Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)type (T.55A en -B sensu van Geel), Chaetomium (T.7A sensu van Geel), Cercophora-type (T.112 sensu van Geel), Sporormiella-type (T.113 sensu van Geel), Rhytidosporacf. tetraspora (T.171 sensu van Geel), Tripterospora-type (T.169 sensu van Geel) enPodospora-type (T.368 sensu van Geel). Ook is het mogelijk dat zich nabij devroeg-middeleeuwse waterputten een mesthoop bevond.42Bovendien heeft het botanisch macrorestenspectrum laten zien dat een deelvan de grassen, zoals hanenpoot, voorkwam op (matig voedselrijke) akkers eneen deel waarschijnlijk op het nederzettingsterrein zelf (straatgras).Oevers en natte plaatsenOp natte plekken, zoals aan de oevers van wateren, maar mogelijk ook op natteplekken in graslanden en akkers kwamen diverse planten voor, zoalscypergrassen, varens die niervaren-type produceren. Ook waterpeper (Persicariahydropiper), veerdelig tandzaad (Bidens tripartita) en greppelrus (Juncus bufonius)maakten deel uit van de vegetatie op dergelijke nattere plekken. In vochtige ruigten kwamen spirea (Filipendula) en vermoedelijk ook echtevaleriaan (Valeriana officinalis-type) voor.Evenals in de ijzertijdwaterkuil is ook in spoor 3740, evenals in spoor 1479geen pollen van waterplanten aangetroffen.43 Wel zijn resten van dezoetwateralg T.128A en van de draadalg Spirogyra (T.130 sensu van Geel)aanwezig in spoor 3740, evenals die van T.128A en van groenwieren van deZygnemataceae familie, waaronder het geslacht Debarya, in spoor 1479, waterop duidt dat deze zich in de waterputten bevonden ten tijde van deopvulling. 12.5.3. Vroege-Middeleeuwen (8e/9e-eeuw): Bladeren- en takkenpakket in spoor 1377De resultaten van het onderzoek aan botanische macroresten van het bladeren-en takkenpakket van spoor 1377 zijn samengevat in bijlage B3.10b, terwijl de42 Planten als melganzenvoet en uitstaande melde komen graag voor op mesthopen. Met namevan melganzenvoet zijn vele zaden aangetroffen. Het is dan ook goed mogelijk dat deze plantop een nabijgelegen mesthoop heeft gegroeid.43 Noch zijn in spoor 3740 macroresten van waterplanten aangetroffen. 402
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)resultaten van het pollenmonster hieruit zijn weergegeven in bijlage B3.9c. Deresultaten van het archeobotanisch onderzoek aan dit spoor zijn losbeschreven, omdat de context, waaruit de monsters afkomstig zijn, anders isdan de overige vroeg-middeleeuwse sporen. Daar was namelijk sprake vanmonstername in de sedimentaire waterputvulling terwijl in spoor 1377 sprakewas van monstername in een speciaal pakket, namelijk het aanwezige bladeren-en takkenpakket.Botanische macrorestenBeide monsters (vondstnummers 227 en 228) uit het bladeren- entakkenpakket boven de vermoedelijke emmerbodem uit spoor 1377 lijken sterkop elkaar, maar de conservering van monster 228 is minder goed, mede doorsterke doorworteling. De matrix van beide monsters bestaat uit vele duizendeneikenbladeren, of uit bladeren die niet meer te determineren zijn omdat zeincompleet zijn en de bladranden ontbreken (met name in monster 228).Waarschijnlijk zijn ook deze van eik afkomstig. Er is een grote variatie in vormen grootte van de bladeren. Afbeelding 12.67. en Afbeelding 12.68. laten enkelegoed geconserveerde exemplaren zien van eikenbladeren uit monster 227.Naast bladeren zijn vele tientallen takken, enkele tientallen eikennapjes, enkeleeikels, enkele knopschubben van eik en enkele stengels van riet (Phragmitesaustralis) en gras aangetroffen, maar geen andere macroresten.44Met het houtonderzoek was gebruik van eikenhout al aangetoond, maar daarbijkan niet worden gezegd of het om lokale of ingevoerde stammen gaat. Devondst van vele eikelfragmenten en knoppen van eik laat zien dat er naastwaterput 1479 waarschijnlijk zeer lokaal een eik te vinden was. Aan de handvan het pollenonderzoek aan spoor 3740 en spoor 1479 is gebleken dat hetpercentage pollen van eik tamelijk hoog is in de vullingen van beidewaterputten.Zowel bij de takken als het hout is het niet mogelijk om met de determinatieverder te gaan dan tot op geslachtsniveau. Met de hier aangetroffen bladeren44 Determinatie van de stengels door L. Kubiak-Martens, BIAX Consult. 403
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)(met korte stelen) is het echter wel mogelijk om tot op soort te determineren.Het betreft hier de zomereik (Quercus robur). Een extra aanwijzing hiervoor zijnde napjes, waarvan er enkele in monster 227 en enkele tientallen in monster228 zijn aangetroffen. De lange stelen ze zijn namelijk specifiek voor zomereik(zie Afbeelding 12.69. en Afbeelding 12.70.).Het lijkt aannemelijk dat de grote hoeveelheid bladeren afkomstig is van eeneik, die -ook hier- direct naast de waterput groeide. Het zou echter kunnen zijndat er eenmalig, bijvoorbeeld bij het in onbruik raken van de waterput, eengrote berg bladafval in de put is gegooid. Daarom is ook gezocht naaraanwijzingen of het afval er gedurende een enkele actie in terechtgekomen is,of dat de put over langere tijd is opgevuld.Eikenblad valt vrij laat in de herfst af, meestal zelfs pas tijdens dewinterstormen. Ook de napjes en eikels vallen in deze periode af. Wel lijken erenkele onrijpe eikels aanwezig (zie afbeelding 12.70 linksboven) die eenaanwijzing kunnen zijn voor eerdere afval, in de vroege herfst. De aanwezigeknopschubben representeren eveneens een stadium dat in de herfst en wintervalt (zie Afbeelding 12.71.).Dit resultaat geeft dus geen antwoord op de vraag of het om eenmalig dumpvan bladafval in de herfst gaat of over langdurigere depositie. Omdat geenandere zaden of vruchten zijn aangetroffen, is gekeken of er aanwijzingen tehalen zijn uit de takken. Hiertoe zijn de jaarringen onderzocht om eventueeleen seizoen vast te kunnen stellen. In bijlage B3.10b zijn de resultaten van hetonderzoek opgenomen. Hieruit blijkt ten eerste dat zich niet alleen eikentakkenin het waterputmonsters bevinden, maar ook een esdoorn, hazelaar, eenstruikheitak, en enkele takken van els. Ten tweede blijken de seizoenen uiteente lopen. De eikentakken uit monster 228 vertonen nog een patroon(voorjaar/eind voorjaar/begin zomer) dat verklaard kan worden door devariatie die binnen de onderdelen van een boom of tussen verschillende bomenkan optreden omdat de ene boom eerder uitloopt dan de andere, en de kleine 404
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)takken anders reageren op de beginnende sapstromen dan grotere takken.45 Deeiken uit monster 227 geven echter een grote variatie aan resultaten, dietezamen het gehele jaar bestrijken. Ook de andere aangetroffen taxa wijzen opverschillende seizoenen (esdoorn voorjaar of zomer, els voorjaar, herfst enwinter en mogelijk zomer, struikhei herfst of winter). Hiermee is duidelijk datde takken die in de waterput zijn terecht gekomen, gedurende verschillendeseizoenen zijn afgevallen. Tenslotte zijn op een aantal van de eikenbladeren gallen aangetroffen. Dezekonden gedetermineerd worden als de gewone lensgal (Neuroterusquercusbaccarum), die veroorzaakt wordt door een kleine galwesp.46 Het is eenplatte disc van enkele millimeters in doorsnede die met een klein steeltje aan deonderkant van het blad vastzit (zie Afbeelding 12.72.). Afbeelding 12.67.: Geel-Eikevelden, variatie in eikenbladeren (Quercus robur) uit vondstnummer 227 uit de middeleeuwse boomstamput (spoor 1377; © BIAX Consult).45 Persoonlijke observatie K. Hänninen en C. Vermeeren.46 De gal is gedetermineerd met behulp van Stubbs 1991. 405
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.68.: Geel-Eikevelden, eikenblad (Quercus robur) uit vondstnummer 227 uit de middeleeuwse boomstamput (spoor 1377; © BIAX Consult).Afbeelding 12.69.: Geel-Eikevelden, eikennapje op bladeren (Quercus robur) uit vondstnummer 228 uit de middeleeuwse boomstamput (spoor 1377; © BIAX Consult). 406
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Afbeelding 12.70.: Geel-Eikevelden, eikenapjes en vrucht (Quercus robur) uit vondstnummer 228 uit de middeleeuwse boomstamput (spoor 1377; © BIAX Consult).Afbeelding 12.71.: Geel-Eikevelden, takjes en knoppen van eik (Quercus robur) uit vondstnummer 228 uit de middeleeuwse boomstamput (spoor 1377; © BIAX Consult). 407
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 12.72.: Geel-Eikevelden, detail eikenblad (Quercus robur) met gewone lensgal (Neuroterus quercusbaccarum) uit monster 227 uit de middeleeuwse boomstamput; spoor 1377; © BIAX Consult).PollenHet pollenonderzoek aan een bladerenmonster uit de boomstamwaterput(monster 227) heeft ongeveer dezelfde soorten opgeleverd als hetpollenonderzoek aan spoor 1479 en 3740. Daarom zullen alleen de verschillenin percentages van de aanwezige pollentypen worden toegelicht.Het grootste verschil zit in de AP:NAP-ratio. Deze is 13:87 in spoor 1377. Ditzou betekenen dat het landschap in de omgeving van de boomstamwaterputzeer open was. In het pollenmonster is zeer veel stuifmeel van kruidenaanwezig. Met name de grassenfamilie (28,9%) komt veel voor, gevolgd doorde lintbloemige composieten (10,6%), inclusief kamille-type (Matricaria-type enkruiskruidtype (Senecio-type), en schapenzuring (4,1%). Dit wijst op hooiland inde omgeving. Ook is er relatief veel stuifmeel van granen gevonden (veel meerdan in de andere twee vroeg-middeleeuwse waterputten). Met name hetgerst/tarwe-type is veel aanwezig. Tevens is pollen van rogge aangetroffen.Met name de hoge percentages gerst/tarwe-type laat zien het goed mogelijk isdat er een dorsvloer in de buurt van de boomstamput te vinden was, waaropgerst en/of tarwe gedorsd werden. 408
