maximum tussen 400 en 1050.Globaal gezien dateren 26 contexten tussen 700-900/950, waarvan er een vijftigtalvermoedelijk zich tussen 825-930/950 situeren. Éenmaal wordt zelfs een indicatorgedateerd rond 900. 239

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Niettemin komt ook wat ouder aardewerk voor, namelijk uit de periode 400/450-700/725. Ook de datering 675-775 werd mogelijk tweemaal vastgesteld en situeertzich tussen deze twee vooropgestelde periodes. 10.6.2. De aanwezige baksel- en/of aardewerkgroepenMerovingisch gladwandigGladwandig aardewerk is qua vorm vooral biconisch aardewerk. Daarnaast bestaanook tuitpotten en tuitkannen. Het baksel is over het algemeen zeer fijn van structuuren het potoppervlak is glad gepolijst. Meestal zijn de scherven grijs van kleur, maar erzijn ook rode exemplaren bekend. Versiering bestaat uit rolstempels, losse stempels enrechte of golvende lijnen. Een deel is vervaardigd in het midden-Maasgebied, zijndede regio Huy en het dateert tussen circa 450 en 725. Dit aardewerk uit de regio Huywordt hieronder apart besproken.Merovingisch ruwwandigDit type aardewerk is vrij grof van structuur, met een geruwd oppervlak. Het is matighard en meestal rood gebakken. Vormen uit het Maasland bestaan echter vooral uitovoïde reducerende baksels die vooral als kookpot werden aangewend. Afbeelding 10.35.: Merovingisch ruwwandig aardewerk 84Een typologisch kenmerk is de dekselgeul met sikkelvormige rand (Afbeelding 10.35.).Op basis van dergelijke rand wordt het vaak foutief als Romeins gedetermineerd ofzelfs middeleeuws grijsbakkend.Merovingisch ruwwandig kwalificeert men vaak als Merovingisch Mayen.85 Intussenzijn er ook andere locaties langs de Rijn en Maas waar dergelijk vaatwerk produceerdwerd (Maastricht, Huy, Kessel-Hout, …). Het dateert algemeen tussen de 4de tot enmet 8ste eeuw. De Mayenproductie loopt van de Merovingische tot de Karolingische84 Verhoeven, 1998, p.173.85 Merovingisch Mayen is iets fijner dan het laat Romeins Mayenmateriaal. 240

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)periode door, hoewel men naar latere periodes toe de potvormen de bakmethodeveranderde. Merovingisch handgemaakt Onder de handgevormde categorie valt ondermeer Hessens-Schortens86 aardewerk (Afbeelding 10.36.). Dit was een middelgrof met kwarts87 gemagerd en dikwandige aardewerksoort. Soms werd dit ook met organisch materiaal verschraald en in enkele gevallen is erAfbeelding 10.36.: voorbeeld van Merovingisch schelpengruis voor gebruikt. Het handgevormd aardwerk. aardewerk onderscheidt zich van een ©RMO kogelpot door zijn grofheid en dikte. Hessens-Schortens is vaak lelijk, kaalen grof (ruwwandig) afgewerkt aardewerk dat lokaal geproduceerd werd. Naast deveelvoorkomende schijnbaar onafgewerkte exemplaren zijn er ook mooi afgewerkte enzelfs gepolijste exemplaren van teruggevonden met rijke versieringen. Doorgaans iskenmerkend voor het Hessens-Schortens aardewerk de korte opstaande randen en hetgrauwe uiterlijk. Het aardewerk is vaak niet versierd. Het heeft geen duidelijke(biconische) vormen en is daarom ook vaak moeilijk te dateren en te onderscheiden.Vaak wordt het Hessens-Schortens aardewerk zelfs niet eens herkend of vergeten endoet het zich voort onder de namen zoals “eipot”, “proto-kogelpot” of “ruwwandighandgevormd aardewerk”. Het is een aardewerk type dat vaak ondergewaardeerdwordt en soms zelfs vergeten lijkt te worden. Er bestaan echter veel vragen omtrentdatering en ontstaan. Het is wellicht een belangrijke brug geweest in de ontwikkelingvan het aardewerk van de ijzertijd tot de middeleeuwen. Deze potten plaatst men inde periode 500-825.In onderhavig assemblage stelde men éénmaal ook organische magering vast (S1879).86 Hessens is een terp en Schortens een grafveld uit Nederlands Friesland.Het is ook dichter bij huis aangetroffen, namelijk te Roksem (Hollevoet, 1992).87 De magering met kwarts wordt wellicht vaak aanzien als late bronstijd en/of ijzertijd aardewerk. 241