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Hoewel op basis van de vele eikenbladeren in het monster te verwachten wasdat er tevens veel stuifmeel van eik gevonden zou worden, is dit verrassendgenoeg niet het geval. Eik is het meest aanwezig in het boompollen, maarvertegenwoordigt slechts 4,1% van het totale aanwezige pollen. Naast eikvertegenwoordigen els (3,8% van de pollensom) en hazelaar (3% van depollensom) het grootste deel van het boompollen in het monster. Daarnaast isstruikhei met een relatief hoog percentage aanwezig in het blader- entakkenpakket (10,5%). Deze vondsten zijn wel consistent met de aanwezigemacroresten. Hoewel er een takje van esdoorn in het pakket is aangetroffen, ishiervan geen pollen aanwezig. Dit heeft te maken met het feit dat esdoorndoor insecten bestoven wordt. Het pollen van esdoorn verspreidt dan ook nietgoed en wordt bovendien in relatief kleine hoeveelheden geproduceerd.Er kunnen een aantal verklaringen zijn voor het onverwacht lage aandeel vanstuifmeel van eik, namelijk: 1. Er stond geen eik bij de waterput. De bladeren zijn er door natuurlijk verloop door de jaren heen ingewaaid. 2. Er stond geen eik bij de waterput. De bladeren zijn bij één gebeurtenis in de waterput gedumpt. De oorzaak of reden hiervan is onduidelijk. 3. Er stond wel een eik bij de waterput. In tegenstelling tot wat de macrorestenanalyse suggereert zijn de bladeren in één jaargetijde (herfst/vroege winter) bijvoorbeeld met een storm in de waterput terecht gekomen. In dit seizoen produceerde de eik geen pollen meer. Dit is was wel het seizoen waarin de graanoogst werd gedorst. Dit verklaart mogelijk waarom er veel granen-stuifmeel is aangetroffen en weinig stuifmeel van eik. 4. Er stond wel een eik bij de waterput. Deze stond echter zo dicht op de waterput (met takken erboven) dat het meeste stuifmeel buiten het bereik van de waterput is gewaaid. Hoewel de eik dichtbij stond, is deze niet goed vertegenwoordigd in het pollenbeeld. Dit kan zeker het geval zijn, aangezien de verspreiding van pollen de formule van Sutton volgt, 409
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) waarbij de depositie van pollen eerst snel toeneemt als we ons van de bron verwijderen, om vervolgens logaritmisch af te nemen.47 5. Er stond geen eik bij de waterput. Spoor 1377 is later opgevuld dan spoor 3470 en spoor 1479. Op basis van het pollenspectrum van het 12e/13e-eeuwse spoor 5950 (zie hieronder) kan geconcludeerd worden dat tijdens de Middeleeuwen verdere ontbossing plaatsheeft op de droge gronden, waar eik voornamelijk voorkomt. Hierdoor is het percentage pollen van eik relatief laag in de waterput.Een zeer bijzondere vondst zijn de vruchtlichamen en de vele ascosporen vande mestschimmel Sporormiella-type (T.113 sensu van Geel). De vruchtlichamen(en de sporen) van Sporormiella worden niet onder water gevormd. Bovendienworden de relatief zware vruchtlichamen niet goed door de wind verspreid. Ditbetekent dat deze vruchtlichamen samen met het sediment en de bladeren inde waterput belandden. Schimmels van het Sporormiella-type zijn in principecellulose-afbrekers maar komen bovenal op mest voor.48 Dat wil zeggen dat zeop rottende plantendelen voor kunnen komen waaronder ook mest. Voor devoortplantingscyclus van de meeste Sporormiella soorten is een gang door hetmaag-darmkanaal en daarnaast de warmte van de uitwerpselen van een diernoodzakelijk.49 We kunnen daarom aannemen dat er mest in de waterputaanwezig was. In combinatie met de vele eikenbladeren kan dit verschillendedingen betekenen.Ofwel is er mest in de waterput tussen de bladeren terecht gekomen. In datgeval is nog steeds niet te achterhalen of er een eik bij de waterput stond en ofde bladeren op natuurlijke wijze in de waterput terecht zijn gekomen. Ofwelwas de mest reeds tussen de bladeren aanwezig en zijn deze in één keer in dewaterput gedeponeerd als afval. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om hetopruimen van bijvoorbeeld een stuk grond waar vee scharrelde (en zijnbehoefte deed). Indien dit bijvoorbeeld nabij een trog of andere plek met stro(gedroogd graan) en hooi (gedroogd gras) was, kan dit het hoge percentage47 Janssen, 1973, p. 23.48 Van Geel et al., 2003, p. 880.49 Persoonlijke communicatie W. Gams op NPP-workshop 2012. 410
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)pollen van granen en hooilandplanten verklaren.50 Het struikheitakje zouafkomstig kunnen zijn van een bezem, welke in vroeger tijden gemaakt werdendoor het bundelen van heidetakken.51 Een andere mogelijkheid is dat debladeren eerder waren verzameld op een mest/composthoop en zijn samenmet de mest als afval in één keer in de waterput gedumpt. De bladeren van eikwaren echter nog goed geconserveerd. Als deze dus eerst op eenmest/composthoop hebben gelegen, dan zal dit niet lang geduurd hebben.Ook is het goed denkbaar dat alles met een zware storm in het najaar (ten tijdevan ontwikkeling van eikels en toen de bladeren reeds waren gevallen of op hetpunt stonden om af te vallen) in de waterput is gewaaid. Tijdens deze stormzou eerst de emmer van de waterput, die diende om water naar boven te halen,in de put zijn gevallen, gevolgd door allerlei materiaal uit de omgeving (takken,bladeren, dorsafval, mest). Zelfs onrijpe eikels vielen als gevolg van de stormvan de boom af en belandden in de waterput. Na de storm kon de emmer aanhet touw naar boven gehaald worden, waarna bleek dat de bodem door deharde val was losgelaten.Een ander scenario zou kunnen zijn dat men een deel van het erf heeftopgeruimd. De emmer werd gebruikt om het takken- en bladerafval in tedeponeren. Vervolgens is deze emmer, gevuld en wel, om wat voor reden danook in de waterput gevallen. De emmer brak daarbij, waarna zowel de bodemals de inhoud in de waterput achterbleven. Uiteraard zijn dit louter speculaties. 12.5.4. Volle Middeleeuwen (11e eeuw): spoor 4306 (pollen)Een pollenanalyse aan vier monsters uit waterput 4306 maakt het mogelijk omeen beeld te krijgen van het (biotische) landschap van de onderzoekslocatie inde 11e eeuw. De resultaten van de pollenanalyse zijn uiteengezet in bijlage B3.9den in Afbeelding 12.73.50 Ook zou het vele stuifmeel van granen en grassen afkomstig kunnen zijn van planten diedoor vee zijn gegeten en zodoende in de mest zijn terecht gekomen.51 Kalkman, 2003, p. 260. 411
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)BossenIets minder dan 40% van het pollen is afkomstig van bomen. Ten opzichte vanspoor 3740 (8e eeuw) is er dus sprake van een afname in het aandeelboompollen en ten opzichte van spoor 1479 (9e eeuw) is dit ongeveer gelijkgebleven. Dit kan erop duiden dat er ten opzichte van de 9e eeuw weinig isveranderd in de hoeveelheid bebossing in de omgeving van de nederzetting.Toch zijn er wel veranderingen opgetreden in de bossen; er is namelijk sprakevan een verschuiving in het bomenspectrum. Waar eik een groot deel van hetpollenspectrum uitmaakte in de Vroege-Middeleeuwen, lijkt het aandeel eik inhet volmiddeleeuwse landschap te zijn verminderd. Wellicht bevond zich geeneik direct naast de waterput.52 Ook is het mogelijk dat eiken in de omgevinggekapt zijn (bijvoorbeeld om bouw- of brandmateriaal te verkrijgen), waardoorhet percentage pollen van eik behoorlijk is teruggedrongen in de 11e eeuw (van13-16% in spoor 3740 en 1479 naar 2-3% in spoor 4306). Daar staat tegenoverdat het percentage pollen van met name berk en linde is gestegen.In de komgebieden van de Grote Nete was nog steeds els en wilg te vinden.Om en nabij de bomen waren diverse kruiden te vinden. Zo slingerde klimop(Hedera helix) langs de boomstammen omhoog. Eikvaren (Polypodium vulgare)groeide aan de basis van bomen of onder en langs omgevallen boomstammen.Op open(gekapte) plekken van bossen of aan de bosrand bevond zichadelaarsvaren. Hoog in de boomkronen kwam de parasitaire maretak (Viscumalbum) voor. Maretak doorboort met zijn wortels de stam en takken, om zowater en voedingsstoffen te onttrekken aan zijn gastheer.5352 Er is aan spoor 4306 geen onderzoek aan botanische macroresten uitgevoerd om dit tebevestigen, danwel te ontkrachten.53 Weeda et al., 1985, p. 133. 412
Afbeelding 12.73.: Geel-Eikevelden, pollendiagram van spoor 4306. Diepte vanaf top pollenbak (cm) 10 Geel, Eikev elden, pollendiagram spoor 4306 Condor Archaeological Research 15 vondstnummer 1348 BoskruidenMGHABACBΣlokoAreuogakimmlePedtseurmeeelaruao-nnsernneg-n(edknneeenprawnulhkastiaotrdotneusroeeturseigednvieknveegeneernrnnpeolnanr(udpnddrlteaoeenngnr)taeelrneengronden)20 25 ΣNAP30 PTPUPBCPHQSCFLPPIPRVSHACSleiaitlooeeehaoiiaaulnooeielnnscmeixgaclrparltdrlrrruecyuyuiursbypedxuaueaeairmupgsslid(ulieaaclscsovurnqBm(ooeisaluu((aBeucsiuuund(()(BBa-smr(ermBBB)sigshaiui(B-f))urorBit(r))e/l)mtboyhb)mTBoalal)ipesioueurq)txaiietem(pmtsuluMvai(acsliBi(leus(uii)(Bmn)BvBs-m)tui)u)ys(m-Bmpt(ye)M-(ptM(eyBp))e (B)35 40 45 10 20 30 40 50 60 70 80 90100 20 40 60 80 100 10 10 1020 10 10 10 10 10 10 10 1020 Bomen en struiken (droog) 10 10 10 10 10 10 Boom (nat) Bos 10 104 10 10 10 10 10 10 Cultu Ei Relatieve
413 0 10 10 10 10 10 10 10 RBCSASPMACPCACVRFASAAarpsisurohrpnpaaaeuhacctnattbcnahlrteinbeyeitcaeehlosyarucatcarnutimicrreioasagsoa-niccegaanosetuicceuupiaecyaansccpca(aeemrrlhrapMaeieeauuo-ieeiarvaiystaceaeaaamolday)ueua(le-((-leemsBippt(BaslmBartagjyB(yave.c)plticB)e)apaapinupce)egeu(r)e.ccienbe(iaumBiancBsur(uasel(iecB)(uilsaB)ilf-Bo(tsillt()fB-apoa)yslt)(BoytB.rr)apupea)rMpe-)a.s-etety)e((y(BBp(MpBe))e))((BB)) uur ikevelden (Geel) SSRRPPPSHLFLDCTTAPTPyyriyyooloporooyuorulainiytcppppuldamrprolmhndodioeehecoetruetrtespaopaeeanneuamsrn1rkrratorxxscmgpaodeimi2ao-cdooaaooeaasurt8noie-y-mnii(rpcuclsettABgalla>apcyyaeeom-luf-e4ee)tppnrtatr(tysooa0aBnyeec-i((ptsnsgtp-tBTei)myer((fteaumeoyoaTT.p)2l-nmplltl..eet(iaai655dayeeTnt155pa(a(.tT((P3)ABete-T*u.t6)1n))1y.(m810Pp1)60e3)(90M)()Bk) o) rrels/ml) e aanwezigheid (%) Akker en ruderaal 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 1020 Algemene kruiden 10 10 102030 Heide/veen 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Gras land Pollenanalyse: M. van W aijjen (2013) Ruigte Alg O ever/m oeras 703 192 713 81 Mes t
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Akkers en moestuinen - GranenIn spoor 4306 is pollen aanwezig van granen-type, gerst/tarwe-type en rogge.Het gaat wederom niet om zeer hoge percentages. Rogge (3% van depollensom) is waarschijnlijk verder weg verbouwd. De zandgronden in hetZuid-Kempisch heuveldistrict ten zuiden van Geel waren daar erg geschiktvoor, omdat rogge zelfs nog op arme zandgronden een goede opbrengst kanleveren. Van gerst/tarwe-type (1-3% van de pollensom) kan gesteld wordendat het waarschijnlijk in de omgeving van de waterput verbouwd en verwerktis. - Oliehoudende gewassenEen ander gewas waarvan in spoor 4306 pollen is aangetroffen in allebestudeerde vullingen, is vlas. Dit toont aan dat vlas in de omgeving isverbouwd en/of verwerkt. In de 11e eeuw gebruikte men vlas waarschijnlijkvoor de vezelhoudende stengels en voor de oliehoudende zaden. - AkkeronkruidenHet pollenonderzoek laat zien dat er zich tussen de granen en het vlas op deakkers ook diverse andere akkerplanten bevonden. Gewone spurrie,schapenzuring en korensla (Arnoseris minima) gedijen goed op matigvoedselrijke, kalkarme akkers. Korensla wordt ook wel geassocieerd decontinue verbouw van (winter)rogge, of de \"eeuwige roggebouw\" die zokenmerkend was voor de landbouw op de Noordwest-Europesezandgronden.54Verder kwamen hauwmossen, klaprozen, die het grote klaproos-type enduizendknopen die perzikkruid-type produceren voor op akkers. Daarnaast ishet goed mogelijk dat deze duizendknopen ook in voedselrijke ruigten op hetnederzettingsterrein zelf te vinden waren. Hier kwamen ook alsem en detypische tredplant gewoon varkensgras voor.54 Behre 1993. 414
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Heide en veenHet aandeel pollen van heide- en veenplanten, zoals struikhei en veenmos istoegenomen ten opzichte van de 8e en 9e eeuw. Mogelijk reflecteert dit eenverschraling van het landschap, waardoor struikhei naar voren kon treden inzandgebieden.GraslandOok in de 11e eeuw waren graslanden in de omgeving van de nederzetting tevinden. Hoogstwaarschijnlijk vormden grassen een belangrijke component inde vegetatie van de komgebieden, maar konden zij -zoals eerder vastgesteld-ook voorkomen op de akkers, op het nederzettingsterrein zelf en op oevers enandere (vaak vochtige) plekken in het landschap. Waarschijnlijk werden dezegraslanden ook in de 11e eeuw begraasd, getuige de vondst van pollen vansmalle weegbree-type en veldzuring-type en ascosporen van mestschimmels.Oevers en natte plaatsenOp natte plekken in het landschap, zoals oevers en natte plekken in graslandenen op akkers kwamen cypergrassen, varens en lisdodde voor.In het water van de waterput leefden zoetwateralgen (T.128A sensu van Geel). 12.5.5. Late-Middeleeuwen (12e/13e eeuw): spoor 5950 (pollen en botanische macroresten)De drie geanalyseerde pollenmonsters (zie bijlage B3.9e en Afbeelding 12.74.) uitspoor 5950 geven naar verwachting een beeld van de regionale en lokalevegetatie in de 12e/13e eeuw. Deze waterput behoort vermoedelijk tot eennaastgelegen hoeve. Het is dan ook goed mogelijk dat deze waterputbotanische resten (stuifmeel, macroresten) bevat van huishoudelijk afval van devoormalige bewoners van deze hoeve. Twee lagen van de vulling van dezewaterput zijn onderzocht op de aanwezigheid van botanische macroresten(lagen 1730 en 1733). De resultaten hiervan zijn weergegeven in bijlage B3.10a. 415
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)BossenDe ontbossing die plaats had vanaf de IJzertijd zet ook in Late-Middeleeuwendoor. Hiervan getuigt het afgenomen percentage pollen van bomen. Het zijnniet enkel de bomen op droge gronden, zoals eik, hazelaar, berk en linde, diehet moesten ontgelden, maar ook op de nattere plekken was er sprake vanafname in het aandeel aan elzenbossen (van circa 15% in spoor 4306 naar 10%in de bovenste bestudeerde vulling van spoor 5950). Waarschijnlijk is debevolkingsdruk in de loop der jaren toegenomen, met als gevolg dat meer houtnodig is voor constructies en het maken van bijvoorbeeld gereedschappen enals brandstof.Zowel in vulling 1730 als 1733 zijn macroresten aangetroffen, die afkomstigzijn van bomen. Het betreft knoppen van els, knoppen en knopschubben vanpopulier, een (verkoolde) knop en knopschubben van eik, een knopschub vaneen plant van de rozenfamilie (Rosaceae) en een knopschub welke mogelijkafkomstig is van lijsterbes.Mogelijk zijn de knoppen en knopschubben op natuurlijke wijze in de putterecht gekomen en zijn ze afkomstig van bomen in de nabijheid van dewaterput. Echter, gezien het feit dat er sprake is van een verkoolde knop vaneik, is het goed mogelijk dat de knoppen bijvoorbeeld zijn verwijderd van houtdat bewerkt zou worden en zijn ze als (deels verbrand) afval in de waterputterecht gekomen.Adelaarsvaren, welke vaak voorkomt op kap- en brandvlakten in bossen,bereikt een percentage van 2% in de middelste vulling van spoor 5950, hetgeenvrij hoog is voor deze sporen. Ook is een blaadje van adelaarsvaren in vulling1730 aangetroffen. 416
10 Diepte vanaf top bovenste pollenbak (cm) Condor Archaeological Research 15 20 GHBAABBCMRΣolkooAeuurogaksimmilPgedetskeurtmeeerlerauauo-nnkesrnidnreg-n(edueknneeeinpnrdawnulhkeastiaotrndtoneursoeetursiegednvieknveegneeenrrnnpeoln(randupdnlrdetaoeenngrn)teaerlneengronden) Geel, Eikevelden, pollendiagram spoor 5950 25 vondstnummers 1727, 1726 en 1725 30 ΣNAP 35 PAFCSAASPQPUPPHTRHSBPCFCiraneolhiartpeoelooeieaulnncmeatigrlllteactardrrreeucyuyisxhuredypxuaueremiripssiilod(glaaeinccsalsuonr(BoeciiulauuB(au(ussciud()((eBBalmsrs(iemB)BasBhai(riB-))uarBt)(e/))eboay)TmB(al)xmBeprsirq)xvcite)atulueeai(ccilBnlleusuiusn)vismloiuoissr(ms--Bttayy)-pptyeep(eB) 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 20 40 60 80 100 Afbeelding 12.74.: Geel-Eikevel 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 1020 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Ei4 10 10 Bomen (droog) Bomen (nat) Bos Cultuur Rela
417 lden, pollendiagram van spoor 5950. atieve aanwezigheid (%) 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 2030 40 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 AECRHPCVFKZFASACPPPSVRMPARBRPPERPSCCTSPCDPriyasooplrphroroiqooelroslrohuuayaohaerualaaacaiaeniniygbtptdhtcurpalyrroalpbnenmruymlritnnnleyledbiiedstoaydeernatutaoicuruaecteitutnzgsttritreeasnieeeaasaoop-unnceaacaeendcsgmamrasnonteoruictkrnxxrraputauyscmecegaggaapocnccoidcpeiimntelom-aaarchoporaslauhaooeeeoeosuauouaisateraiuamvroey-y-/menaciiemmepaarapcmcloloedsC-tattumle(>umlaplaaec-yyaatoeBieees-o-ifl(tyaltpfa(silea4t-eefapptgcnBycarrrta(atro(yityp)c.aro0loptasaBccnBaayeeyecapenpi-juipv()(pegeoavisseiugta-pTtBerea)u)csn.embecyer(((tauiarieanmcneo(se.raB-TmyT(adr)f-up2(el-Blit.Bec(immuupillstlBey.g.tle)efB(a(a6iiit5t5ly)lsees)-TBf(pua)eoapne)tl1t)pB55(ao(ye.sttrr).(td((T(P)ueAB3perae)B-rBpT*tai.taa(6sa).n1e-))1ey).()Tste18-(P0py1(p.tB()6T02ype)3Boe)9p0.6e)r4)()e2a(Bk4(B)Bo)()()BT)rr.)e1l7s1/m) l) Akker en ruderaal ikevelden (Geel) Algemene kruiden Heide/veen Grasland Ruigte Pollenanalyse: M. van Waijjen (2013) Oever/moeras Alg Mest 702 22 636 24 NPP 680 35
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Akkers en moestuinen - GranenHet aandeel pollen van granen, zoals gerst/tarwe-type en rogge is niet zeer hoog in delaat-middeleeuwse waterput. Blijkbaar waren de akkers verder weggelegen en/ofbevond de waterput zich niet direct nabij een dorsplaats.Dat de granen niet in de directe nabijheid van de nederzetting werden verbouwd, wilblijkbaar niet zeggen dat ze niet werden verwerkt en/of gegeten door de vroegerebewoners van de hoeve. Zo zijn in de waterput diverse verkoolde graankorrelsaangetroffen van gerst (Hordeum vulgare), rogge en mogelijk ook van haver (Avena). Omzeker te weten dat de bewoners van de hoeve haver gebruikten, is het kroonkaf nodig.Op basis van dit kroonkaf is het namelijk mogelijk om een onderscheid te makentussen echte haver (Avena sativa), evene (Avena strigosa) en het akkeronkruid oot (Avenafatua).55 Deze kafresten zijn echter in spoor 5950 niet aangetroffen, waardoor niet metzekerheid is te zeggen of haver een rol speelde in de lokale voedseleconomie.Opvallend is de vondst van tientallen aarspilfragmenten van rogge, met name in laag1730, maar ook in laag 1733. Aarspilfragmenten zijn, zeker als er sprake is behoorlijkehoeveelheden zoals het geval is in spoor 5950, indicatief voor lokale verbouw. Echter,in pollenmonster BX6220 maakt pollen van rogge slechts 1.3% van de pollensom uit.56Zeker van rogge, een grote pollenproducent, waarvan het pollen bovendien door dewind wordt verspreid, zou men hogere percentages verwachten indien het in deomgeving van de onderzoekslocatie verbouwd zou worden. Over het algemeen wordtaangenomen dat de verwerking van vrijdorsende granen, zoals rogge plaatsheeft op deproductienederzetting.57 Echter, in de Kempen werd rogge in de Late-Middeleeuweneerst ‘gebaarslaagd’ of ‘gegeseld’. Dit houdt in dat de de rogge eerst op een houtenbank werd uitgeslagen, zonder de schoven (samengebundelde graanhalmen) los temaken. Zodoende kon het beste graan reeds geborgen worden. Later, in de winter55 Van evene wordt aangenomen dat het pas vanaf 1399 na Chr. werd verbouwd. Echter, in de eeuwendaarvoor kan het bijvoorbeeld als akkeronkruid zijn voorgekomen. Een dergelijkeontwikkelingsgeschiedenis (van akkeronkruid naar verbouwd gewas) zien we ook bij rogge en haver. Ineen gedicht maakt van Maerlant in omstreeks 1270 melding van evene. Het is op basis hiervan echterniet vast te stellen of het reeds een zelfstandig verbouwd gewas was in deze periode.56 Laag 1730 komt volgens de coupetekening van spoor 5950 overeen met pollenmonster BX6220.57 Voor niet-vrijdorsende granen, zoals emmertarwe en spelt geldt dit niet; hier worden de graankorrelspas geheel van het kaf ontdaan vlak voor consumptie, tijdens de tweede dorsronde, welke plaatsheeft opde consumptienederzetting. 418
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)(tijdens de vrieskou) dorste men ‘voor goed’.58 Het is dus goed denkbaar dat debewoners van de hoeve schoven hadden opgeslagen van graan dat bijvoorbeeld in hetZuid-Kempisch district werd verbouwd. In de wintertijd (als er nauwelijks pollen vanrogge in de lucht is) dorsten zij de rogge goed, waarbij aarspilfragmenten vrijkwamen.Van gerst en Avena zijn geen kafresten aangetroffen en bovendien is het pollen vangerst/tarwe-type slechts sporadisch aangetroffen in spoor 5950, waardoor lokaleverwerking niet bewezen kan worden. - Fruit en notenOok in de 12e/13e eeuw at men hazelnoten, blijkens de vondst van dopfragmenten vanhazelaar. Eén fragment was verkoold; mogelijk zijn de noten eerst geroosterd of zijnde doppen na consumptie van de noot als afval in het vuur gegooid.Bovendien is een pit van druif (Vitis vinifera) aangetroffen in laag 1733. Druif werd veelverbouwd in Zuid-Europa en was naar verwachting goed te verkrijgen op markten.Ook kon druif lokaal zijn verbouwd, op een beschutte plek op het erf.59 Ook is hetmogelijk dat de pit afkomstig is van een krent of rozijn; in de Late-Middeleeuwenwaren deze nog niet pitloos, zoals dat vandaag de dag wel het geval is. Van krenten enrozijnen wordt aangenomen dat deze geïmporteerd zijn uit Zuid-Europa. - GroentenResten van groenten zijn schaars in de waterput. Dit wil echter niet zeggen dat er geenof nauwelijks groente op het menu van de bewoners van de hoeve stond. Veelgroenten worden namelijk geoogst voordat de plant zaad kan zetten. Hierbij kanbijvoorbeeld gedacht worden aan bladgroente, zoals spinazie. In spoor 5950 zijn tweemacroresten aangetroffen die afkomstig zijn van biet (Beta vulgaris). Biet komt vannature voor in het kustgebied; de wilde biet wordt ook wel strandbiet genoemd. Opbasis van de aangetroffen resten is het niet mogelijk om een onderscheid te makentussen de wilde en gecultiveerde biet. Echter, indien vondsten van biet landinwaartsworden gedaan zoals hier het geval is, mag worden aangenomen dat het omgecultiveerde biet gaat. Deze zal in een moestuin nabij de hoeve verbouwd. De bieten58 Lindemans, 1952, p. 89.59 In de Volle-Middeleeuwen en ook nog aan het begin van de Late-Middeleeuwen is er sprake van eenrelatief warm klimaat in Noordwest-Europa, de zogenoemde Medieval warm period. 419