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)BadorfIn de Duitse dorpen Brühls-Badorf, Brühl-Eckdorf, Bornheim-Walberberg,Bornheim-Sechtem en Waldorf werd in de Karolingische periode aardewerkvervaardigd (Afbeelding 10.37.88). Het typische Badorf89-baksel is grijsbeige tot geelwit van kleur, zacht tot matig hard gebakken en fijn tot zeer fijn gemagerd. De ietwat zachtere scherven voelen “krijtachtig” aan. De ovenvondsten bij Walberberg (zie infra), een dorp ten zuiden van Badorf, zijn door M. Rech90 nauwkeurig geanalyseerd. UitArfbeelding 10.37.: Typevoorbeeld van Badorf aarde- het onderzoek kwam naar voor dat werk er daar lokaal een vrij breed bakselspectrum werd geproduceerd,van zacht tot hard en van okergeel tot grijs. Veel van het Walberberg/Badorfaardewerk zou zelfs buiten de traditionele Badorf-definitie vallen. Het bakseldaarentegen van de Badorfvondsten uit Dorestad91 zijn juist sterk uniform. VolgensRech zijn er twee productiefases te onderscheiden. Een vroege fase, eind 7de tot deeerste helft 8ste eeuw en een “klassieke” fase in de tweede helft 8ste tot het begin vande 10de eeuw. Dan treedt er ook meer variatie op van zacht aardewerk met eenkrijtachtig oppervlak tot hard aardewerk, kleuren van geel tot grijs en een magering dieniet altijd erg fijn hoeft te zijn. Bij veel scherven zijn ook rode insluitingen vanbodemaggregaten te herkennen.De meest gangbare (en bekende) versieringen betreffen enkele of dubbele horizontalerijen indrukken van radstempels of horizontale groeven. In mindere mate komen ook88 Verhoeven, 1998, p. 173.89 Lüng, 1955 en Keller, 2003.90 Rech, 1989.91 Van Es & Verwers, 1980. 242

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)duimindrukken en rozetstempels voor. De zogezegde kenmerkende radstempels, vaakop de rand en de schouder, worden niet vaak aangetroffen.92Badorf wordt over het algemeen gedateerd tussen 725 en 900.Badorf is (soms) op basis van fragmentaire scherven moeilijk te onderscheiden van hetjongere Pingsdorf (zie infra). Vooral bij kleine scherven is het vaak moeilijk, zo nietonmogelijk, om een onderscheid te maken. Ook andere auteurs93 ondervindengelijkaardige problemen bij het detemineren van beide aardewerktypes. Beide centraliggen dan ook erg dicht bij elkaar. Niettemin is Badorf gladder en voelt Pingsdorfeerder vaak aan als fijn schuurpapier. Pingsdorf is wellicht ook organisch gegroeid uitBadorf. Het oudste Pingsdorf is namelijk vaak nog voorzien van de typische Badorf-radstempel. Niettemin verschillen beide varianten vormtypologisch van elkaar.In de tweede helft van de 9de eeuw komt sporadisch roodbeschilderd Badorfaardewerk94 voor, het zogenaamde Hunneschansaardewerk95, met Keulen als mogelijkproductiecentrum. Het overgrote deel is wit of geel van kleur, maar ook grijze of beigescherven komen voor naast helder oranje. De kern heeft vaak een lichtere tint dan aanhet oppervlakte. De scherven kunnen eveneens versierd zijn met radstempels. Debeschildering bestaat vooral uit diagonale strepen. Omdat niet elk deel van de potgedecoreerd is, is het archeologisch vaak moeilijk herkenbaar. In essentie is het gelijkaan het Badorf- en/of Walberbergtype. Het werd in dezelfde regio gefabriceerd alsBadorf en het latere Pingsdorf, en mogelijk mag men spreken van een hybride oftussenvorm van beide. De datering ligt tussen 885 en 925.WalberbergHet is reeds aangehaald dat Walberberg verwant is aan Badorf of zelfs Badorf is.Verschillende dorpen in het Vorgebirge, rond Brühl, hebben dit type aardewerkgeproduceerd. Het is echter harder gebakken en de magering is eerder middelgrof totzelfs grof. Het afgeronde zand steekt regelmatig door het oppervlak en voelt daarom92 Bijna 91% van de scherven van Brecht-Hanenpad vertone geen typische radstempelversiering. Dit isenorm hoog ten opzichte van andere sites (Verbeeck, Delaruelle & Bungeneers, 2004, p. 303).93 Verhoeven, 1993, p. 71.94 Keller, 2003.95 De naam is afgeleid van de plaats waar het baksel voor het eerst werd gevonden: de Hunneschans bijhet Veluwse Uddelermeer. 243