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)werden waarschijnlijk verbouwd voor het blad (snijbiet) of de witte, zoete penwortel.Rode bieten of suikerbieten bestonden in de Middeleeuwen nog niet. - Oliehoudende gewassenResten van vlas zijn zeer talrijk aanwezig in spoor 5950. Zo zijn meer dan 1000vruchtkapselfragmenten aangetroffen in laag 1730. Dit geeft aan dat vlas lokaal isverwerkt door de bewoners van de hoeve. Of het verbouwd was voor hetoliehoudende lijnzaad, waarvan tientallen in de waterputvulling zijn aangetroffen,en/of voor de vezelhoudende stengels, is niet te zeggen. Voor beide doeleindenworden de zaadbollen, die bestaan uit vruchtkapsels met zaden, van de rest van deplant verwijderd.Ook van hennep (Cannabis sativa) zijn diverse zaden aangetroffen. Eén zaad wasverkoold. Hennep kon voor vergelijkbare doeleinden als vlas verbouwd worden. Uit destengels konden vezels gewonnen worden, welke bijvoorbeeld tot textiel of touwverwerkt konden worden. De zaden van hennep zijn oliehoudend. Bovendien kondeze veelzijdige plant om medicinale redenen in een lokale tuin zijn aangeplant.Schriftelijke bronnen uit de 12e/13e eeuw uit de Lage Landen waarin het nut vanplanten wordt beschreven zijn zeer zeldzaam. Een voorbeeld van een 12e eeuwsegeschrift is ‘Physica’ (weliswaar niet uit Vlaanderen of Nederland), geschreven door deDuitse kloosterlinge Hildegard von Bingen. Zij weet dat hennepzaad goed is voorgezonde mensen; het is gemakkelijk te verteren en veroorzaakt een goede stemming.Von Bingen waarschuwt echter dat het degenen die zwak in het hoofd zijn(zwakzinnig) niet goed zal doen. Bovendien weet zij dat mensen met maagproblemenbaat kunnen hebben van hennep: in water gekookte hennepplanten in een doekjegewikkeld en warm geplaatst op de maag, kan deze mensen genezen. Ten slotte wijstzij erop dat doeken, gemaakt van hennepvezels uitstekend zijn bij het verbinden vanwonden en zweren.60Een derde oliehoudend gewas waarvan kapselfragmenten zijn aangetroffen in spoor5950 is huttentut (Camelina). Het kan zijn dat dit gewas zelfstandig is verbouwd. Het isechter ook bekend dat huttentut voorkwam als akkeronkruid op vlasakkers.61 Gezien60 Hozeski, 2001, p. 13-14.61 Van Haaster, 1997, p. 71. 420
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)het feit dat er in spoor 5950 duizenden resten van vlas zijn aangetroffen, lijkt het zeerwaarschijnlijk dat huttentut tussen het vlas op vlasakkers voorkwam. - Overige gebruiksgewassenHennep kon als geneeskrachtig kruid worden verbouwd. Er zijn in het macrobotanischspectrum nog meer planten aanwezig die mogelijk tot medicijn zijn verwerkt.Voorbeelden hiervan zijn bilzekruid (Hyoscyamus niger) en gevlekte scheerling (Coniummaculatum). Beide planten zijn uiterst giftig, maar konden in lage doses ook als medicijndienen. Van gevlekte scheerling wordt zelfs beweerd dat het deel uitmaakte van degifbeker van de Griekse filosoof Socrates.62 Het komt van nature voor op stikstofrijke,humeuze omgewerkte grond in bermen, ruigten en op akkers.63 Het oogsten vangevlekte scheerling met graan kan dus een groot gevaar vormen voor de gezondheid. Ook van het venijn van bilzekruid was men in de 12e/13e-eeuw op de hoogte. Zovermeldt Hildegard von Bingen in haar kruidenboek ‘Physica’ dat degene die ‘Bilsa’ eetof het olie uit de zaden nuttigt, dodelijk vergiftigd is.64 Echter, de olie uit de zaden vanbilzekruid, vermengd met koud water en op het voorhoofd, de slapen en de keelgesmeerd, kan een dronkenman weer tot zichzelf brengen weet von Bingen.65 OokVlaamse dichter en schrijver Jacob van Maerlant (1230-1300), die in dezelfde periodeleefde als de bewoners van de hoeve, kent bilzekruid. Hij laat in zijn boek ‘der NaturenBloemen’ zien dat niet enkel de mens bedwelmd kan raken van bilzekruid:62 Weeda et al., 1987, p. 26963 Van der Meijden, 2005, p. 562; Weeda et al.,. 1987, p. 269.64 Hozeski, 2001, p. 102.65 Hozeski, 2001, p. 103. 421
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)‘Den gonen die den slaep hevet quatmen neme sine blade of sijn saet,ende stampt ende bindet dananden slaep, est wijf of man;hi sal rusten, est dach ende nacht.Sijn saet hevet sulke crachtslaep ende ruste te ghevene:men neme tarve, corne ende evene,ende belne saet, ende late valledit te gadre met allen,ende laet dit den voglen eten,si sullen slapens hars verghetendat mense mach nemen metter hant’66 - Akkeronkruiden en ruderale plantenHet aandeel pollen van akkeronkruiden is, evenals dat van granen, niet zeer hoog.Hauwmossen zijn hierin het beste vertegenwoordigd. Hoewel dit typischeakkeronkruiden zijn op vochtige plekken op leemgrond, is het niet uitgesloten dat dezemossen zich zeer lokaal bij de waterput bevonden. Indien daar geknoeid is met water,kunnen drassige en vervolgens dichtgeslagen plekken ontstaan, waar deze mossen naaralle waarschijnlijkheid prima kunnen gedijen.In de samenstelling van pollentypen van akkeronkruiden is nauwelijks iets veranderdten opzichte van de 11e eeuw. Pollen van korensla is echter niet aangetroffen.In het botanisch macrorestenspectrum daarentegen zijn diverse onkruidenaangetroffen, welke op de akkers, in moestuinen of in voedselrijke ruigten op hetnederzettingsterrein voorkwamen. Deze kunnen met het pollenonderzoek niet alleopgespoord worden. Met name van beklierde duizendknoop en zwaluwtong zijn deresten talrijk in spoor 5950. Deze waren waarschijnlijk op (zeer) voedselrijke ruigtennabij de hoeve te vinden en/of zijn meegeoogst met de granen en zodoende op hetnederzettingsterrein terecht gekomen.66 Van Maerlant ~1270. 422
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Daarnaast zijn resten van diverse akkeronkruiden aangetroffen, die duiden op eenmatig voedselrijke ondergrond op de akkers. Voorbeelden hiervan zijn knopherik,gewone reigersbek (Erodium cicutarium), kromhals/gewone ossentong (Anchusaarvensis/officinalis), hanenpoot en schapenzuring.In de omgeving van de waterput en de hoeve kwamen diverse tredplanten voor, zoalsgewoon varkensgras, straatgras en gewoon herderstasje. Op ruderale plekken, dielokaal sterk zijn verrijkt in voedingsstoffen waren grote brandnetel, akkerdistel/kalejonker (Cirsium arvense/palustre), gevlekte scheerling en bilzekruid te vinden.Heide en veenDe percentages pollen van heide- en veenplanten zijn min of meer gelijk ten opzichtevan die in de 11e eeuw. In het landschap is heide nog steeds aanwezig, maar speelt daargeen gezichtsbepalende rol. In de waterput zijn enkele bloemhoofdjes van struikheiaangetroffen.GraslandIn de graslanden lijkt er ten opzichte van de 11e eeuw ook weinig te zijn veranderd.Wel is er sprake van een toename in het percentage graspollen dat groter is dan 40 µm.Mogelijk is dit pollentype geproduceerd door wilde grassen, maar het is niet geheeluitgesloten dat het afkomstig is van rogge. Pollen van grassen wordt gekenmerkt dooréén pore met daaromheen een ring (de annulus). Bij granen (dat zijn ook grassen) zijnzowel de pore als de annulus relatief groot, hetgeen ze -naast een grotere diameter vanhet pollen- onderscheidt van ‘normale’ grassen. Het pollen van rogge onderscheidtzich van andere granen door onder andere de langwerpige vorm; over het algemeen ispollen van andere granen redelijk rond. Nu suggereert de grootte van destuifmeelkorrels van dit grotere grassentype, dat ze afkomstig zijn van granen. Sterkernog, de vorm van het pollen lijkt sterk op dat van rogge, hoewel het stuifmeel watkleiner is. Echter, ook de pore en de annulus zijn te klein om deze stuifmeelkorrels aanrogge toe te wijzen.De vondst van pollen van weegbree en veldzuring-type en ascosporen vanmestschimmels laat zien dat de graslanden waarschijnlijk nog steeds begraasd werden 423
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)door grote herbivoren. Ook wollige distel (Cirsium eriophorum) en scherpe/kruipendeboterbloem, waarvan zaden zijn aangetroffen, kwamen aldaar voor.Oevers en natte plaatsenCypergrassen en varens die sporen van het niervaren-type produceren zijn nog steedsnadrukkelijk op vochtige tot natte plekken in het landschap aanwezig. Tevens kwamdaar paardenstaart (Equisetum) voor. Van paardenstaart zijn zowelepidermisfragmenten als sporen aanwezig in spoor 5950. Verder zijn meer dan 100zaden van waterpeper gevonden. Waterpeper kan aan een oever van een wateraanwezig zijn geweest, maar ook op drassige plekken op de akkers of bij de waterput.Dit geldt ook voor veerdelig tandzaad en greppelrus.In de bovenste vulling van de 12e/13e-eeuwse waterput is een rest van een groenwier(Zygnemataceae) aangetroffen. Verder lijken er in het water van de waterput geenplanten aanwezig te zijn geweest. 424
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)12.6. Samenvatting en conclusiesTijdens een archeologische opgraving in het plangebied Eikevelden te Geel zijn onderandere diverse waterputten aangetroffen, daterend van de IJzertijd tot in de Late-Middeleeuwen. Deze zijn onderzocht op hout, pollen en botanische macroresten,teneinde meer informatie te vergaren omtrent de constructie van dergelijke structuren,en het (biotische) landschap en het gebruik van planten door de tijd op één locatie.Het feit dat het hier dezelfde typen contexten betreft, maakt het landschappelijkonderzoek aan deze site zo uniek. Immers, dit zorgt voor een goede vergelijkbaarheidtussen de monsters. Aan de hand van het onderzoek is een goed beeld verkregen vande regionale en lokale vegetatie in de omgeving van het nederzettingsterrein en van delokale voedseleconomie van de vroegere bewoners van de huidige stad Geel. 12.6.1. Conclusies onderzoek aan pollen en botanische macrorestenUit het pollenonderzoek is gebleken dat het landschap in de IJzertijd behoorlijk bebostwas. Zowel op drogere als nattere gronden waren bossen te vinden. Op de hogeregronden bestonden deze bossen voornamelijk uit eik, berk en een zoom van hazelaar,terwijl de nattere gronden begroeid waren met els en wilg. Akkerbouw speelde geengrote rol in de directe omgeving van de ijzertijdnederzetting. Wel is bepaald dat gersten/of tarwe een rol speelden in de toenmalige voedseleconomie. In de omgeving waswat heide en grasland te vinden.In de Vroege-Middeleeuwen (8e/9e eeuw) nam het bosareaal in de natte (kom)gebiedenaf, terwijl vochtige tot natte graslanden zich uitbreidden. Deze graslanden werdenbegraasd door grote herbivoren. Het aandeel heide in het landschap verminderde.Bovendien lijkt er tussen de tweede helft van de 8e eeuw en de eerste helft van de 9eeeuw ontbossing op de drogere gronden te hebben plaatsgehad. Akkerbouw werdbelangrijker in deze periode. Op de voedselrijke tot matig voedselrijke akkers werdzowel tarwe als gerst, en mogelijk ook haver verbouwd. Bovendien is er sprake van eennieuwe introductie onder de granen: rogge werd in de Vroege-Middeleeuwengeconsumeerd door de bewoners van de nederzetting. Naast granen aten de bewonersook fruit en noten, zoals hazelaar, braam en vlier. Deze konden uit de omgeving 425
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)verzameld zijn; het zijn immers inheemse, wilde planten in Vlaanderen. Vlas of lijnzaadwerd verbouwd voor de vezels en/of oliehoudende zaden.Ten opzichte van de 8e/9e eeuw is de mate van bebossing in de 11e eeuw ongeveergelijk gebleven. Wel is er sprake van een lichte afname in het aandeel eik, terwijl berken linde juist meer in het landschap voorkwamen. Mogelijk werd eik selectief gekaptom constructiemateriaal of brandstof te verkrijgen. Op de akkers werd rogge gebouwden vermoedelijk ook gerst en/of tarwe. Ook in de Volle-Middeleeuwen speeldevlas/lijnzaad een rol.In de Late-Middeleeuwen is het landschap verder ontbost geraakt; zowel op de natteals op de droge gronden. De rol van heide en (begraasd) grasland is ongeveer hetzelfdegebleven ten opzichte van de Volle-Middeleeuwen. Op basis van het pollenspectrumlijken de voedselrijke tot matig voedselrijke akkers, waarop rogge, gerst en mogelijkook tarwe relatief ver van de nederzetting gelegen en/of bevond de waterput zich nietdirect naast een dorsplaats. Wel is rogge verwerkt door de bewoners van de 12e/13e-eeuwse hoeve. Gerst, en mogelijk ook haver en tarwe werden gebruikt. Hierbij zullengerst en haver in eerste instantie als veevoer hebben gediend en enkel in tijden vangraannood als broodgraan zijn aangewend. Tarwe en rogge waren geschikter om broodvan te bakken. Verder werd door de bewoners van de hoeve hazelnoot, druif (ofkrent/rozijn) en biet gegeten. Van vlas, hennep en huttentut kon olie geperst worden,terwijl de vezels van vlas en hennep mogelijk ook tot textiel en touwen kunnen zijnverwerkt.Uit het onderzoek aan het bladeren- en takkenpakket uit spoor 1377 is gebleken datdeze grotendeels afkomstig zijn van Quercus robur, namelijk zomereik. Echter, hetpollenonderzoek laat zien dat er tussen de bladeren relatief weinig stuifmeel van eikaanwezig is, terwijl van pollen van granen en grassen, en resten van de mestschimmelSporormiella-type zeer talrijk is. Deze schimmels komen voor op rottende plantendelen,maar voornamelijk op mest, en vormen daarnaast geen sporen onder water. Dezemoeten dus buiten de waterput gevormd zijn op mest of mogelijk op de rottendebladeren. De resultaten van het onderzoek aan botanische macroresten en pollen vanhet pakket heeft geleid tot tal van speculaties over de oorzaak of reden van dedepositie van dit materiaal in de waterput. Het is niet met zekerheid te zeggen of er 426
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)sprake is van natuurlijke depositie (bijvoorbeeld als gevolg van een storm en/of vaneen eik die direct naast de waterput te vinden was) of van een niet-natuurlijke depositie(zoals dat het geval is bij afval, dat al dan niet intentioneel in de waterput terecht isgekomen). 12.6.2. Conclusies houtonderzoekOver het algemeen blijft archeologisch hout alleen onder het grondwaterniveaubehouden. Dit was ook het geval bij de houtvondsten van de vindplaats in Geel-Eikevelden. Hier zijn circa 130 houtvondsten opgegraven uit enkele dieper gelegensporen. Naast waterkuilen zonder houten beschoeiing zijn zeven waterputten met eenhouten constructie gedocumenteerd. Vier waterputten bestonden uit een vierkantebekisting met hoekpalen en verticaal (spoor 7802) of horizontaal op hun kantgeplaatste planken van eik. Tevens zijn drie waterputten beschoeid geweest met eenuitgeholde eiken stam, soms ook in combinatie met een houten raamwerk (zoals bijspoor 5950).Waterputten met een houten constructie die in Vlaanderen en hetaangrenzende Nederlandse gebied zijn gevonden, dateren vanaf de IJzertijd.67Met uitzondering van één waterput, namelijk de boomstamput met spoornummer5950, kon de ouderdom van de structuren met behulp van dendrochronologischonderzoek worden achterhaald. De eiken monsters, met name de monsters uit spoor7802, bevatten vaak meer dan honderd jaarringen. Vaak problematisch zijn demetingen aan monsters van uitgeholde boomstammen. Weliswaar is de laatstgevormdejaarring meestal nog aanwezig en daarmee de kans op een jaarnauwkeurige datering,echter is het aantal jaarringen vaak niet voldoende. Dit was het ook geval bij deboomstamput met raamwerk uit spoor 5950.De goede conservering van het hout heeft ervoor gezorgd dat bewerkingssporen vandivers gereedschap zichtbaar bewaard zijn gebleven. Er zijn bewerkingssporen van(beslag)bijlen en van dissels met halfronde bijlsnede herkend, als ookbewerkingssporen van een zaag en van een kantrechtbijl. De beslagbijl komt vanaf de10e eeuw geregeld voor in nederzettingscontext. Voor die tijd was de beslagbijl welbekend in militair-Romeinse context, maar was de inheemse bevolking er minder67 Waterbolk 2009. 427
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)vertrouwd mee. De dissel wordt al sinds prehistorische tijden gebruikt, onder meervoor het uithollen van stammen voor boomstamkano’s en, zoals in Geel-Eikevelden isgebleken, voor het uithollen van stammen voor waterputbeschoeiingen. Vanaf deVolksverhuizingtijd komen boomstamputten voor, meestal van eik. Een enkele keer iseen es of beuk gebruikt.68 Meestal worden de uitgeholde stammen met de licht met eenbijl of dissel afgeschuinde stamonderkant in de grond omlaag geplaatst. Het plaatsenvan stammen andersom, waarbij de stamonderkant omhoog wijst, lijkt eenuitzondering te zijn.Tijdens het grootschalige nederzettingsonderzoek in Noord-Brabant (onder meer inVeldhoven en Geldrop) onder leiding van Prof. dr. Frans Theuws van de Universiteitte Leiden, zijn meerdere boomstamputten opgegraven. In onder meer Veldhoven zijntwee boomstamputten van eik opgegraven, waarbij de stam eerst in vier segmenten isgespleten, uitgehold en vervolgens met behulp van verbindingsgaten en –touwen vanwilgentenen aan elkaar is gevoegd.69 Volgens Theuws heeft een boomstamput eenbelangrijke functie binnen de ruimtelijke inrichting van het nederzettingsterrein. Hijsuggereert dat een boomstamput bewust werd geplaatst in verband met eenstichtersritueel. Het zou interessant zijn om tijdens de verdere uitwerking van deopgraving Geel-Eikevelden de gegevens van het onderzoek van Theuws er bij tebetrekken.Gegevens over de spreiding van boomstamputten in België staan vermeld op de sitevan Erfgoed Vlaanderen.70 Op grond van de huidige kennis komen boomstamputtenvooral voor in de regio van de Antwerpse Kempen en minder in het kustgebied vanVlaanderen. Ook blijken boomstamputten vooral in de Volle-Middeleeuwen eenalgemeen verschijnsel te zijn. Voorbeelden volgens de onderzoeksbalans zijn devindplaatsen Wijnegem, Hove, Poppel en Kasterlee.In de Romeinse periode en ook nog in de Vroege-Middeleeuwen zijn eiken plankenvan waterputbekistingen vooral gekliefd. Daarbij werd een stam met behulp vanwiggen op de houtstraal, dat wil zeggen radiaal, gespleten. Voor één waterput, namelijk68 Lange 2006.69 Lange in voorbereiding a.70 Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen:https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/archeologie/vroege_en_volle_middeleeuwen/onderzoek/topics/nederzettingsonderzoek/vroege_middeleeuwen 428
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)de vierkante bekisting uit spoor 3916, zijn gezaagde planken gebruikt. Deze waterput,die in de negende eeuw dateert, viel bovendien op door de relatief complexe opbouwen het gebruik van diverse constructie-elementen. Terwijl de overige bekistingen vande vierkante putten uit koud op elkaar geplaatste planken zijn vervaardigd, heeft dezewaterput een bekisting bestaande uit planken die met een halfhoutse verbinding doorinkepingen op de uiteinden op elkaar zijn geplaatst. Ook zijn jukbalken aanwezig dietussen de hoekpalen werden geschoven en zo voor meer stabiliteit hebben gezorgd.De constructie met jukplanken of jukbalken wordt vaak aangetroffen in Romeinsecontexten, zoals onlangs in het Nederlandse Best-Aarle (Noord-Brabant).71 Tenslottezijn de planken uit deze waterput zuiver kwartier gezaagd. Het houttechnologischeniveau dat ten grondslag lag aan het vervaardigen van dit type planken en het gebruikvan kantrechtbijl en zaag, lag duidelijk hoger dan bij de overige waterputconstructies.Dit is ook te herkennen aan het type constructie met diverse houtverbindingen.Met uitzondering van vondstnummer 372 – een eikenhouten bodem van eenkuipemmer uit spoor 1377 – komen geen vondsten in aanmerking voor conservering.Voor een landschapsreconstructie is het aantal houtvondsten en de spreiding vanhoutsoorten die zijn gedetermineerd, niet representatief. De resultaten kunnen wel eenaanvulling vormen op het pollen- en botanische macrorestenonderzoek. Eik neemteen prominente plaats in als het gaat om de keuze voor bouwhout, zowel in deRomeinse periode als in de Middeleeuwen. Uitgaande van het hoge percentage aaneiken bouwhout en de vermoedelijke lokale herkomst, als ook de resultaten van hetpollenonderzoek, zal eik voldoende beschikbaar zijn geweest. Wel moet wordenopgemerkt dat de waterputten aan het begin van de 9e eeuw relatief veel hergebruiktbouwhout hebben bevat. Dit kan een aanwijzing zijn voor een zuinigere toepassingvan versgekapt eikenhout en het meer zorgvuldig omgaan met lokale houtbestanden.71 Lange, in voorbereiding b. 429