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)aan als schuurpapier. Meestal is de magering nog door een dun laagje bedekt en hetligt het dus niet vrij aan het oppervlak.De kleur hangt samen met de hardheid van het baksel. Zachte scherven zijn vaakbeige-roze tot geelwit. De kleur wordt donkerder, donkergrijs tot donkerbruin,naarmate de scherf harder is gebakken. Vooral de harde scherven zijn op de breukvaak anders van kleur dan aan het oppervlak, een niet onbelangrijk kenmerk.Gelijkaardige Badorf-versieringen komen voor.Het wordt eerder gedateerd tussen 825 en 950, maar doorgaans stelt men een dateringtussen 720 en 860 voorop.96MayenIn de Eiffel en meerbepaald Mayen is aardewerk vervaardigd vanaf de Romeinseperiode tot in de late middeleeuwen. De productie is vooral bestudeerd doorRedknapp in 1988. Men kan er verschillende vroeg-middeleeuwse types inonderscheiden:- vroegmiddeleeuws ruwwandig aardewerk97 (zie supra Merovingisch ruwwandig).- een aan de binnen- en buitenzijde gepolijst aardewerk voorzien van rode sliblaag.- potten met een donkergrijze tot zwarte buitenzijde en een grijze tot donkergrijze binnenkant en een lichtbruine tot roodbruine breuk versierd met radstempels, golvende lijnen, visgraatmotieven of kruisende lijnen.- roodbeschilderd aardewerk (8ste eeuw).- steengoed-achtig98 aardewerk (725-900).De kleur van doorsnee Mayen is vaak licht- tot roodbruin in de kern met een grijs,lichtbruin tot zwart oppervlak. Ook komen groengrijze scherven voor met een96 Keller, 2003.97 Mayen lijkt op Merovingisch ruwwandig maar is veel harder. Rond de zandmagering is echter allesglad en de pot is ook dunner.98 Indien zogenaamd “echt” bijna steengoed kannen wordt gedetermineerd met een bolle bodem danbetreft het eigenlijk een Mayen voorraadpot. 244

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)helderrode breuk. Het baksel etaleert verder zwartpaarse vulkanische puntjes. Somsvertoont het oppervlak luchtblazen en/of is het vervormd door de extreem hogebaktemperatuur, daarom zijn de scherven ook klinkend hard. Luchblazen zijn éénmaalvastgesteld in het Geelse assemblage (S3356).Het wordt gedateerd vooral tussen 700 en 900 en in mindere mate tot 950.Volgens Verhoeven zouden dergelijke harde baksels ook gemaakt zijn in Badorf enWalberberg99.Karolingisch gesmoordGesmoord, Gittermuster of ook wel Dorestad W VI baksel100 genoemd, is aan debuitenzijde gepolijst en zoals de naam reeds zegt zwart gesmoord. Soms verkrijgt hethierdoor een wat metaalachtige glans101. Sporadisch ontbreken zowel de glans als hetzwarte oppervlak zodat het aardewerk bijna wit is. De magering bestaat uit relatief fijnzand, met sporadisch kalkinclusies (schelp?). Het baksel is soms zacht, maar is in iedergeval nooit erg hard. Radstempels, golflijnen, smalle bandjes met zigzaglijnen encombinaties daarvan doen dienst als versiering. Het dateert vooral uit de late 7de en8ste eeuw.Lung vermoedde een herkomst uit het Vorgebirge omdat het typischeradstempelmotief ook voorkomt op reliëfbandamforen uit Badorf, oproodbeschilderde Badorfscherven en op producten uit Paffrath102. Redknapp heeftook Gittermuster aardewerk aangetroffen in de ovens te Mayen. Op basis hiervan isde herkomst wellicht grotendeels bevestigd?In Dorestad103 heeft het een aandeel van 1% en in Dommelen104 het dubbele.Overig gedraaid aardewerkIn de Kempische nederzettingen verschijnen in de laat merovingische en karolingischeperiode ook nog drie regionale aardewerksoorten:- Een matig hard en fijn aardewerk, zeer fijn van structuur zonder zand.99 Verhoeven, 1998: 177.100 Van Es & Verwers, 1980.101 Het lijkt daarom heel sterk op Paffrath aardewerk.102 Lüng, 1955.103 Van Es & Verwers, 1980.104 Theuws, Verhoeven & Van Regeteren Altena, 1988 245