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)13. Dierlijk botmateriaal Het aantal dierlijke botresten uit Geel Eikenvelden is schaars. Dit valt te verklaren doordat het plangebied zich bevindt op een zandbodem. De korrelgrootte van het zand laat veel zuur regenwater door en dit lost de kalk in het bot op. Naar verloop van tijd is het bot volledig verdwenen en zijn enkel nog de kiezen over, die opgebouwd zijn uit een harder materiaal dan bot. Verbrand botmateriaal blijft eveneens langer bewaard, omdat alle organische weefsels bij de verbranding verdwijnen en de mineralen een schild vormen tegen aanvallen van zuur. Het nadeel van verbrand bot is dat het zeer poreus is en daarom sterk fragmentair zal zijn. Dit is ook het probleem met het botmateriaal uit Geel. Er is sterk fragmentair, niet determineerbaar, verbrand bot gevonden en er zijn slechts enkele kies(fragmenten) gedetermineerd. De determinatie is geschied aan de hand van een referentiecollectie. Eventuele leeftijdsbepalingen zijn gedaan aan de hand van Grant1 volgens Hambleton2. De soorten die zijn aangetroffen zijn het rund (Bos taurus), schaap/geit (Ovis aries/Capra hircus) 3 en varken (Sus scrofa). Wanneer de kiezen niet aan een specifieke soort toegewezen konden worden, maar ze duidelijk ter grootte van een rund of hert waren, zijn ze gedetermineerd als groot zoogdier. Wanneer het varken uitgesloten kon worden, zijn de kiezen gedetermineerd als herbivoor en wanneer er geen determinatie mogelijk was viel de vondst binnen de categorie indetermineerbaar (indet.). Hieronder zullen de resten die tot op een soort zijn teruggebracht besproken worden. Het overige dierlijke botmateriaal (groot zoogdier, herbivoor en indet.) is in overzicht gepresenteerd in Afbeelding 13.1. Binnen het dierlijke botmateriaal domineert het rund en komt het voor in zeven monsters (M892, M1079, M1197, M1252, M1312, M1593 en M2066). Het betreft hier gebitselementen met enkele resten van de boven- of onderkaak. M1593 is waarschijnlijk afkomstig van een hele schedel, echter door de slechte bewaringstoestand, zijn enkel resten van kiezen en kleine fragmenten van de schedel1 Grant, 1982.2 Hambleton, 1999.3 De soorten schaap en geit kunnen niet onderscheiden worden aan de hand van de aanwezigegebitselementen en zullen daarom één categorie vormen. 430
Vondstnummer Diersoort Element Sin/dex Leeftijd Deel Aantal Opmerkingen Condor Archaeological Research 30-36 maanden Fragment 3 Bot M186 Herbivoor middelgroot/groot Premolaar/molaar Fragment 7 Verbrand Jong volwassen Fragment 2 M509 Herbivoor middelgroot/groot Premolaar/molaar Compleet 7 Waarschijnlijk deel van de mandibula Fragment 5 Zwaar verweerd M879 Indet. Indet. Fragment 1 Fragment 6 Molaren zitten in fragment van maxilla M892 Rund p4, m1, m2 , m3 Links Fragment 16 Bot Fragment 18 Waarschijnlijk deel van de maxilla M907 Schaap/geit Molaar bovenkaak Fragment 3 Fragment 9 M940 Varken Prem olaar/m olaar Fragment 3 Fragment 9 M1079 Rund Molaar Fragment 15 Fragment 2 M1197 Rund Molaar Compleet 2 Compleet 1 M1252 Rund Molaar onderkaak Compleet 1 Compleet 2431 Indet. Fragment 23 Fragment 19 M1254 Groot zoogdier Prem olaar/m olaar Fragment 8 Fragment 3 M1299 Schaap/geit Molaar Fragment 5 M1312 Rund Molaar M1338 Indet. Cranium M1530 Varken M3 M1593 Rund m1/m2, m3 Links m 1/m 2 Rechts M1/M2 Links M1, M2 Rechts Prem olaar/m olaar Cranium M1737 Indet. Indet. M2066 Rund Molaar bovenkaak Eikevelden (Geel) Indet. Afbeelding 13.1.: Overzicht van het aangetroffen dierlijke botmateriaal.
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)bewaard gebleven. Op basis van de onderkaakskiezen kon een leeftijd van een jongvolwassen dier vastgesteld worden.Monster M892 laat eveneens een leeftijdsbepaling toe; het rund was 30 tot 36 maandenoud bij overlijden. Dit monster was tevens verbrand, wat de uitstekendebewaringstoestand van de kiezen verklaart.Gebitselementen van schaap/geit zijn aangetroffen in monster M907 en M1299. Vanhet varken zijn twee kiezen gevonden in monster M940 en M1530. Daarnaast waren erenkele onverbrande botresten aanwezig die niet gedetermineerd konden wordenvanwege de hoge fragmentatiegraad.Verbrand botmateriaal is aangetroffen in meerdere monsters. Gezien de grotehoeveelheid menselijke crematies binnen het plangebied is het eerder waarschijnlijk dathet hier geen dierlijk materiaal betreft. Het botmateriaal was namelijk volledig witverbrand, wat een temperatuur tussen de 650 en 800 graden Celsius impliceert.4 Dezetemperaturen zijn te hoog voor de bereiding van vlees en wijzen op crematie.We kunnen concluderen dat het dierlijke botmateriaal uit Geel Eikenvelden een zeerbeperkt beeld schetst. Gebitselementen van rund, schaap/geit en varken waren allenaanwezig. Deze drie soorten zijn de voornaamste leveranciers van vlees vanaf hetneolithicum tot op heden. Zoals ook te zien is in Geel Eikenvelden, domineerde hetrund. De rol van schaap/geit en het varken was minder groot.4 Wahl, 1982. 432
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)14. Conservatie metaalvondsten Geel - Eikeveldendoor Natalie Cleeren14.1. Spiraalvorm in koperlegering Conditie voor conservatie De spiraal werd gezien de uiterst fragiele staat, in situ gerecupereerd mét omliggende aarde. Het object is volledig gemineraliseerd. Hierbij is het metalen object volledig vervangen door kopercorrosie, in de vorm van losse, poederige corrosiekristallen (koperoxides en koperchloriden). De spiraal bestaan dus enkel nog uit een buitenste, ultra dunne patina (een eerste, compacte corrosielaag) met hieronder een zeer los poederig materiaal. Dit maakt het voorwerp uiterst fragiel, fragieler dan de grond eromheen. Aangezien het metaal volledig is gemineraliseerd, kan er geen verdere corrosie meer plaatsvinden.Afbeelding 14.1.: Deel van de Afbeelding 14.2.: Er is nagenoeg geen patina meer aanwezig,spiraal tijdens het vrijmaken enkel nog zwarte aarde en groen koper'poeder' 433
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Reiniging en toestand bij het vrijmakenDe spiraal werd mechanisch gereinigd, onder vergroting (10 tot 40 x). Tijdens hetvrijmaken brak de klomp aarde waardoor het spiraal in twee delen uit elkaar kwam teliggen. De resten zijn zodanig poederig dat een continue consolidatie zich opdrong.De spiraal werd gereinigd tot zover mogelijk zonder het originele object al teveel tebeschadigen. Op de onderzijde werd iets minder ver gereinigd om bijkomende schadete vermijden. De aarde/zandkorrels die achterblijven hebben geen negatieve invloedop het object zelf.Na consolidatie werd in bepaalde zones nog verder gereinigd door de (nugeconsolideerde) aarde te verzachten met aceton waardoor zoveel mogelijk aardemechanisch kon worden verwijderd.ConsolidatieDe spiraalfragmenten zijn extreem fragiel en een consolidatie van dit poederigemateriaal is noodzakelijk.De spiraal is tijdens en na reiniging geconsolideerd met 10 tot 20% Paraloid B72 inaceton/ethanol (50/50).VerlijmingDe breuken en kleine losse elementen, zijn verlijmd met Paraloid B72, 40% in aceton.DocumentatieDe spiraal is gefotografeerd tijdens en na behandeling.VerpakkingHet object is verpakt in een PP doosje, in een steun van Polyethyleen schuimplaat. Devrije ruimte is opgevuld met een PE-zakje met Polyestervezel.HanterenDe spiraal is EXTREEM FRAGIEL! 434
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Dit object dient zo weinig mogelijk gehanteerd te worden. Enkel hanteren methandschoenen (katoen of kunststof (latex, nitril)).Uit verpakking nemen: hand licht boven het object houden en het doosje zachtjesomkeren tot de spiraal in de handpalm zakt.BewarenBewaren in een aangepaste omgeving. Deze moet niet extreem droog zijn (bewaringmetalen) aangezien er geen metaal meer aanwezig is. De omgeving dient aangepast tezijn aan de bewaring van Paraloid en het email inlegwerk: een omgeving met RV(luchtvochtigheidsgraad) van 40-45% met een maximale schommeling van 5% over 24h, een temperatuur van 18-20°C en beperkte blootstelling aan UV licht.Wanneer de toekomstige bewaaromgeving gekend is en deze afwijkt van bovenstaandevereisten, gelieve contact op te nemen om de haalbaarheid van deze deponering tebespreken. Afbeelding 14.3.: Voorkant spiraal na conservatie 435
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 14.4.: Achterkant spiraal na conservatie14.2. Romeinse munt - GE11EI - S5864, inv.nr. V1518 Conditie voor conservatie Fragiel De munt vertoont sporen van actieve corrosie, getuige de kraters in het oppervlak en de afgebrokkelde rand waar de poederige koperchloriden zichtbaar worden. Het object is sterk gemineraliseerd. Hierbij is het metalen object deels vervangen door kopercorrosie, in de vorm van losse, poederige corrosiekristallen (koperoxides en koperchloriden). Er is waarschijnlijk nog een metalen kern aanwezig. De mooi bewaarde patina is op sommige plaatsen doorbroken door actieve corrosie. De bewaarde patina is egaal, glad en representeert het originele oppervlak, mét details, van de munt. 436
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 14.5.: Romeinse munt voor conservatie (voorzijde) Afbeelding 14.6.: Romeinse munt voor conservatie (achterzijde)Reiniging en toestand bij het vrijmakenDe munt werd mechanisch gereinigd, onder vergroting (10 tot 40 x). 437
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De randen zijn zodanig poederig dat een consolidatie tijdens het reinigen noodzakelijkwasConsolidatieDe munt heeft een stevige patina maar is erg fragiel door de poederige kern. De muntis tijdens en na reiniging geconsolideerd met 10 tot 20% Paraloid B72 inaceton/ethanol (50/50).DocumentatieDe munt is gefotografeerd voor en na behandeling.VerpakkingMunt is verpakt in een PE-zakje, op een steun van Polyethyleen schuim. De munt issamen met de pijlpunt verpakt in een kleine 100% luchtdichte curverdoos met silicagel korrels die de kleine ruimte binnenin krukdroog houden om zo verdere corrosie tevermijden.De vrije ruimte is opgevuld met een PE-zakje met Polyestervezel.HanterenDe munt is fragiel. Enkel hanteren met handschoenen (katoen of kunststof (latex,nitril)).BewarenBewaren in een aangepaste omgeving. Deze moet droog zijn (bewaring metalen) omnieuwe corrosie te vermijden, best in een omgeving met RV (relatieveluchtvochtigheidsheidsgraad) van minder dan 30%. Door de behandeling met BTAkan het object wel tentoongesteld worden in een omgeving met RV tot 40-45% meteen maximale schommeling van 5% over 24 h, een temperatuur van 18-20°C enbeperkte blootstelling aan UV licht.Wanneer de toekomstige bewaaromgeving gekend is en deze afwijkt van bovenstaandevereisten, gelieve contact op te nemen om de haalbaarheid van deze deponering tebespreken.Na conservatie 438
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Afbeelding 14.7.: De Romeinse munt na conservatie (voorzijde) Afbeelding 14.8.: De Romeinse munt na conservatie (achterzijde)14.3. IJzeren pijlpunt - GE11EI - S4698, inv.nr. V924 Conditie voor conservatie Fragiel 439
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)De pijlpunt vertoont duidelijke sporen van actieve corrosie, getuige de kleine barstenin het oppervlak en de afschilferende zone waaronder heloranje kristallen(ijzerchloriden) zichtbaar worden.Het object is sterk gemineraliseerd. Hierbij is het metalen object deels vervangen doorijzercorrosie, in de vorm van een compacte donkere laag (waarschijnlijk magnetiet),compacte bruine tot oranje corrosieproducten (ijzeroxiden etc.) en een aantal losse,poederige oranje corrosiekristallen (ijzerchloriden). Het object is grotendeels bedektmet een aangekoekte laag aarde.Er is geen metalen kern aanwezig. Dit betekent niet dat het object niet verder kan‘corroderen’: ijzercorrosie in een proces in verschillende fasen. Ook wanneer al hetmetaal is ‘geconsumeerd’ door corrosie, kunnen volumineuze ijzermineralen(chloriden) ontstaan die de compacte, bovenliggende lagen, inclusief originelecontouren, wegduwen en vernietigen. Afbeelding 14.9.: De fijne barst links op de punt wijst op dieper liggende actieve corrosie. De afgeschilferde zone rechts wijst evenzeer op actieve corrosie.Reiniging en toestand bij het vrijmakenDe pijlpunt werd mechanisch gereinigd met dremel met diamantkop, onder vergroting(10 x). De randen zijn tijdens het reinigen geconsolideerd. 440
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)ConsolidatieDe pijlpunt is erg fragiel en ‘schilferig’ door actieve corrosie. Er is tijdens en nareiniging geconsolideerd met 10 tot 20% Paraloid B72 in aceton/ethanol (50/50).StabiliseringGestabiliseerd in Natriumsulfiet – ontzoutingsbad (50°C) – 4 maanden waarbij dechloriden zoveel mogelijk worden verwijderd.. Dit vermijdt verdere actieve corrosiemaar is geen absolute garantie op stabiliteit. Controle van ijzervondsten blijft belangrijkom snel nieuwe uitingen van actieve corrosie op te sporen.De pijlpunt werd beschermd met een laag Paraloid B72, 20%.AanvullingenDe grote kraters werden aangevuld met Paraloid B72, 30% + ‘holle micro-glasparels’(vulpoeder), ingekleurd met minerale pigmenten.DocumentatieDe pijlpunt is gefotografeerd voor en na behandelingVerpakkingDe pijlpunt is verpakt in een PE-zakje, op een steun van Polyethyleen schuim. Depijlpunt is samen met de munt verpakt in een kleine 100% luchtdichte curverdoos metsilica gel korrels die de kleine ruimte binnenin krukdroog houden om zo verderecorrosie te vermijden.De vrije ruimte is opgevuld met een PE-zakje met Polyestervezel.HanterenDe pijlpunt is fragiel.Enkel hanteren met handschoenen (katoen of kunststof (latex, nitril)).BewarenBewaren in een aangepaste omgeving. Deze moet kurkdroog zijn (bewaring metalen)om nieuwe corrosie te vermijden, best in een omgeving met RV (relatieveluchtvochtigheidsheidsgraad) van minder dan 30%, zo droog mogelijk (streefdoel = 441
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)0%). Door de behandeling met Natriummsulfiet kan het object wel tentoongesteldworden in een omgeving met RV tot 30-35% met een maximale schommeling van 5%over 24 h, een temperatuur van 18-20°C en beperkte blootstelling aan UV licht.Wanneer de toekomstige bewaaromgeving gekend is en deze afwijkt van bovenstaandevereisten, gelieve contact op te nemen om de haalbaarheid van dezedeponering/presentatie te bespreken.Na conservatie Afbeelding 14.10.: De pijlpunt na conservatie (voorkant) Afbeelding 14.11.: De pijlpunt na conservatie (achterkant) 442
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)15. Synthese en onderzoeksvragen 15.1 Synthese 15.1.1. Het onderzoek Alvorens de aanleg van een nieuw voetbalterrein op de akkers tussen de Eikevelden en de ring van Geel, werd een archeologisch vooronderzoek bevolen om het mogelijke potentieel van het terrein te waarderen. Hieruit bleek dat de bodem aan de Eikevelden rijk was aan sporen uit zowel de ijzertijd als de middeleeuwen. Een vlakdekkende opgraving werd bevolen in drie fases. Fase één was de zone van de parking aan de noordzijde van de kantine, fase twee het A-terrein en een deel van het B-terrein, terwijl fase drie het resterende stuk van het B-terrein en het C-terrein bevatte. Dit resulteerde in een opgraving van 5806m², één van 1,1 hectare en één van 1,2 hectare. Alle drie de onderzoeken werden aaneensluitend uitgevoerd. Het onderzoek werd uitgevoerd tussen 2011 en 2012 en leverde niet enkel de ijzertijd en vol middeleeuwse bewoning op, die werd verwacht aan de hand van het vooronderzoek, maar ook een bronstijd, Romeinse en vroegmiddeleeuwse occupatie. 15.1.2. BronstijdEen eerste bewoningsfase dateert uit de midden bronstijd. Er werd slechts één huisaangetroffen uit deze periode en dit was bijzonder ondiep bewaard. De paalkuilenwaren vaak niet dieper dan enkele centimeters. De plattegrond werd dan ook loutergedateerd aan de hand van morfologische eigenschappen en vergelijking metgelijkaardige voorbeelden op andere sites. Aangezien de paalkuilen van dit gebouw zoondiep bewaard zijn, werd er ook geen aardewerk aangetroffen. 15.1.3. IJzertijdEén van de hoofdcomponenten van deze opgraving was een nederzetting en grafvelduit de ijzertijd. De grootste aanwezigheid van ijzertijdbewoning was gelegen tennoorden van het grafveld. Deze huizen werden van de necropool afgescheiden dooreen perceelgreppel of afpaling. In totaal werden er acht huizen uit de ijzertijdaangetroffen. Zes waren er gelegen in de noordelijke zone, terwijl er twee ten zuiden 443
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)van het grafveld gelegen waren. Vermoedelijk dateert het merendeel van deze huizenuit de overgangsperiode vroege naar midden ijzertijd. Dit door het voorkomen vanzowel kenmerken van het in de vroege ijzertijd gedateerde Oss2 huis als van het in demidden ijzertijd gedateerde Haps-type huis. Zo is de binnen indeling te correleren metdeze laatste, terwijl de oriëntatie en de standgreppel dan weer te linken valt aan hetoudere Oss 2 type.Daarnaast kunnen drie structuren mogelijk geplaatst worden in de vroege ijzertijd.Deze gebouwen komen morfologisch het meest overeen met het hierboven vermelddeOss 2 type. Helaas kunnen bijzonder weinig gebouwen exact gedateerd worden aan dehand van radiokoolstofdatering. Dit door het ontbreken van betrouwbarehoutskoolmonsters. Enkel structuur 002 kon met enige zekerheid gedateerd wordenin de periode 420-380 voor Christus.Een tweede component, naast bewoning, is de aanwezigheid van een groot grafveld.Dit bestond uit 85 kringgreppels, 16 langbedden en 17 graven. Het merendeel van degraven was niet binnen een kringgreppel gelegen. Slechts twee konden er aan eenkringgreppel gelinkt worden. De rest van de graven waren solitaire sporen gelegen tenoosten van de grafheuvels. Deze graven bestonden uit brandresten, al dan niet meteen bijgift. Studie van het botmateriaal raamt het aantal individuen op 22 tot 25personen, gaande van baby’s over volwassenen tot bejaarde mensen.Radiokoolstofdatering van de verkoolde brandstapelresten en van het menselijke bot,aangetroffen in de grafkuil plaatst deze allen rond 800 voor Christus, op de overgangbronstijd - vroege ijzertijd.De kringgreppels en langbedden konden helaas niet verder gedateerd worden, wegenshet ontbreken van dateerbaar materiaal. Aan de hand van enkele grafieken kon welafgeleid worden dat het merendeel van de kringgreppels tussen 4 en 6 meter diameterhad en dat er geen overtuigende windrichting was die gebruikt werd voor eendoelbewuste opening in de kringgreppel.Tot slot werd er nog één waterput uit de ijzertijd aangetroffen. Deze bevatte geenhoutconstructie, maar in de vulling werd overvloedig handgevormd aardewerk 444
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)aangetroffen. Ook het pollenonderzoek van stalen genomen uit deze put wijzenrichting een plaatsing in de ijzertijd. 15.1.4. Romeinse periodeOok uit de Romeinse periode werden enkele woonhuizen aangetroffen. De sporen uitdeze tijd zijn veel minder duidelijk dan deze uit de vorige fase.Twee types gebouwen werden er aangetroffen. Het langwerpige Oss 5A gebouw iskenmerkend voor de overgang van de ijzertijd en de vroeg Romeinse periode. Hetlatere Alphen-Ekeren type gebouw komt voor doorheen heel de Romeinse periode.Een exacte datering van de in Geel aangetroffen huizen kon niet achterhaald wordenwegens het ontbreken van goed dateerbaar materiaal in de sporen. Op basis van hetaardewerk kon een zeer ruwe datering, zijnde ‘Romeins’, verkregen worden.Uit deze periode werden ook drie brandrestengraven aangetroffen. Deze grafkuilenbestonden uit een zeer kenmerkende lens houtskool. Botfragmenten werden er quasiniet aangetroffen. Ook de voor brandrestengraven vaak kenmerkende bijgift in eenaparte nis werd niet gevonden.Tot slot werden er nog twee waterputten uit de Romeinse periode aangetroffen. Eénput bestond uit houten planken en palen. De constructie kon echter niet nadergedocumenteerd worden aangezien de put gans ingeklapt was. Analyse van het houtdateert dit spoor tussen 35 voor Christus en 27-28 na Christus.De tweede put had geen houtconstructie onderaan, maar in de putvulling werdensporen aangetroffen van een mogelijke twijgenversteviging. Het meest kenmerkendevan dit spoor is echter de opvulling van het bovenste deel door middel van een pakkettegulae en imbrices. Deze Romeinse dakpannen zijn mogelijk lokale imitaties, maarduiden, tezamen met de datering van de andere waterput, zeker op eenbewoningsperiode tijdens de Romeinse overheersing. 15.1.5. Vroege middeleeuwenNa de Romeinse periode is er een tijd geen bewoning meer te Geel. Deze post-Romeinse grote leegte komt voor in vele gebieden en zo ook in de Kempen. Het zaltot de 7de-8ste eeuw duren voor er weer tekenen zijn van bewoning aan de 445