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)- Een betrekkelijk hard gebakken (soms ook zacht) vroegmiddeleeuws grijs aardewerk met een hoog zandgehalte. De scherf voelt enigszins ruw aan. Het dateert maximaal tussen de 7de en 10de eeuw, maar is wellicht niet jonger dan de 8ste eeuw.105- Een vroegmiddeleeuws rood aardewerk.Karolingisch handgemaakt aardewerkOnder het handgevormde vaatwerk uit deze periode vallen onder meer kogelpotten106.Meestal komt er bij het kogelpotaardewerk twee soorten magering voor, namelijk grofsteengruis of schelpgruis. In een latere fase is enkel met zand fijner gemagerd. In depost-Karolingische periode (10de-11de eeuw) vertoont het scherfmateriaal meermaalsdrie-lagen: een reducerende kern met oxiderende laag eromheen en een eventuelereducerende buitenkant. Sommige kogelpotten vertonen radstempelversiering op derand en de schouder. Aan het einde van de Karolingische tijd, rond 875 verschijnt inZuid-Nederland en Vlaanderen het eerste kogelpotaardewerk. In Zuid-Nederland zouhet slechts voorkomen tot 1050 en 1075. Het is erg moeilijk te dateren door de grotediversiteit aan magering en productiemethodes.Een andere aardewerkindicator voor vroegmiddeleeuwe bewoning is hetroodverschraald handgevormd aardewerk. In de grijsbruine, roodbruine tot beige kleibevinden zich fel tot bruinrode onverschraalde deeltjes. Het wordt vaak verward metgemalen potgruis, maar waarschijnlijk zijn de deeltjes bodemaggregaten.107 Op anderesites zijn deze soms versierd met rozetstempels. Het materiaal lijkt voor te komen inde laat merovingische periode tot op het einde van de 9de eeuw.Deze ijzeroxide werd in vijf contexten wellicht vastgesteld (S4783, S5792, S5801,S5917 en S6041)Bloemers en Thijssen108 wijzen ook op een kleinschalig gebruik vanschelpgruismagering in de Karolingische periode. Kalkinclusies werden in tweevondstzakken vastgesteld (S2306 en éénmaal bij aanleg vlak). Vermoedelijk is de105 Verhoeven, 1992, p. 70.106 Het voorgaande Hessens-Schortens aardewerk verdween ten opzichte van de kogelpot. Hetonderscheid met Hessens-Schortens is niet altijd duidelijk.107 In de micromofologie spreekt men van pedotubules.108 Bloemers & Thijssen, 1990, p. 141. 246

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)opkomst van deze methode ergens te dateren aan het begin van 9de eeuw en verdwijntze in de loop van de derde kwart van de 11de eeuw, met de introductie van het Zuid-limburgs aardewerk.In Zuid-Nederland en Vlaanderen spelen handgemaakte potten een minder grote rol inhet nederzettingsaardewerk. In de 7de-8ste eeuwse vondstcomplexen uit Dommelenen Geldrop is handgemaakt aardewerk zelfs een uitzondering.Huy-type aardewerkTijdens het eerste assessment werd reeds opgemerkt dat een aanzienlijk aantalscherven een witte kern vertonen met zwart(bruine) buitenzijde. In eerste instantiewerd deze donkere patina geïnterpreteerd als een gebruiksspoor door roetpartikels enverbranding. Door advies in te winnen bij dhr. Stoepker en dhr. Giertz werd echterduidelijk dat dit geen gebruikssporen waren, maar dat de scherven afkomstig warenvan reducerend gebakken scherven van het Huy-type.In het licht van deze determinatie werden een aantal contexten geselecteerd dievroeger werden toegeschreven aan Andenne of Brunssum Schinveld aardewerk enherbekeken.In baksels uit de Midden-Maasvallei, waartoe onder andere Andenne toebehoort,situeren zich sporadisch afgeronde witte kalk-inclusies, dewelke vermoedelijkgedesintegreerd kalksteen en/of fossiel schelpenmateriaal is. Eveneens typisch voordit aardewerk zijn de kleine rode ijzerrijke inclusies. Ook komt mica of muskoviet.De Karolingische voorgangers van deze waar onderscheiden zich echter door hun fijnezandigheid. Sommige bakselvarianten zijn echter ruwer en worden gemagerd met fijnsteen- en kwartsgruis. Giertz stelt dat door deze fijne zandigheid en de sterkegelijkenis met latere periodes, het onderscheid met Andenne en Wierde soms moeilijkte maken is109.Daarnaast worden dit aardewerk eveneens beschilderd110, waardoor het onderscheidmet Andenne nog moeilijker te maken is. Ook wordt dit aardewerk vanaf de 9de eeuwgeglazuurd. Het glazuur laat echter geen putjes achter na het bakken, hetgeenkenmerkend is voor latere volmiddeleeuwse handelswaar. Een fijn craquelé is wel te109 Giertz, 1996, p. 38.110 Onder meer Huy-fabrics 9a, 9c en 9d 247

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)bemerken. Tot ruim in de 10de eeuw is ongeveer 1,5 tot 6% van de aangetroffenscherven (deels) bedekt met glazuur. Pas vanaf de late 10de en/of eerste helft van de11de eeuw stijgt dit naar 21% en vanaf circa 1050 tot zelfs 24%.Kenmerkend voor het aardewerk van het Huy-type is de aanwezigheid vanzogenaamde ‘minute random glaze spots’111. Deze occasionele, niet intentionelespatjes of druppels glazuur komen voor op bewust ongeglazuurde waar. Vele van deglazuurdruppels vertonen centraal echter wel putjes. Tot in de 10de eeuw vertoont2,5% tot 5% van het vaatwerk deze occasionele spatjes. Dit stijgt naar 7% in de late10de eeuw en/of eerste helft van de 11de eeuw. Vanaf het midden van de 11de eeuwdaalt dit opnieuw richting 6%.Van deze aardewerkvariant is naast een reducerend gebakken type ook een zeer hardgebakken en versinterde variant gekend. Deze vertoont grote gelijkenissen met proto-,bijna- of zelfs volwaardig steengoed. Dit hoogwaardig aardewerk wordt gedateerdtussen circa 870-987, hetgeen 200 tot 300 jaar eerder is dan de eerste versinterdeproducten uit de latere volle middeleeuwen.Ook de kenmerkende manchetranden, die voorheen als typisch tweede helft van de12de eeuw werden geïnterpreteerd, komen volgens Gierts112 en Verhoeven113 voorvana het midden van de 11de eeuw.In Huy zelf is tot op heden geen productie aan het licht gekomen uit deze periode.Niettemin domineren deze baksels in die regio volledig het aardewerkspectrum. Dedominantie is zelfs dermate dat import uit het Rijnland volledig ontbreekt.Gezien de beperkte middelen werd zoals reeds vermeld als onderwerp van dezeherstudie enkele contexten geselecteerd die eerder als Andenne of Brunssum Schinveldaardewerk werden gedetermineerd. Herbij werd er als extra selectiecriterium gelet opde aanwezigheid van de vondst in een structuur. Daarnaast werden door deonderzoeker enkele willekeurige contexten, geselecteerd als steekproef.111 Giertz, 1996, p.44.112 Giertz, 1996, p. 53.113 Verhoeven, 1998 248

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Vondstnummer Spoornummer Structuur Vondstnummer Spoornummer Structuur Vondstnummer Spoornummer Structuur Vondstnummer Spoornummer Structuur387 2148 11 1777 6978 38 970 4529 1261 5273479 4798 35 1819 7842 38 981 4538 1279 5337866 4885 35 1858 7740 30 993 4539 1281 5347869 4722 125 1878 7777 37 1002 4652 1284 5430875 4736 125 1882 7726 30 1003 4652 1300 5430879 4793 34 342 10000 1007 4652 1324 5856881 4736 125 404 10000 1015 4652 1333 5856885 4738 125 511 10000 1022 4681 1337 5867888 4696 35 519 10000 1024 4698 1341 5965897 4692 35 648 10000 1026 4699 1351 5968899 4690 35 671 1768 1027 4710 1372 5970906 4702 35 700 2958 1029 4723 1381 6025911 4806 35 870 3078 1030 4726 1396 6141914 4806 35 873 3356 1040 4749 1454 6141916 4719 12 876 3470 1061 4758 1468 6194930 4719 12 883 4090 1073 4766 1477 6219973 4658 34 900 4143 1082 4772 1506 63831005 4758 34 901 4143 1088 4779 1538 67991076 5045 38 902 4160 1094 4791 1540 68521085 5266 125 905 4163 1095 4793 1569 68711149 4414 12 908 4199 1110 4801 1576 69051169 4388 12 921 4306 1116 4815 1643 77941173 4300 33 922 4356 1137 4889 1673 78951325 4101 28 924 4358 1150 4898 17311340 4139 28 927 4376 1176 4912 18071378 4235 13 929 4376 1193 4914 18601462 5971 37 934 4415 1201 4964 1073 55681516 5822 12 936 4418 1203 5010 1266 59501638 6869 34 950 4422 1206 5075 1874 59501639 5851 35 953 4492 1213 5202 1890 59501658 5805 34 960 4529 1244 5271 1892 5950Tabel 10.20.: Oplijsting van de herbekeken vondstcontexten met vermelding van spoornummer en mogelijkstructuurnummer. 249

Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Een eerste reeks van contexten werden geselecteerd door de onderzoekend archeoloogen bevatten aardewerk aangetroffen in de verschillende middeleeuwse gebouwen. Hetgaat om 36 contexten met in totaal 98 stuks aardewerk (Tabel 10.20). Van dit totaleaantal kan circa 64% van de scherven toegeschreven worden aan het Huytype.Het merendeel, circa 38 stuks, betreft Huy fabric 9a en/of 9b. Dit was een fijngeoxideerde, gegladde waar met een witte tot perkamentachtig geelbruine kleur. Dezebaksels komen ten vroegste voor vanaf de late 9de eeuw.Ook Huy fabric 9c werd aangetroffen binnen de geselecteerde contexten. Circa 12 fragmentenwerden er van dit fijn wit zandige aardewerk aangetroffen. Veelal is het aardewerk integraalwit, maar occasioneel komt een roze kern eveneens voor. Indien ook de wanden rozig zijn,wordt dit gedetermineerd als Huy fabric 9d. Eén scherf van dit type werd er aangetroffen.Waar type 9c voorkomt vanaf de 9de eeuw, komt fabric 9d enkel voor in de 9de eeuw.Een viertal scherven vertonen ten dele kenmerken van versintering. Wellicht zijn deze teplaatsen in de categorie Huy 9e (near-stonewear), maar fabric 8 (stoneware-like ware) is ookmogelijk. Hoewel beide types zeer gelijkend zijn, hebben ze een significant afwijkendedatering. Waar 9e niet ouder is dan de 9de eeuw, komt fabric 8 enkel voor tussen de 6de en de9de eeuw.Tien procent van de scherven waren iets grover van textuur en bestonden uit een ruwer,zandiger reducerend gebakken aardewerk. Deze fabric 10 is eerder diagnostisch voor de late9de tot en met de eerste helft van de 10de eeuw.Op één scherf werden de zogenaamde ‘minute random glaze spots’ aangetroffen en één scherfvertoont opzettelijk aangebracht glazuur.Binnen het bestudeerde assortiment werden ook twee vlakke bodemfragmenten aangetroffen.Het is pas in de loop van de Karolingische periode dat vlakke bodems beginnen te verdwijnenuit het aardewerkensemble. Dit proces zal duren tot in de 10de eeuw.Ook werden er enkele randen aangetroffen. Om eventuele verwarring te voorkomen werd deengelse terminologie, zoals gebruikt in Giertz, 1996, aangehouden, met name: - Everted and thickened with a rounded edge; - Everted lid seated rim; - Everted thickened internally hollowed tapering rim with a pointed edge; 250


Like this book? You can publish your book online for free in a few minutes!
Create your own flipbook