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Eikevelden. Verschillende gebouwen werden er waargenomen uit deze periode, maarde uniformiteit is zoek. Er wordt geëxperimenteerd met een myriade aanbouwvormen, met één tot vier beuken in langs richting en een velerlei aandwarsbeuken. Ook de plaatsing van de palen binnenin varieert zeer sterk.Van één gebouw werden mogelijk twee bouwfases aangetroffen. De oudste fase werdgedateerd in de 7de eeuw en had één rij palen centraal binnenin. De tweede bouwfasedateert uit de 8ste/9de eeuw na Christus en hier is te merken dat er getracht wordtmeer vrije ruimte te creëren door de centrale rij middenstaanders te ontdubbelen en tevervangen door twee rijen nokdragers die dichter tegen de wanden staan.Uit deze periode werden er ook vele waterputten aangetroffen. De meest markanteputten zijn de zogenaamde boomstamputten, waarbij de kernconstructie opgebouwd isuit een uitgeholde boomstam. Opvallende was dat bij één van beide onderaan de puteen pakket bladeren, twijgen en eikels van de zomereik werden aangetroffen. Of ditmogelijk een intentionele dump is, is nog momenteel nog een open vraag. Beideputten dateren tussen 782 en 785 na Christus.Ook werden er drie waterputten aangetroffen die waren opgebouwd uit houtenplanken met vier hoekpalen. Opmerkelijk is dat vele van deze putten werdenaangelegd met recuperatiehout. Getuige hiervan zijn de houten planken en balkenwaarin bouwverbindingen zijn uitgekapt. Toch bestond ook één put uit mooie inelkaar hakende planken. Ook deze drie putten dateren allen op het einde van de 8ste –het begin van de 9de eeuw, met name tussen 778 en 829 na Christus. 15.1.6. Volle middeleeuwenDe volle, en met een uitloper naar de late, middeleeuwen vertegenwoordigen de laatstebewoningsfase te Geel – Eikevelden. De bewoning vangt aan rond 1075 loopt doortot circa 1350. Per bewoningsfase waren er ongeveer twee huizen bewoond. Deconstructie van de huizen varieert tussen twee en vijf gebinten, maar er bestaat geenduidelijk onderscheid van deze methode per periode. Van enkele gebouwen werden ernog sporen aangetroffen van de buitenwand. Deze werden echter eerder sporadischgevonden.Vele sporen werden ook verstoord door latere bouwactiviteiten, aangezien hetmerendeel van de middeleeuwse gebouwen vrij sterk geclusterd ligt. Uit deze periode 446
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)dateren ook vele greppels. Hierdoor kon een zekere percelering opgesteld worden, diecorreleerde aan de verschillende occupatiefases. Opmerkelijk was wel dat er, gezien devele huizen uit deze periode, er opmerkelijk weinig waterputten werden aangetroffendie uit de volle middeleeuwen dateren.Slechts twee putten konden in de volle middeleeuwen gesitueerd worden. Eén ervanligt vlak naast een bootgebouw met drie gebinten en bestond uit twee op elkaargestapelde uitgeholde boomstammen. Het bovenste segment was ingeklapt, waardoorde put in onbruik was geraakt. Opmerkelijk was dat, hoewel deze constructie goedehoutmonsters opleverde, deze niet via dendrochronologie konden gedateerd worden,wegens het lokale karakter van het hout1. De analyse van de pollenmonsters schetstechter wel een beeld van vol middeleeuwse leefomgeving, waardoor deze put in dezeperiode geplaatst kan worden.De tweede waterput had als constructie een ondersteboven geplaatste kuip zonderbodem. Deze werd op de bodem van de put aangetroffen. IJzeren beslag werd nietmeer aangetroffen. Binnenin de kuip werd een putvulling aangetroffen die bestond uitafwisselende fijne bandjes organisch materiaal en natuurlijke sedimenten. Ook dezevulling werd nader onderzocht, en gaf een beeld weer van een vol middeleeuwseleefomgeving.15.2. Beantwoording onderzoeksvragen Bij aanvang van het onderzoek werden door de begeleidende instanties een aantal onderzoeksvragen opgesteld die dienden te worden beantwoord. Deze vragen helpen niet enkel mee om te garanderen dat het onderzoek op een kwaliteitsvolle manier uitgevoerd en gerapporteerd wordt, maar bieden de onderzoeker ook een zeker perspectief, waarmee hij zijn visie eventueel kan bijsturen. Hieronder volgt wederom een oplijsting van de onderzoeksvragen, zoals ze gesteld werden in het inleidend gedeelte. Direct daarna worden ze gevolgd door een zo compleet mogelijk antwoord. 1 Indien de groei van de boom te fel beïnvloed wordt door lokale weersomstandigheden, kan deze niet gelinkt worden aan de referentiecurve. 447
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel) Wat is de aard, de verspreiding en de datering van de sporen?De sporen te Geel bestaan vooral uit grondsporen. Deze hebben, buiten eenverkleuring in verschillende gradaties ten opzichte van het omliggende gele zand, geenverdere tastbare weerslag in de natuurlijke bodem.De sporendichtheid op de opgraving te Eikevelden kan niet anders worden verwoordals dens. Sommige werkputten bevatten meer dan 500 grondsporen per 1000m². Ertreedt echter wel een zekere clustering op. Vooral de werkputten 10, 16, 30, 31 en 36,met uitlopers naar 4, 21, 29 en 37, kenmerken zich door een druk bezochtebewoningsplaats, met resulterend hoog aantal bewoningssporen.De datering van de sporen start vermoedelijk reeds in de midden bronstijd, metbewoning in één hoeve. Tijdens de overgang tussen de bronstijd en de ijzertijd is ereen sterke aanwezigheid te Geel. Vijftien crematiegraven en quasi alle kringgreppels enlangbedden dateren in deze periode. De bewoning uit de ijzertijd loopt nog door totin de midden ijzertijd.Tijdens de Romeinse periode was er eveneens een aanwezigheid te Geel. Hoewel dezeminder goed te vatten valt zijn er enkele indicatoren (Romeinse dakpannen, eenwaterput en scherven terra sigillata) die een bewoning in deze periode benadrukken.Tijdens de post-Romeinse leegte is er even een periode waarin er geen activiteit is opde site te Eikevelden. Pas vanaf ten vroegste de 7de - 8ste eeuw worden er terughuizen gebouwd. Vermoedelijk hangt dit samen met de opkomst van de Sint-Dimpnacultus in de nabijgelegen kerk. Tijdens de volle en late middeleeuwen wordener ook huizen gebouwd aan de Eikevelden. Tijdens de periode tussen 1075 en 1325zijn er gemiddeld telkens twee huizen bewoond. Zijn er structuren te herkennen? Was is hun aard (functioneel, bewaringstoestand), datering, verspreiding en ruimtelijke samenhang?In totaal werden er 158 structuren herkend. Het merendeel van deze structuren zijnspiekers, die helaas vaak niet nauwkeurig te dateren zijn.Het eerste spoor van bewoning is een hoeve uit de bronstijd. Deze was zeer ondiepbewaard en kon enkel gedateerd worden aan de hand van morfologische kenmerken.Vervolgens werden er acht gebouwen uit de ijzertijd aangetroffen. Deze variëren indatering tussen vroege en late ijzertijd.Eveneens acht gebouwen dateren er in de Romeinse periode. Sommige van hen zijnOss 5A-type gebouwen, terwijl anderen van het Alphen-Ekeren type zijn. 448
Condor Archaeological Research Eikevelden (Geel)Tot slot werden er elf gebouwen uit de vroege middeleeuwen en tien gebouwen uit devolle/late middeleeuwen aangetroffen. Deze laatsten dateren tussen 1075 en 1325,waarbij er steeds minimaal twee gebouwen bewoond waren. De vroeg middeleeuwsebewoning start mogelijk al in de Merovingische periode, maar het merendeel isKarolingisch of later Kunnen de interpretaties van het vooronderzoek fijn gesteld worden?Tijdens het vooronderzoek van fase 1 en twee werd er bewoning en een grafveld uit deijzertijd en volmiddeleeuwse bewoning aangetroffen. Dit kon nog verder aangevuldworden met een Romeinse en vroeg middeleeuwse occupatie. Het vooronderzoek vanfase 3 is niet relevant voor deze vraag gezien de slechte uitvoeringswijze van ditonderzoek.Helaas werden de rapporten nooit overgemaakt aan de onderzoekend archeoloog,waardoor het niet mogelijk is te achterhalen welke andere conclusies de archeologenvan het vooronderzoek nog zouden stipuleren Wat is de relatie tussen het grafveld en de nederzettingssporen?De nederzetting wordt schijnbaar afgesloten door een perceelsgreppel die ten zuidenvan de noordelijke cluster huizen gelegen is. Deze greppel is een funderingsgreppelvoor een hekwerk of een palenrij, die telkens bestaat uit twee grote palen, metdaartussen telkens twee kleinere. Twee ijzertijdwoningen zijn er gelegen ten zuidenvan deze percelering. Ze ontzien echter de grafmonumenten en oversnijden op geenenkele locatie. Vermoedelijk moeten deze grafstructuren tijdens deze periode nog inhet landschap zichtbaar geweest zijn. Waarom deze twee woningen op deze locatieingepland werden, kon niet achterhaald worden. Wat is de relatie tussen de sporen uit de ijzertijd en deze uit de middeleeuwen?De bewoning van beide periodes schijnt elkaar te mijden. De ijzertijdhuizen, metuitzondering van twee exemplaren, zijn noordwaarts gelegen, terwijl de (vroeg)middeleeuwse huizen op het zuidelijke deel van de opgraving gelegen zijn. Dezemiddeleeuwse bewoning oversnijdt wel grote delen van het ijzertijdgrafveld.Aangezien dergelijke necropolen tot ver in de middeleeuwen vaak gemeden werdenwegens bijgeloof, kunnen we hierdoor vermoeden dat de grafheuvels niet meerzichtbaar waren in het landschap. Een tweede optie is het vernietigen van de 449
Search
Read the Text Version
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148
- 149
- 150
- 151
- 152
- 153
- 154
- 155
- 156
- 157
- 158
- 159
- 160
- 161
- 162
- 163
- 164
- 165
- 166
- 167
- 168
- 169
- 170
- 171
- 172
- 173
- 174
- 175
- 176
- 177
- 178
- 179
- 180
- 181
- 182
- 183
- 184
- 185
- 186
- 187
- 188
- 189
- 190
- 191
- 192
- 193
- 194
- 195
- 196
- 197
- 198
- 199
- 200
- 201
- 202
- 203
- 204
- 205
- 206
- 207
- 208
- 209
- 210
- 211
- 212
- 213
- 214
- 215
- 216
- 217
- 218
- 219
- 220
- 221
- 222
- 223
- 224
- 225
- 226
- 227
- 228
- 229
- 230
- 231
- 232
- 233
- 234
- 235
- 236
- 237
- 238
- 239
- 240
- 241
- 242
- 243
- 244
- 245
- 246
- 247
- 248
- 249
- 250
- 251
- 252
- 253
- 254
- 255
- 256
- 257
- 258
- 259
- 260
- 261
- 262
- 263
- 264
- 265
- 266
- 267
- 268
- 269
- 270
- 271
- 272
- 273
- 274
- 275
- 276
- 277
- 278
- 279
- 280
- 281
- 282
- 283
- 284
- 285
- 286
- 287
- 288
- 289
- 290
- 291
- 292
- 293
- 294
- 295
- 296
- 297
- 298
- 299
- 300
- 301
- 302
- 303
- 304
- 305
- 306
- 307
- 308
- 309
- 310
- 311
- 312
- 313
- 314
- 315
- 316
- 317
- 318
- 319
- 320
- 321
- 322
- 323
- 324
- 325
- 326
- 327
- 328
- 329
- 330
- 331
- 332
- 333
- 334
- 335
- 336
- 337
- 338
- 339
- 340
- 341
- 342
- 343
- 344
- 345
- 346
- 347
- 348
- 349
- 350
- 351
- 352
- 353
- 354
- 355
- 356
- 357
- 358
- 359
- 360
- 361
- 362
- 363
- 364
- 365
- 366
- 367
- 368
- 369
- 370
- 371
- 372
- 373
- 374
- 375
- 376
- 377
- 378
- 379
- 380
- 381
- 382
- 383
- 384
- 385
- 386
- 387
- 388
- 389
- 390
- 391
- 392
- 393
- 394
- 395
- 396
- 397
- 398
- 399
- 400
- 401
- 402
- 403
- 404
- 405
- 406
- 407
- 408
- 409
- 410
- 411
- 412
- 413
- 414
- 415
- 416
- 417
- 418
- 419
- 420
- 421
- 422
- 423
- 424
- 425
- 426
- 427
- 428
- 429
- 430
- 431
- 432
- 433
- 434
- 435
- 436
- 437
- 438
- 439
- 440
- 441
- 442
- 443
- 444
- 445
- 446
- 447
- 448
- 449
- 450
- 451
- 452
- 453
- 454
- 455
- 456
- 457
- 458
- 459
- 460
- 461
- 462
- 463
- 464
- 465
- 466
- 467
- 468
- 469
- 470
- 1 - 50
- 51 - 100
- 101 - 150
- 151 - 200
- 201 - 250
- 251 - 300
- 301 - 350
- 351 - 400
- 401 - 450
- 451 - 470
Pages: